NJ 2000, 56
Ontnemingsvordering na verklaring 36 Sv niet ‘weer in rechte betrekken’ cfm 255 Sv.
HR 26-10-1999, ECLI:NL:PHR:1999:ZD1636
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26 oktober 1999
- Magistraten
Haak, Bleichrodt, Corstens, Orie, Balkema
- Zaaknummer
111362P
- Conclusie
A-G Jörg
- LJN
ZD1636
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Voorfase
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1999:ZD1636, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑10‑1999
ECLI:NL:PHR:1999:ZD1636, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑10‑1999
- Wetingang
Essentie
Ontnemingsvordering onder andere terzake van feiten ten aanzien waarvan de zaak beëindigd was verklaard (art. 36 Sv). Dit is geen nieuwe strafvervolging in de zin van art. 255 Sv. Door het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren heeft het hof tevens miskend dat de vordering ook betrekking had op een feit waarvoor verdachte was veroordeeld.
Voorgaande uitspraak
Arrest op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 juli 1998 op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van H.W.P.G., te Landgraaf, adv. mr. G. Spong te ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.