HR, 18-10-1988, nr. 83773
ECLI:NL:PHR:1988:AD0467
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-10-1988
- Zaaknummer
83773
- LJN
AD0467
- Roepnaam
Ruzie te Loon op Zand
Extensief exces
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1988:AD0467, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑10‑1988; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1988:AD0467
ECLI:NL:PHR:1988:AD0467, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 18‑10‑1988
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1988:AD0467
- Vindplaatsen
NJ 1989, 511 met annotatie van G.E. Mulder
NJ 1989, 511 met annotatie van G.E. Mulder
Uitspraak 18‑10‑1988
Inhoudsindicatie
Ontoereikende weerlegging van het beroep op noodweerexces.
18 oktober 1988
Strafkamernr. 83.773MVB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 oktober 1986 in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - behoudens ten aanzien van de beslissing op de vordering van de beledigde partij - bevestigd een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda van 26 maart 1985, waarbij de verdachte ter zake van "mishandeling" is veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de beledigde partij deels toegewezen en deels afgewezen, in voege als in het arrest vermeld.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de verdachte.
Namens hem heeft Mr. J. Hermes, advocaat te Tilburg, het volgende middel van cassatie voorgesteld:
schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven in het bijzonder de artikelen 41 Sr en de artikelen 348, 350, 358, 359 en 415 Sv, doordat het Hof ten onrechte het namens rekwirant voorgedragen beroep op noodweer c.q. noodweer-exces heeft verworpen op gronden, die deze verwerping niet kunnen dragen en voorts het beroep op noodweer c.q. noodweer-exces onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen, zodat het arrest mitsdien niet voldoende met redenen is omkleed.Het Hof heeft met betrekking tot het door rekwirant gedane beroep op noodweer c.q. noodweer-exces overwegen en beslist dat niet gesteld is en ook niet aannemelijk is geworden dat, toen het bewezene werd gepleegd, voor verdachte de vrees bestond voor een herhaalde aanranding van zijn lijf, hebbende verdachte immers gesteld dat zijn handelen louter een reaktie was op het schoppen van [slachtoffer] . Dat, nu niet aannemelijk is geworden dat verdachte ter noodzakelijke verdediging [slachtoffer] heeft geslagen, het beroep op noodweer-exces eveneens faalt. Rekwirant kan deze redenering niet volgen. De omstandigheid dat het slaan van rekwirant een reaktie was op het schoppen van [slachtoffer] sluit niet uit dat rekwirant heeft gehandeld, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen lijf tegen ogenblikkelijke, wederechterlijke aanranding. De reflex van rekwirant was een reaktie op deze ogenblikkelijke, wederrechterlijke aanranding, bestaande uit de doelbewuste poging van [slachtoffer] om rekwirant in het kruis te raken.
De noodzakelijke verdediging blijkt eveneens uit de getuigenverklaring ter zitting van het Hof van [verdachte] , in het bijzonder daar waar hij stelt dat hij op een gegeven ogenblik zag dat [slachtoffer] zich een kwart slag omdraaide en dat hij rekwirant tussen zijn benen schopte. Direkt daarop draaide rekwirant zich om, waarop hij oog in oog met [slachtoffer] stond en [verdachte] zag dat rekwirant [slachtoffer] , kennelijk uit een reflex enkele klappen gaf. Het geheel, aldus [verdachte] , speelde zich in enkele seconden af. Door slechts in te gaan op het reageren op het schoppen van [slachtoffer] , zoals omschreven in het arrest, gaat het Hof voorbij aan de oorzaak van de reaktie van rekwirant, waardoor hij onder deze omstandigheden niet anders had kunnen handelen.
Voor wat betreft het beroep op noodweer-exces oordeelt het Hof dat niet aannemelijk is geworden dat rekwirant ter noodzakelijke verdediging [slachtoffer] heeft geslagen. Anders gesteld, het Hof acht het niet aannemelijk, dat het slaan, zoals bewezen, geboden of gerechtvaardigd zou zijn. Bij de verwerping van dit beroep is het Hof niet ingegaan op de vraag of enige verdediging noodzakelijk was, daarbij de mogelijkheid opengelaten dat rekwirant heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, daarbij als onmiddellijk van een door die aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging, de grenzen van noodzakelijke verdediging overschrijdend door gebruik te maken van zijn vuisten.
Immers, er was reeds sprake van een broeiering sfeer met alle emotionele gevoeligheden vandien, terwijl tevens expliciet in de pleitnota, gehecht aan het procesverbaal ter zitting van het Hof van 3 oktober 1986 wordt ingegaan in het algemeen en in het bijzonder voor wat betreft rekwirant op de psychische gesteldheid, wanneer een gerichte poging wordt gedaan om tegen de geslachtorganen te trappen. Het slaan zoals omschreven kan onder invloed van deze hevige gemoedsbeweging zijn ontstaan, een mogelijkheid die het Hof in zijn motivering verontachtzaamt.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. Bewezenverklaring
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard,
dat hij omstreeks 7 juli 1984 te Loon op Zand opzettelijk gewelddadig [slachtoffer] meermalen heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen.
5. Beoordeling van het middel
5.1. Blijkens het proces-verbaal van 's Hofs terechtzitting van 3 oktober 1986 is door en namens de verdachte een verweer gevoerd, dat in 's Hofs navolgende overweging is weergegeven:
Overwegende, dat door en namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, c.q. noodweerexces, en dat daartoe -zakelijk weergegeven- is aangevoerd:- dat [slachtoffer] de verdachte gericht tussen de benen probeerde te trappen en hem daarbij raakte aan de binnenzijde van zijn linkerbovenbeen;- dat verdachte daarop in een pure reflex, ter afweer, heeft geslagen;- dat de klap/klappen van verdachte een onmiddellijk en rechtstreeks gevolg zijn geweest van de trap van [slachtoffer] in de richting van het kruis van verdachte.
5.2. Het Hof heeft hieromtrent overwogen en beslist:
dat het beroep op noodweer niet opgaat;
dat met name niet is gesteld en ook niet aannemelijk is geworden, dat, toen het bewezene werd gepleegd, voor verdachte de vrees bestond voor een (herhaalde) aanranding van zijn lijf, hebbende verdachte immers gesteld dat zijn handelen louter een reactie was op het schoppen van [slachtoffer] ;
dat, nu niet aannemelijk is geworden dat verdachte ter noodzakelijk verdediging [slachtoffer] heeft geslagen, het beroep op noodweer-exces eveneens faalt.
5.3. Aldus heeft het Hof de verwerping van het beroep op noodweer-exces niet naar de eis der wet met redenen omkleed, aangezien het Hof de mogelijkheid heeft opengelaten dat het bewezenverklaarde het onmiddellijke gevolg is van een hevige gemoedsbeweging welke door de (voorafgaande) aanranding - het schoppen door [slachtoffer] - is veroorzaakt en waarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging te dier zake zijn overschreden.
5.4. Het middel treft derhalve doel.
6. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt, dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en moet worden beslist als volgt.
7. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem ten einde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Bronkhorst als voorzitter, en de raadsheren Keijzer en Govaerts, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, en uitgesproken op 18 oktober 1988.
Conclusie 18‑10‑1988
Inhoudsindicatie
Ontoereikende weerlegging van het beroep op noodweerexces.
JVENr. 83.773Zitting 10 augustus 1988
Mr. Remmelink Conclusie inzake:[verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
In deze zaak waarin het Hof behoudens de bewijsvoering, de gronden waarop de verwerping van requirant's beroep op niet-strafbaarheid steunt, de strafmotivering en de beslissing nopens de vordering van de beledigde partij, bevestigend het vonnis van de Politierechter, requirant heeft veroordeeld terzake van mishandeling, tot gevangenisstraf voor de tijd van 2 weken voorwaardelijk, (proeftijd 2 jaar) + toewijzing van de civiele vordering ad f. 1.066,28, tegen welk arrest hij zich van beroep in cassatie heeft voorzien, is namens hem één middel van cassatie voorgesteld.
Aangevoerd wordt, dat het Hof ten onrechte althans niet voldoende gemotiveerd het namens requirant gedaan beroep op noodweer respectievelijk noodweerexces heeft verworpen.
Het komt mij voor, dat requirant tevergeefs in cassatie niet aantastbare vaststellingen van het Hof bestrijdt. Het Hof heeft nl. gesteld, dat namens requirant geen beroep is gedaan op de te deze relevante noodweeromstandigheid, nl. dat requirant, gevreesd zou hebben, dat hij door [slachtoffer] aangevallen zou worden, maar dat, naar namens requirant ook werd gesteld, slechts sprake was van een enkele reactie op diens schoppen. M.a.w. van een verdediging tegen een te verwachten aanval was, naar het Hof concludeerde, geen sprake. Onder deze omstandigheden was, naar het Hof terecht vaststelde, ook van noodweer-exces geen sprake. Men zou hier uiteraard nog wel kunnen denken aan een spontane reactie als gevolg van schrik of paniek, maar ook dit heeft het Hof niet aannemelijk geacht. Voorzover het cassatiemiddel daarop ook nog doelt, is het mitsdien eveneens tevergeefs voorgesteld.
Het middel niet aannemelijk achtend concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,