NJ 1996, 250
Redelijke termijn ving in casu (na sepot en bevel tot vervolging cfm. 12 Sv) aan toen OvJ g.v.d. vorderde / geen grondslagverlating door verbeterde lezing telastelegging, nu voor aan verdachte gemaakt verwijt niet van wezenlijk belang is of de door hem bestuurde auto botsende of aanrijdende auto is geweest
HR 19-12-1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0326
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19 december 1995
- Magistraten
Haak, Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, Schipper, Fokkens
- Zaaknummer
101230
- LJN
ZD0326
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Internationaal belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1995:ZD0326, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑12‑1995
- Wetingang
Sv art. 12; Sv art. 261; WVW art. 36; EVRM art. 6 lid 1
Essentie
1. De redelijke termijn ving in casu (na sepot en bevel tot vervolging cfm. art. 12 Sv) aan toen de officier van justitie een gerechtelijk vooronderzoek vorderde. 2. Geen grondslagverlating door verbeterde lezing van telastelegging, nu het voor het aan verdachte gemaakte verwijt niet van wezenlijk belang is of de door hem bestuurde auto de botsende of aanrijdende auto is geweest.
Voorgaande uitspraak
Arrest op het beroep in cassatie van J.Chr. op 't H., te Groningen, adv. mr. C. Eenhoorn te Groningen.
Telastelegging
Telastegelegd dat:
1
hij op of omstreeks 25 mei 1990, in de gemeente Groningen, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.