HR, 25-06-1991, nr. 2583
ECLI:NL:HR:1991:ZC8663
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-06-1991
- Zaaknummer
2583
- LJN
ZC8663
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1991:ZC8663, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑06‑1991; (Cassatie, Beschikking)
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 1991, 823 met annotatie van G.J.M. Corstens
Uitspraak 25‑06‑1991
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag op geluidsapparatuur onder klaagster i.h.k.v. verdenking t.z.v. strafbaar feit, waarna OM goederen zonder beslissing rechter af te wachten heeft teruggegeven aan verzekeraar. Hof heeft zich buiten staat verklaard gevraagde teruggave aan klaagster te gelasten, nu inbeslaggenomen goederen niet meer ter beschikking zijn van OM. 1. Kan beklagrechter zich in navolging van zittingsrechter ex art. 353.1 Sv buiten staat verklaren? 2. Omvang schadevergoeding indien na gegrondverklaring van beklag niet kan worden voldaan aan last tot teruggave, omdat OM in strijd met art. 118.3 Sv inbeslaggenomen goed reeds heeft teruggegeven aan ander beslagene. Ad 1. Het staat beklagrechter niet vrij zich buiten staat te verklaren om gevraagde teruggave te gelasten. In art. 353.1 Sv vermelde mogelijkheid tot het doen van zodanige verklaring is slechts gegeven aan rechter die een van in die bepaling genoemde einduitspraken doet. Ad 2. HR heroverweegt eerdere rechtspraak (NJ 1979/620), die ertoe strekt beslagene voor uitblijven van te zijnen behoeve bevolen afgifte, die gevolg is van onrechtmatig optreden van OvJ, op dezelfde eenvoudige wijze schadeloos te stellen als in art. 119.2 Sv is voorzien voor het geval aan last tot teruggave niet kan worden voldaan omdat met inbeslaggenomen voorwerp is gehandeld overeenkomstig art. 117.1 Sv. Berekening van hetgeen beslagene toekomt als vergoeding van schade die hij lijdt t.g.v. voornoemd verzuim behoort bij gebreke van specifieke regeling in WvSv te geschieden ex art. 1401 BW hetzij in onderling overleg tussen beslagene en Staat hetzij in procedure bij burgerlijke rechter. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
25 juni 1991
Strafkamer nr.
2583 Besch.
JM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 november 1988 op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering ingediend door:
[klaagster] , geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1957, wonende te [woonplaats] .
1. De bestreden beschikking
Het Hof heeft in hoger beroep zich buiten staat verklaard de teruggave van het gevraagde te gelasten.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door Wezer. Namens haar heeft Mr. G. Beydals, advocaat te Amsterdam, de volgende middelen van cassatie voorgesteld:
1. Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 552a lid 1, lid 2, lid 4 en lid 5 jo. art. 119 lid 2, alsmede art. 118 lid 3 Sv geschonden, doordien het Gerechtshof zich buiten staat heeft verklaard de teruggave te gelasten.
Toelichting:
in art. 552a lid 5 wordt vastgelegd, dat, indien het gerecht het beklag gegrond acht, het een daarmede overeenkomende last geeft. Met andere woorden: het beklag wordt ofwel gegrond verklaard, ofwel ongegrond verklaard. Het Hof heeft het beklag noch gegrond, noch ongegrond verklaard.
Het Hof heeft gemeend de teruggave niet meer te kunnen gelasten, nu de Procureur-Generaal niet meer de beschikking over de litigieuze goederen heeft. Dit is echter het probleem van de Procureur-Generaal. Het Hof hoeft dit probleem niet voor de Procureur-Generaal op te lossen. Overigens heeft de wetgever het probleem van een last tot teruggave, nadat de goederen niet meer ter beschikking staan van de bewaarder, wel voorzien. In art. 119 lid 2 Sv is een schaderegeling gegeven, voor het geval de bewaarder aan de last tot teruggave niet kan voldoen, omdat het voorwerp op wettige wijze is vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel, dan het onderzoek bestemd.
Het is dus kennelijk uitdrukkelijk niet de bedoeling van de wetgever geweest, dat de rechterlijke instantie zich buiten staat verklaart de last tot teruggave te geven. Hiertegenin zou nog gebracht kunnen worden, dat de goederen in deze zaak niet op wettige wijze zijn vervreemd, nu het Openbaar Ministerie deze goederen in strijd met de wet aan een derde heeft afgegeven. Ik meen echter, dat dét niet de bedoeling is van de term "op wettige wijze". Met deze term kan niets anders bedoeld zijn, dan dat de vervreemding rechtsgeldig is en derhalve niet meer ongedaan gemaakt kan worden. Indien de vervreemding niet rechtsgeldig is en wél ongedaan gemaakt kan worden, dan ligt het op de weg van de bewaarder de vervreemding ongedaan te maken. Indien de vervreemding echter op wettige wijze heeft plaatsgevonden, dan is dit niet zonder meer mogelijk en zal een schadevergoeding gegeven moeten worden.
Overigens is de oplossing, die het Gerechtshof te Amsterdam heeft gekozen, ook uiterst onwenselijk. De wet geeft degene, bij wie het goed in beslag is genomen, de mogelijkheid zich over dit beslag te beklagen bij de rechterlijke instantie, onder wie de zaak berust. Indien het Openbaar Ministerie vervolgens, door het goed te vernietigen of te vervreemden, de gerechtelijk instantie zou kunnen dwingen zich niet in staat te verklaren de last tot teruggave te geven, zou het Openbaar Ministerie op deze wijze het rechtsmiddel uit handen van de justitiabele kunnen slaan. Voor de justitiabele is dit volstrekt onbegrijpelijk, wanneer hiertegenover niet een schadevergoeding staat. Een dergelijke gang van zaken zou in strijd zijn met de rechtszekerheid en tast de geloofwaardigheid van het recht t.o.v. de justitiabele aan.
In een eerdere zaak heeft uw Raad (HR 26 juni 1979, NJ 79 nr. 620) in de zelfde zin beslist. Ook in die zaak betrof het een beklag over teruggave van inbeslaggenomen goed, dat het Openbaar Ministerie reeds aan een ander had terug gegeven in strijd met de wet. Het Gerechtshof te Amsterdam verklaarde de betrokkene niet-ontvankelijk in zijn verzoek, nu het goed al aan een ander was terug gegeven en het beslag derhalve was opgeheven.
Uw Raad vernietigde de beschikking van het Gerechshof te Amsterdam en u overwoog: "Voorhet geval het beklag gegrond mocht v/orden bevonden, zou. Indien daarna mocht blijken, dat aan de daaruit voortvloeiende last tot teruggave niet kan worden voldaan, met toepassing van het aan art. 119. tweede lid, van voormeld wetboek ten grondslag liggende be-glnsel kunnen worden overgegaan tot uitbetaling van de ln dit tweede lid bedoelde prijs".
2. Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder zijn art. 552a lid 4 jo art. 33 jo art. 51 Sv geschonden, doordien de beschikking mede gegrond is op de overweging, luidonde: "Vit de stukken, ln het bijzonder uit de overeenstemmende serienummers, ls aannemelijk dat voormelde goederen ln de nacht van 3 op 4 februari 1997 ontvreemd zijn uit de winkel van [betrokkene 1], gevestigd te Lelden zulks niettegenstaande de mededeling van klaagster ln raadkamer dat zij voormelde goederen al eerder, te weten op 31 december 1986, als huwelijkscadeau heeft ontvangen. ", terwijl niet uit de stukken blijkt, dat klaagster en/of haar raadsman van die stukken heeft kunnen kennis nemen.
Toelichting:
Zoals uit het klaagschrift blijkt, werd klaagster vervolgd terzake van een opiumdelict. In beginsel kan ervan worden uitgegaan, dat klaagster beschikt over de stukken, die betrekking hebben op de stukken m.b.t. de strafvervolging in die opiumzaak. Eén en ander heeft derhalve niets te doen met een ontvreemding uit de winkel van [betrokkene 1] . Er zal derhalve in beginsel van uit gegaan dienen te worden, dat klaagster niet over deze goederen beschikt. Haar raadsman moet onbekend worden geacht met deze stukken. Indien zich in het kader van het klaagschrift stukken aan de rechterlijke instantie worden voorgelegd, kunnen deze stukken uitsluitend bij de beoordeling worden betrokken, indien ook klaagster en/of haar raadsman de beschikking krijgen over deze stukken, zodat deze stukken kunnen worden beoordeeld.
Nu wordt door het Hof een conclusie getrokken uit stukken, zonder dat de verdediging over deze stukken en hieruit te trekken conclusies iets heeft kunnen opmerken. Het Hof had deze stukken niet bij de beschikking mogen betrekken, zolang niet vast stond, dat ook klaagster en/of haar raadsman over deze stukken beschikten en hiervan hadden kunnen kennis nemen.
Opgemerkt zij, dat de raadsman en klaagster deze stukken tot op heden niet hebben gezien.
Overigens blijft ook volstrekt onduidelijk, wat het verband is tussen deze overweging en de uiteindelijke beslissing. Blijkens de inhoud van de beschikking is de beslissing mede op deze overweging gegrond, maar het verband blijft onduidelijk. Indien de achtergrond is, dat het Hof onder deze omstandigheden geen last tot teruggave wil geven met als gevolg een schadevergoeding, dan had het Hof het beklag ongegrond moeten verklaren.
Overigens ben ik van mening, dat een dergelijke beslissing evenzeer onjuist zou zijn op de gronden, die in de pleitnotities staan vermeld.
Nu het verband niet duidelijk is gemaakt tussen de overwegingen, waarop de beslissing is gegrond en de beslissing zelve, is de beschikking onvoldoende met redenen omkleed.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te
Amsterdam ten einde verder te worden berecht en afgedaan.
4. Beoordeling van het eerste middel 4.1. De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
Op 15 oktober 1987 1b ln verband met een mogelijk door klaagster gepleegd strafbaar feit onder haar ln beslag genomen - voor tover thans van belang -i
2 luldsprekerboxen B & 0 Berlenr. 04360687,
1. draaitafel B & 0 serienummer 3538104, ,
cassette B & O serienummer 3320024 en
bevestlglngsbeugels voor geluidsboxen.
BIJ vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 23 december 1987 heeft de rechtbank met betrekking tot voormelde ln beslag genomen goederen beslist dat deze terug moeten worden gegeven aan klaagster.
Klaagster ls tegen dit vonnis ln hoger beroep gekomen.
Hamens klaagster heeft mr G. Beydals, advocaat te Amsterdam, bij op 23 februari 1988 ter griffie van dit hof Ingekomen klaagschrift als bedoeld ln artikel 552 Wetboek van Strafvordering verzocht - zakelijk weergegeven - om teruggave van voormelde voorwerpen.
Ha een aanvankelijke toezegging von de procureur-generaal voormelde goederen aan klaagster terug te geven, ls hij daarop teruggekomen en heeft de procureur-generaal op 25 mei 1988 ln persoon aan klaagster doen betekenen (overeenkomstig artikel 118 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering) de mededeling van het voornemen om voormelde goederen terug te geven aan A. Klwlt Experts, gevestigd te Rotterdam, Weena 166.
Vervolgens heeft namens klaagster mr G. Beydals, voornoemd, op 3 juni 1988 een klaagschrift ter griffie van dit hof Ingediend, dat zich richt tegen voormeld voornemen van de procureur-generaal.
De procureur-generaal heeft Id raadkamer medegedeeld dat de In beslag genomen goederen ten onrechte, Immers zonder eerst de beslissing van de rechter af te wachten, reeds zijn teruggegeven aan de verzekeraar Royal Nederland, voor wie A. Klwlt Experts als gemachtigde optrad.
Nu de lnbeslaggenomen goederen niet meer ter beschikking zijn van de procureur-generaal ls het hof bulten staat de gevraagde teruggave aan klaagster te gelasten.
4.2.
Het staat aan de rechter die heeft te oordelen op een beklag als bedoeld in art. 552a Sv niet vrij, zich buiten staat te verklaren om de gevraagde teruggave te gelasten. De in art. 353, eerste lid,
Sv vermelde mogelijkheid tot het doen van een zodanige verklaring is slechts gegeven aan de rechter die een van de in die bepaling genoemde einduitspraken doet.
4.3.
Zoals in het middel met juistheid wordt opgemerkt, heeft de Hoge Raad in zijn beschikking van 26 juni 1979, NJ 1979.620 als regel aanvaard dat zou kunnen worden overgegaan tot uitbetaling van de in het tweede lid van art. 119 Sv bedoelde prijs indien, na gegrondbevinding van een beklag op de voet van art. 552a Sv, aan de last tot teruggave niet kan worden voldaan omdat de Officier van Justitie met voorbijgaan aan het bepaalde in het derde lid van
art. 118 Sv het inbeslaggenomen goed reeds heeft doen afgeven aan een ander dan degene bij wie het in beslag is genomen. Deze beslissing is herhaald in 's Hogen Raads beschikking van 15 januari 1991, nr. 2638 Besch.
4.4.
Deze rechtspraak, die ertoe strekt de beslagene voor het uitblijven van een te zijnen behoeve bevolen afgifte, die het gevolg is van onrechtmatig optreden van de Officier van Justitie als hiervoor onder 4.3 bedoeld, op dezelfde eenvoudige wijze schadeloos te stellen als in art. 119, tweede lid, Sv is voorzien voor het geval aan de last tot teruggave niet kan worden voldaan omdat met het inbeslaggenomen voorwerp is gehandeld overeenkomstig het bepaalde in art.
117 lid 1, Sv behoeft echter heroverweging.
4.5.
Wel kan de beslagene jegens de Staat aanspraak maken op volledige vergoeding van de schade welke hij lijdt doordat wegens onrechtmatig optreden van het Openbaar Ministerie als hiervoor bedoeld, niet kan worden voldaan aan de ingevolge art. 552a, vijfde lid, Sv door de rechter aan de gegrondbevinding van het beklag te verbinden, last tot teruggave aan de beslagene van het inbeslaggenomen voorwerp, maar
die schade behoeft niet gelijk te zijn aan de prijs die het inbeslaggenomen voorwerp bij verkoop door de bewaarder redelijkerwijs had moeten opbrengen.
4.6.
De rechter die beslist op een beklag als bedoeld
in art. 118, derde lid, Sv zal, overeenkomstig de regel gesteld in art. 118, eerste lid, teruggave van het voorwerp aan de beslagene gelasten tenzij hij reeds bij de summiere behandeling in raadkamer, voorzien in art. 552a Sv, de overtuiging heeft verkregen dat het door de Officier van Justitie kenbaar gemaakte voornemen tot teruggave aan een ander dan de beslagene zozeer op het eerste gezicht redelijk, en maatschappelijk niet onverantwoord is dat, ondanks het daartegen geuite bezwaar van de beslagene, en met afwijking van evengenoemde regel, teruggave aan die ander moet worden gelast.
4.7.
Teruggave aan de beslagene staat er echter niet aan in de weg dat vervolgens de burgerlijke rechter, rechtdoende op een daartoe strekkende, door de evengenoemde derde tegen de beslagene ingestelde vordering, tot het oordeel komt dat die derde als rechthebbende op het beslagen goed moet worden beschouwd. Het kan zich derhalve voordoen dat de rechter een last tot teruggave aan de beslagene verleent, aan welke last om de hiervoor onder 4.3 vermelde reden niet kan.worden voldaan terwijl, indien aan die last wel was voldaan, de beslagene in een latere procedure voor de burgerlijke rechter zou zijn veroordeeld tot afgifte van het beslagen voorwerp aan de hiervoor bedoelde derde. Voor uit—betaling van de waarde van het inbeslaggenomen voorwerp als vergoeding van de schade die de beslagene heeft geleden als gevolg van het onder 4.3 vermelde verzuim van het Openbaar Ministerie, bestaat in een dergelijk geval onvoldoende grond.
4.8.
Daarbij komt dat rechtstreekse uitbetaling door de bewaarder van de in art. 119, tweede lid, Sv bedoelde prijs, een regeling voor de vaststelling van die prijs vereist. In zodanige regeling voorziet het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen van 15 januari 1959, S 2, doch uitsluitend ten aanzien van de prijsbepaling in verband met het uitvoering geven aan een machtiging als bedoeld in art. 117 Sv. Deze regeling voorziet in prijsbepaling voorafgaande aan de uitvoering van de machtiging en is reeds daarom niet zonder meer toepasbaar voor de vaststelling
van de prijs die zou moeten worden uitbetaald wegens het verzuim van teruggave door een andere oorzaak.
4.9.
Berekening van hetgeen de beslagene toekomt als vergoeding van de schade welke hij lijdt tengevolge van evenvermeld verzuim behoort daarom bij gebreke van een specifieke regeling in het Wetboek van Strafvordering, te geschieden op de voet van het bepaalde in art. 1401 BW, hetzij in onderling overleg tussen de beslagene en de Staat, hetzij in een procedure bij de burgerlijke rechter.
4.10.
Hetgeen hiervoren onder 4.2 is overwogen brengt mee dat het middel terecht is voorgesteld.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft, en terugwijzing moet volgen.
6. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam ten einde de zaak met inachtneming van 's Hogen Raads beschikking opnieuw te berechten en af te doen.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Van den Blink als voorzitter, en de raadsheren Mout j Keijzer, Bleichrodt en Neleman, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, in raadkamer van 25 juni 1991.
N.E. Mr. Fokkens
Nr. 2583 Besch. Conclusie inzake:
Parket, 20 december 1990 J.C. WEZER
Ede1hoogachtbaar College,
1. Het cassatieberoep is (tijdig en regelmatig) ingesteld tegen een beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 8 november 1988. Er zijn twee middelen van cassatie voorgesteld.
2. Het eerste middel houdt in dat het Hof ten onrechte heeft beslist dat het niet in staat is de gevraagde teruggave te gelasten omdat, naar de Procureur-Generaal heeft medegedeeld, de inbeslaggenomen goederen inmiddels - ten onrechte - zijn teruggegeven aan een derde.
3. Ik acht het middel gegrond. Uw Raad heeft - zoals in de schriftuur vei-meld - in NJ 79, 62^ beslist dat deze omstandigheid er niet aan in de weg staat op het beklag te beslissen en in geval van gegrondbevinding de daaruit voortvloeiende last tot teruggave te geven (vgl. Melai, aant. 3 op 119 Sv en de daargenoemde NJ 80, 93 en Hof Amsterdam NJ 84, 808; Vellinga- Schootstra, Inbeslagneming p. 228 en 238).
4. In NJ 83, 122, DD 87.949 en DD 87.281 zijn andersluidende beslissingen gegeven, maar dit betroffen gevallen waarin sprake was van een doorkruising van het samenstel van regels betreffende teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen uit Sv door art. 7 Invorderingswet.
Volledigheidshalve vermeld ik ook NJ 90, 369: belanghebbende is niet ontvankelijk in beklag over inbeslagneming als de inbeslaggenomen goederen aan klager zijn teruggegeven.
5. Het tweede middel houdt in dat het Hof acht heeft geslagen op stukken waarvan uit de stukken niet blijkt dat de verdediging daarvan kennis droeg (en waarvan zij, naar in de toelichting gesteld wordt, ook geen kennis droeg).
*
6. Nu het eerste middel m.i. gegrond is, volsta ik met een
korte opmerking: het middel betreft een overweging die 's Hofs beslissing niet draagt en kan derhalve niet slagen.
Ik concludeer tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar het Hof te Amsterdam ten einde verder te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,