HR, 21-10-1986, nr. 80543U
ECLI:NL:HR:1986:AD7441
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-10-1986
- Zaaknummer
80543U
- LJN
AD7441
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1986:AD7441, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑10‑1986; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1986:AD7441
ECLI:NL:PHR:1986:AD7441, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑09‑1986
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1986:AD7441
- Vindplaatsen
NJ 1987, 258 met annotatie van A.H.J. Swart
NJ 1987, 258 met annotatie van A.H.J. Swart
Uitspraak 21‑10‑1986
Inhoudsindicatie
1. Executieuitlevering naar Engeland ter zake van het teweegbrengen van een ontploffing is — gelet op de geschiedenis van het Nederlands-Brits Uitleveringsverdrag — niet op grond van artikel 2 laatste lid van dat Verdrag toelaatbaar. 2. Executieuitlevering naar Engeland ter zake van samenzweren is niet toelaatbaar ingevolge artikel 2 laatste lid Nederlands-Brits Uitleveringsverdrag juncto artikel 5 lid 1 en 2 Uitleveringswet. 3. Vervolgingsuitlevering naar Engeland ter zake van ‘assault and unlawfully and injuriously imprisonment’ toelaatbaar, behoudens voor wat betreft het onderdeel ‘assault’ omdat ‘occasioning actual bodily harm’ conform artikel 2 lid 1 onder 3e Nederlands-Brits Uitleveringsverdrag ontbreekt en artikel 2 laatste lid van dit Verdrag evenmin toepassing kan vinden nu omtrent ‘assault’ in de overgelegde rechtsvoorschriften niets is vermeld. 4. Vervolgingsuitlevering naar Engeland ter zake van vuurwapenbezit ontoelaatbaar nu dit niet vermeld is in artikel 2 lid 1 Nederlands-Brits Uitleveringsverdrag, terwijl ter zake hiervan naar Nederlands recht geen vrijheidsstraf van 1 jaar of meer kan worden opgelegd. 5. Toereikend bewijs conform artikel 13 Nederlands-Brits Uitleveringsverdrag van 1. zware mishandeling en 2. wederrechtelijke vrijheidsberoving, mede gelet op de ter zitting van de rechtbank afgelegde deskundigenverklaring, omtrent deelneming naar Engels recht; ontoereikend bewijs van de overige delicten ondanks de voormelde deskundigenverklaring. 6. Zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving zijn geen misdrijven die een staatkundig karakter dragen conform artikel 6 Nederlands-Brits Uitleveringsverdrag. 7. Het staat de uitleveringsrechter niet vrij op klachten over onmenselijke en vernederende behandeling conform artikel 3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of fair hearing conform artikel 6 lid 1 EVRM te beslissen nu Engeland is toegetreden tot voormeld verdrag en het individuele klachtrecht cornform artikel 25 EVRM heeft erkend. 8. Voor zover niet aannemelijk is geworden dat de inbeslaggenomen voorwerpen door misdrijf zijn verkregen of tot bewijs van de misdrijven waarvoor de uitlevering is gevraagd kunnen dienen, is de afgifte ontoelaatbaar.
21 oktober 1986
Strafkamer
Nr. 80.543 U
EB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
inzake een verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon] , geboren te [geboorteplaats] (Noord-Ierland) op [geboortedatum] 1951, zonder bekende woonplaats hier te lande, gedetineerd in het Huis van Bewaring ‘’De Schans’’ te Maastricht, alsmede tot afgifte van inbeslaggenomen voorwerpen.
1. De procesgang
1.1. De Hoge Raad verwijst naar zijn arrest van 1 juli 1986, bij welk arrest is verworpen het cassatieberoep van [de opgeëiste persoon] tegen de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 25 maart 1986 voor zover daarbij toelaatbaar is verklaard de uitlevering van [de opgeëiste persoon] ter verdere executie van de levenslange gevangenisstraf wegens vijfvoudige moord, hem opgelegd bij het vonnis van een Commission of Oyer and Terminer van 24 mei 1976, en bij welk arrest genoemde uitspraak voor het overige is vernietigd en is bevolen de oproeping van [de opgeëiste persoon] om te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad van 10 september 1986 ten einde te worden gehoord omtrent het verzoek tot zijn uitlevering.
1.2. Ter gemelde zitting zijn als getuigen-deskundigen gehoord
- van de zijde van het Openbaar Ministerie:
1. Mr. David Chesterton;
2. Mr. Brian Palmer;
3. Mr. John Steele,
- van de zijde van de verdediging:
1. Lord Anthony Boris Gifford;
2. Mrs. Bernadette McAliskey-Devlin.
1.3. Ter gemelde zitting heeft de Advocaat-Generaal Remmelink zijn opvatting over de toelaatbaarheid van de verzochte uitlevering gegeven en een schriftelijke samenvatting daarvan aan de Hoge Raad overgelegd — waarin hij de Hoge Raad heeft geadviseerd de gevraagde uitlevering, behalve wat de feiten GC 15, 16 en 17 van de vervolgingsuitlevering aangaat, toe te staan — en zijn [de opgeëiste persoon] en zijn raadsman in de gelegenheid gesteld tot het maken van ter zake dienende opmerkingen.
2. Het verzoek tot uitlevering en tot afgifte
2.1. Blijkens een tot de processtukken behorende nota van de Ambassade van het Verenigd Koninkrijk te 's-Gravenhage van 3 februari 1986 is het verzoek tot uitlevering en tot afgifte schriftelijk gedaan aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en Justitie.
2.2. Blijkens de eveneens tot de processtukken behorende nota van de genoemde ambassade van 10 maart 1986 is in de bijlagen daarbij aanvullende informatie verstrekt met betrekking tot het verzoek.
2.3. Bij het verzoek en ter zitting zijn overgelegd de stukken, vermeld in het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
2.4. De uitlevering van [de opgeëiste persoon] is in de eerste plaats verzocht ten behoeve van de verdere tenuitvoerlegging van — voor zoveel thans nog van belang — de vrijheidsstraffen voor de duur van veertien, onderscheidenlijk zeven jaar, hem opgelegd bij het onder 1.1 genoemde vonnis, ter zake van de volgende feiten:
(6) that he, with others, on the 13th August 1975, in the County of the City of Belfast awfully and maliciousy caused by a certain explosive substance, namely a bomb, an explosion of a nature likely to endanger life or cause serious injury to property,
(7) that he, with others, between the 2nd and 14th days of August 1975, at Belfast, in the County of the City of Belfast, unlawfully and maliciously conspired together and with other persons unknown to cause by a certain explosive substance, namely a bomb, an explosion in the United Kingdom of a nature likely to endanger life or cause serious injury to property.
2.5. De uitlevering van [de opgeëiste persoon] is tevens verzocht ten behoefe van de strafvervolging ter zake van de volgende, in de bij het uitleveringsverzoek gevoegde zeventien bevelen tot aanhouding (alle gedateerd 26 januari 1986 en afgegeven door de Resident Magistrate in the Petty Sessions District of Lisburn in the County Court Division of Ards, Noord-Ierland) omschreven feiten:
That the Defendant [de opgeëiste persoon] on the 25th day of September 1983, at Maze, in the Count Court Division of Ards
(GC/1) murdered [betrokkene 1] ,
(GC/2) attempted to murder [betrokkene 2] ,
(GC/3) unlawfully and maliciously caused grievous bodily harm to [betrokkene 2] , with intent to do him grievous bodily harm, or with intent to resist or prevent the lawful apprehension or detainer of himself or any other person,
(GC/4) unlawfully and maliciously wounded [betrokkene 1] with intent to do him grievous bodily harm, or with intent to resist or prevent the lawful apprehension or detainer of himself or any other person,
(GC/5) unlawfully and maliciously wounded [betrokkene 3] with intent to do him grievous bodily harm, or with intent to resist or prevent the lawful apprehension or detainer of himself or any other person,
(GC/6) unlawfully and maliciously wounded [betrokkene 4] with intent to do him grievous bodily harm, or with intent to resist or prevent the lawful apprehension or detainer of himself or any other person,
(GC/7) unlawfully and maliciously wounded [betrokkene 5] with intent to do him grievous bodily harm, or with intent to resist or prevent the lawful apprehension or detainer of himself or any other person,
(GC/8) assaulted [betrokkene 3] and unlawfully and injuriously imprisoned the said [betrokkene 3] and detained him against his will in a building known as the Tally Lodge at Her Majesty's Prison, Maze,
(GC/9) assaulted [betrokkene 6] and unlawfully and injuriously imprisoned the said [betrokkene 6] and detained him against his will in a building known as the Tally Lodge at Her Majesty's Prison, Maze,
(GC/10) assaulted [betrokkene 7] and unlawfully and injuriously imprisoned the said [betrokkene 7] and detained him against his will in a building known as the Tally Lodge at Her Majesty's Prison, Maze,
(GC/11) assaulted [betrokkene 8] and unlawfully and injuriously imprisoned the said [betrokkene 8] and detained him against his will in a building known as the Tally Lodge at Her Majesty's Prison, Maze,
(GC/12) assaulted [betrokkene 9] and unlawfully and injuriously imprisoned the said [betrokkene 9] and detained him against his will in a Bedford Lorry, registration number XOI 8414, and elsewhere,
(GC/13) assaulted [betrokkene 10] and unlawfully and injuriously imprisoned the said [betrokkene 10] and detained him against his will in Block H7 at Her Majesty's Prison, Maze,
(GC/14) assaulted [betrokkene 11] and unlawfully and injuriously imprisoned the said [betrokkene 11] and detained him against his will in Block H7 at Her Majesty's Prison, Maze,
(GC/15) had in his possession firearms and a quantity of ammunition with intent by means thereof to endanger life or cause serious injury to property or to enable any other person by means thereof to endanger life or cause serious injury to property,
(GC/16) made or attempted to make use of firearms or imitation firearms with intent to resist or prevent the lawful arrest or detention of himself or any other person,
(GC/17) had with him firearms or imitation firearms with the intent to commit an indictable offence, namely that of escaping from lawful custody or to resist arrest or to prevent the arrest of another while he had the said firearms or imitation firearms with him.
3. Beoordeling van de toelaatbaarheid van de uitlevering
3.1. Uit de eigen opgaven van [de opgeëiste persoon] ter zitting van 10 september 1986 is zijn identiteit met de opgeëiste persoon genoegzaam komen vast te staan, evenals de omstandigheid dat hij niet de Nederlandse nationaliteit bezit.
3.2.1. Het teweegbrengen van een ontploffing en het samenzweren daartoe, als bedoeld onder 2.4, zijn geen misdrijven, genoemd in het eerste lid van art. II van het te dezen toepasselijke Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland tot uitlevering van misdadigers, gesloten op 26 september 1898 te Londen.
3.2.2. Wel zou in het licht van het bepaalde in het laatste lid van genoemd art. II en in art. 157 Sr. een toelaatbaarverklaring kunnen worden uitgesproken ter zake van het in 3.2.1 eerstbedoelde feit, maar zulks wordt belet door de omstandigheid dat het Verdrag is gesloten nadat uitdrukkelijk tussen de verdragsluitende partijen was vastgesteld dat ter zake van dergelijke feiten door Nederland niet zou worden uitgeleverd. Dit komt tot uiting in de onder 6.3 van de uitspraak van 1 juli 1986 bedoelde briefwisseling, waarin staat dat de Nederlandse regering ernstig zal overwegen of feiten als het onderhavige, ‘’voor welke thans geene uitlevering kan worden toegestaan, daarvoor vatbaar kunnen worden gemaakt en dat — wanneer onze uitleveringswet in dien zin mocht zijn veranderd — er bij de Nederlandsche Regeering wel geen bezwaar zal bestaan om een additioneel verdrag in bedoelden geest met Groot-Brittannië te sluiten’’, en dat het Verenigd Koninkrijk zich bij deze opvatting heeft neergelegd, terwijl een additioneel verdrag niet tot stand is gekomen.
3.2.3. Ingevolge het bepaalde in het laatste lid van art. II Verdrag juncto art. 5, eerste en tweede lid, van de (thans geldende) Uitleveringswet kan ter zake van het samenzweren tot het teweegbrengen van een ontploffing evenmin uitlevering worden toegestaan.
3.2.4. De onder 2.4 bedoelde uitlevering moet derhalve ontoelaatbaar worden verklaard.
3.3.1. Ingevolge het bepaalde in het eerste en in het voorlaatste lid van art. II van het Verdrag juncto art. 5, eerste lid onder a, van de Uitleveringswet kan behoudens het hierna onder 3.4.3 overwogene — uitlevering worden toegestaan ter zake van de feiten GC/1 tot en met GC/7, waarvoor naar Nederlands recht krachtens de artikelen 289, 289 juncto 45, 300 dan wel 302 dan wel 181 juncto 180 Sr. telkens een vrijheidsstraf van een jaar of van langere duur kan worden opgelegd.
3.3.2.1. Ingevolge het bepaalde in het laatste lid van art. II van het Verdrag juncto art. 5, eerste lid onder a, van de Uitleveringswet kan — behoudens het hierna onder 3.3.2.2 overwogene — uitlevering worden toegestaan ter zake van de feiten GC/8 t/m GC/14, waarvoor naar Nederlands recht krachtens de artikelen 300 en 282 telkens een vrijheidsstraf van een jaar of van langere duur kan worden opgelegd en ten aanzien waarvan uit de bij het uitleveringsverzoek overgelegde toepasselijke rechtsvoorschriften blijkt dat naar Brits recht de toestemming tot uitlevering kon worden verleend.
3.3.2.2. Dit geldt niet ten aanzien van het van de feiten GC/8 tot en met GC/14 telkens deel uitmakende onderdeel ‘’assaulted’’. In het eerste lid van art. II van het Verdrag is onder 3 genoemd ‘’Assault occasioning actual bodily harm’’. Bij de feiten ter zake waarvan uitlevering is verzocht is evenwel niet omschreven dat aan de in het Verdrag gestelde eis ‘’occasioning actual bodily harm’’ is voldaan. Voor zover het laatste lid van art. II van het Verdrag hier toepassing mocht kunnen vinden kan ter zake geen uitlevering plaatsvinden omdat omtrent ‘’assault’’ in de overgelegde rechtsvoorschriften niets is vermeld.
3.3.3. De feiten GC/15 tot en met GC/17 worden niet genoemd in het eerste lid van art. II van het Verdrag, terwijl ter zake hiervan naar Nederlands recht niet een vrijheidsstraf van een jaar of langere duur kan worden opgelegd, zodat ter zake daarvan de uitlevering ontoelaatbaar dient te worden verklaard.
3.4.1. Ingevolge art. XIII van het Verdrag kan uitlevering slechts plaatsvinden indien er voldoende bewijs bestaat, volgens de wetten van de Staat aan welke de uitlevering is gevraagd, om een verwijzing naar de openbare zitting te rechtvaardigen indien het misdrijf zou zijn gepleegd binnen het grondgebied van bedoelde Staat. Derhalve moet worden nagegaan of het bij het onderhavige uitleveringsverzoek overgelegde bewijsmateriaal een verwijzing naar de openbare zitting rechtvaardigde indien de betrokken misdrijven in Nederland zouden zijn gepleegd.
3.4.2. Omtrent de feiten GC/8 en GC/14 zijn verklaringen afgelegd door C.R. Leak en J.H. Adams (p. 89 en 103), die de onder 3.4.1 bedoelde rechtvaardiging opleveren.
3.4.2.2. Omtrent de feiten GC/28 tot en met GC/34 zijn verklaringen afgelegd door de onder die feiten genoemde personen (p. 117–118, 113, 119–121, 104–112, 77–79 en 80–84) onderscheidenlijk — wat betreft feit GC/11 — door [betrokkene 6] , [betrokkene 12] , [betrokkene 7] en [betrokkene 13] (p. 113, 115–116, 119–121 en 133–136), die de onder 3.4.1 bedoelde rechtvaardiging opleveren, mede in acht genomen de verklaring van de deskundige D. Bentley, ter zitting van de Rechtbank afgelegd, dat het in Groot-Brittannië gebruikelijk is dat niet op voorhand wordt vastgesteld welke deelnemingsvorm aan de orde is, dat wil zeggen dat, wanneer iemand als dader wordt aangeklaagd en tijdens de behandeling ter zitting blijkt dat slechts sprake is van medeplichtigheid, deze medeplichtigheid vervolgens bewezen wordt verklaard.
3.4.3. Wat betreft de overige feiten is een verwijzing niet gerechtvaardigd – en derhalve de uitlevering niet toelaatbaar -, ook niet wanneer de voormelde verklaring van de deskundige D. Bentley in acht wordt genomen.
3.5.1. [de opgeëiste persoon] en zijn raadsman hebben betoogd, dat de door eerstgenoemde begane misdrijven een staatkundig karakter dragen in de zin van art. VI van het Verdrag. Dit betoog heeft uiteraard slechts praktische betekenis voor die feiten, ten aanzien waarvan niet reeds hiervoor is aangegeven dat en waarom zij niet tot uitlevering aanleiding kunnen geven, dus ten aanzien van de feiten GC/8 tot en met GC/14. Voorts dient opgemerkt dat dit betoog primair uitgaat van een andere betekenis van ‘’staatkundig karakter’’ dan, blijkens het onder 1.1 genoemde arrest, aan die term in gemeld verdragsartikel toekomt, en in zoverre reeds om die reden geen doel treft. Voor zover het betoog subsidiair uitgaat van het begrip ‘’staatkundig karakter’’ zoals dit in evengenoemd arrest is verstaan, faalt het om de navolgende redenen.
3.5.2. Het aangevoerde argument dat [de opgeëiste persoon] in wezen het delict, omschreven in art. 96, tweede lid aanhef en onder 2° Sr. heeft gepleegd welk delict een absoluut politiek delict is en derhalve niet tot uitlevering kan leiden — stuit hierop af, dat de feiten, waarvoor de uitlevering is gevraagd en welker uiteenzetting bij het verzoek tot uitlevering is overgelegd, andere feiten opleveren dan in laatstgemelde strafbepaling zijn omschreven en alleen deze feiten grondslag kunnen vormen voor de beoordeling van de toelaatbaarheid of ontoelaatbaarheid. Dit ware slechts anders indien [de opgeëiste persoon] het bewijs zou hebben geleverd hetgeen niet het geval is — dat de aanvrage om zijn uitlevering opzettelijk is gedaan met de bedoeling om hem ter zake van een strafbaar feit van staatkundige aard — zoals bijvoorbeeld het zojuist aangegeven delict te vervolgen of te straffen.
3.5.3. Evenmin leveren de feiten GC/8 tot en met GC/14 enig ander politiek delict op, omschreven in de titels 1 tot en met 4 van het tweede boek Sr..
3.5.4. [de opgeëiste persoon] heeft naar voren gebracht, dat de betrokken feiten absoluut politieke delicten zijn en derhalve niet tot uitlevering aanleiding kunnen geven, omdat zij gepleegd zijn in het kader van de door hem gevoerde gerechtvaardigde strijd ter bereiking van de vereniging van Noord-Ierland met de Ierse republiek en tegen de onderdrukking door het Verenigd Koninkrijk. Deze opvatting, voor zover betrekking hebbende op de feiten GC/8 tot en met GC/14, kan niet als juist worden aanvaard, omdat deze feiten in een te ver verwijderd verband staan tot het door [de opgeëiste persoon] vermelde doel.
3.5.5. Voorts is gesteld dat de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk door aan de groep gevangenen waartoe [de opgeëiste persoon] behoorde een speciale status met bepaalde daaraan verbonden voorrechten te verlenen, de daden van [de opgeëiste persoon] als politieke delicten hebben erkend, hetgeen het absoluut politieke karakter daarvan zou aantonen. Deze stelling moet worden verworpen omdat niet aannemelijk is geworden dat de zogenaamde ‘’special category status’’ de erkenning inhield dat deze status meebracht dat geen uitlevering zou kunnen plaatsvinden omdat de feiten, waarvoor deze gevraagd is, een staatkundig karakter in de zin van art. VI van het Verdrag dragen.
3.6. Door en namens [de opgeëiste persoon] is — gestaafd door ter zitting afgelegde verklaringen van getuigen-deskundigen — betoogd, dat hem in de verzoekende Staat een onmenselijke en vernederende behandeling is ten deel gevallen en te wachten staat in de zin van art. 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en hem niet een ‘’fair hearing’’ in de zin van art. 6 van dat Verdrag is ten deel gevallen en zal vallen. Dit betoog kan [de opgeëiste persoon] niet baten omdat de verzoekende Staat, evenals Nederland, is toegetreden tot het zojuist genoemde Verdrag en een verklaring als bedoeld in art. 25 van dit Verdrag heeft afgelegd, zodat het de Nederlandse rechter niet vrijstaat op de geopperde klachten te beslissen.
4. Beoordeling van de toelaatbaarheid van de afgifte
4.1. Het verzoek tot afgifte luidt ‘’that all material seized by the Netherlands authorities from the two fugitives should be released to the competent United Kingdom authorities in accordance with Article XV of the Treaty’’.
4.2. Volgens het proces-verbaal van aanhouding van [de opgeëiste persoon] en [medeverdachte] in de woning Nieuw Herlaer 39 te Amsterdam werd daarbij een groot aantal voorwerpen aangetroffen. Daarvan was een gedeelte kennelijk door misdrijf verkregen en in het (mede)bezit van [de opgeëiste persoon] . Dit in beslaggenomen gedeelte wordt hierna onder 7 in onderdelen vermeld. Niet aannemelijk is geworden dat de andere voorwerpen door misdrijf verkregen waren of tot bewijs van de misdrijven, ter zake waarvan uitlevering wordt gevraagd, kunnen dienen. Het verzoek tot afgifte van de onder 7 te noemen voorwerpen kan derhalve worden toegestaan terwijl het voor het overige moet worden afgewezen.
5. In acht genomen artikelen
Naast op de hiervoren genoemde artikelen heeft de Hoge Raad gelet op de artikelen 57 Sr., VIII en XII van het Verdrag en 2 en 47 van de Uitleveringswet.
6. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat de gevraagde uitlevering gedeeltelijk toelaatbaar moet worden verklaard en dat de gevraagde afgifte van voorwerpen gedeeltelijk moet worden toegestaan, beide in voege als onder 7 wordt beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart toelaatbaar de door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland gevraagde uitlevering van [de opgeëiste persoon] voornoemd ter zake van de volgende feiten: that the Defendant [de opgeëiste persoon] on the 25th day of September 1983, at Maze, in the County Court Devision of Ards
(GC/8) unlawfully and injuriously imprisoned [betrokkene 3] and detained him against his will in a building known as the Tally Lodge at Her Majesty's Prison Maze,
(GC/9) unlawfully and injuriously imprisoned [betrokkene 6] and detained him against his will in a building known as the Tally Lodge at Her Majesty's Prison, Maze,
(GC/10) unlawfully and injuriously imprisoned [betrokkene 7] and detained him against his will in a building known as the Tally Lodge at Her Majesty's Prison, Maze,
(GC/11) unlawfully and injuriously imprisoned [betrokkene 8] and detained him against his will in a building known as the Tally Lodge at her Majesty's Prison, Maze,
(GC/12) unlawfully and injuriously imprisoned [betrokkene 9] and detained him against his will in a Bedford Lorry, registration number XOI 8414, and elsewhere,
(GC/13) unlawfully and injuriously imprisoned [betrokkene 10] and detained him against his will in Block H7 at Her Majesty's Prison, Maze,
(GC/14) unlawfully and injuriously imprisoned [betrokkene 11] and detained him against his will in Block H7 at Her Majesty's Prison, Maze.
Verklaart de door het Verenigd Koninkrijk gevraagde uitlevering van [de opgeëiste persoon] voor het overige ontoelaatbaar.
Beveelt voor het geval van inwilliging van het verzoek tot uitlevering afgifte van de volgende inbeslaggenomen voorwerpen:
- Een Iers paspoort voorzien van letter en nummer [001] . T.n.v. [betrokkene 14] geboren te [geboorteplaats] , [geboortedatum] 1952;
- Een Iers rijbewijs voorzien van letter en nummer [002] t.n.v. [betrokkene 14] , wonende [woonplaats] uitgegeven dd 27 september 1983 en geldig tot 26 september 1986;
- Een Iers paspoort met no. [003] , op naam van [betrokkene 15] , geboren op [geboortedatum] 1949 te [geboorteplaats] ;
- Een Iers rijbewijs no. [004] op naam van [betrokkene 15] , [plaats] ;
- Iers paspoort no. [005] op naam van [betrokkene 16] , geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats] ;
- Iers rijbewijs no. [004] op naam van [betrokkene 16] , [plaats] ;
- Iers paspoort no. [006] , op naam van [betrokkene 17] , geboren [geboortedatum] 1949 te [geboorteplaats] ;
- Iers paspoort no. [007] , op naam van [betrokkene 18] , geboren [geboortedatum] 1949 te [geboorteplaats] ;
- Engels paspoort no. [008] E op naam van [betrokkene 19] , geboren te [geboorteplaats] op 31 juli 1946;
- Iers paspoort no. [009] , op naam van [betrokkene 17] , geboren op [geboortedatum] 1952 te [geboorteplaats] (niet ondertekend);
- Iers paspoort no. [010] op naam van [betrokkene 20] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958;
- Nederlands paspoort no. [011] op naam van [betrokkene 21] , geboren te [geboorteplaats] op 28 november 1959, afgegeven te [plaats] ;
- Een Iers rijbewijs no. [012] op naam van [betrokkene 17] , wonende [woonplaats] ;
- Een Belgisch rijbewijs no. [013] (niet op naam gesteld);
- Een 9 mm-patroon;
- Niet ingevulde Ierse rijbewijzen (vermoedelijk inlegvellen) voorzien van de nummers [014] , [004] , [015] , [016] , [017] , [018] , [019] en [020] . Deze zijn allen gestempeld en voorzien van een handtekening. Voorts nog drie ongestempelde exemplaren met alleen de letter H als serienummer;
- Een niet ingevuld bewijs van geboorte (Iers), voorzien van het nummer [021] ;
- Een perskaart op naam van [betrokkene 20] ;
- Iers paspoort no. [021] op naam van [betrokkene 22] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952;
- Iers rijbewijs no. [022] (staat niet op naam);
- Een perskaart op naam van [betrokkene 22] ;
- Iers paspoort no. [023] op naam van [betrokkene 17] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952;
- Iers paspoort no. [024] op naam van [betrokkene 23] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950;
- Iers paspoort no. [025] op naam van [betrokkene 24] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955;
- Iers paspoort no. [026] op naam van [betrokkene 25] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953;
- Engels paspoort no. [027] op naam van [betrokkene 26] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954;
- Iers rijbewijs no. [028] op naam van [betrokkene 17] wonende [woonplaats] ;
- Iers rijbewijs no. [029] op naam [betrokkene 24] , wonende [woonplaats] ;
- Iers rijbewijs no. [030] op naam van [betrokkene 25] , wonende [woonplaats] ;
- Belgisch paspoort no. [031] , blanco;
- Twee zelfgemaakte stempels;
- Een blanco perskaart;
- Een blanco Iers internationaal rijbewijs;
- Een bewijs van geboorte op naam van [betrokkene 24] ;
- Een FN-Browning, cal. 9 mm, voorzien van het nummer [032] ;
- Iers paspoort no. [033] op naam van [betrokkene 27] , geboren op 16 januari 1960 te [geboorteplaats] (voorzien van een foto van een vrouw);
- Iers rijbewijs no. [034] (welk nummer hiervoren reeds twee maal vermeld is) op naam van [betrokkene 27] , wonende [woonplaats] .
Wijst het verzoek tot afgifte van de overige voorwerpen af.
Dit arrest is gewezen door de president Moons als voorzitter, en de raadsheren Bronkhorst, De Waard, Beekhuis en Davids, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, en uitgesproken op 21 oktober 1986.
Conclusie 10‑09‑1986
Inhoudsindicatie
Uitleveringsverzoek.
AP/AT
Nr. 80.543 U
Zitting 10 september 1986
Mr. Remmelink
Conclusie inzake:
[de opgeëiste persoon]
Edelhoogachtbare Heren,
In deze zaak dient Uw Raad als feitelijk rechter, doende wat de Rechtbank te Amsterdam (wier uitspraak in zoverre werd vernietigd) had behoren te doen, te oordelen over de toelaatbaarheid van de door het Verenigd Koninkrijk gevraagde vervolgingsuitlevering van de opgeëiste persoon. De executieuitlevering is destijds door de Rechtbank toelaatbaar verklaard en het daartegen door de opgeëiste persoon ingestelde cassatieberoep is door Uw Raad op 1 juli 1986 verworpen.
Aangezien dit feit ook voorkomt in de verwante uitleveringszaak [medeverdachte], die Uw Raad zoëven heeft behandeld, volsta ik met te verwijzen naar het betoogde in deze zaak (ik voeg de conclusie in die zaak hierbij).
Mijn slotsom in de zaak luidt:
Het verzoek en de daarbij overgelegde stukken voldoen aan de vereisten van het bilaterale uitleveringsverdrag tussen ons land en het Verenigd Koninkrijk, behoudens de feiten 15–17.
Er is sprake van voldoende schuld en derhalve kan gezegd worden dat er niet is gebleken, dat ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd.
De verzochte uitlevering is mitsdien behoudens wat de feiten 1-14 betreft toelaatbaar. Voorts ware toe te wijzen het verzoek tot overgave van de inbeslaggenomen goederen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,