NJ 1999, 419
Feitelijkheid in 242 Sr
HR 23-03-1999, ECLI:NL:PHR:1999:ZD1375
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23 maart 1999
- Magistraten
Davids, Schipper, Corstens, Van Buchem-Spapens, Balkema
- Zaaknummer
110196
- Conclusie
wnd. A-G Keijzer
- LJN
ZD1375
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1999:ZD1375, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑03‑1999
ECLI:NL:PHR:1999:ZD1375, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑03‑1999
- Wetingang
Sr art. 242; Sv art. 261 lid 1; Sv art. 350
Essentie
Juiste en niet onbegrijpelijke uitleg van de tenlastegelegde ‘feitelijkheden’ cfm. art. 242 Sr. Oordeel dat slachtoffers door gedragingen van verdachte onder psychische druk zijn gezet en zich als gevolg van de aldus ontstane bedreigende situatie niet meer adequaat durfden en konden verzetten niet onbegrijpelijk.
Voorgaande uitspraak
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 maart 1998 in de strafzaak tegen Z.M. van A., te Edam, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Lelystad' te Lelystad, adv. mr. J. Kuijper te Amsterdam.