HR, 22-11-1977, nr. 69201
ECLI:NL:HR:1977:AC6104
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-11-1977
- Zaaknummer
69201
- LJN
AC6104
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1977:AC6104, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑11‑1977; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1977:AC6104
ECLI:NL:PHR:1977:AC6104, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑10‑1977
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1977:AC6104
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑11‑1977
Inhoudsindicatie
Requirant niet-ontvankelijk. Beroep te laat ingediend.
22 november 1977
Nr. 69201
WH.
De Hoge Raad der Nederlanden,
Op het beroep van [rekwirant], geboren op [geboortedatum] 1935 te [geboorteplaats] , van beroep restauranthouder, wonende te [woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring te Rotterdam, rekwirant van cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 mei 1977, waarbij in hoger beroep is bevestigd — behoudens ten aanzien van de onttrekking aan het verkeer van een in dat arrest nader omschreven voorwerp — een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 9 december 1976, bij welk vonnis de rekwirant ter zake van ‘’overtreding van artikel 2, eerste lid aanhef en sub d en onder A en onder C van de Opiumwet, opzettelijk gepleegd, meermalen gepleegd’’ is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaren, met onttrokkenverklaring aan het verkeer van de voorwerpen in dat vonnis nader omschreven.
Gehoord het verslag van de raadsheer-rapporteur;
Gezien het gerechtelijk schrijven namens de Procureur-Generaal aan de rekwirant uitgereikt ter kennisgeving van de dag voor de behandeling van deze zaak bepaald;
Gehoord de Advocaat-Generaal Kist in zijn conclusie strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van het ingestelde beroep;
Overwegende blijkens een zich bij de stukken bevindende acte beroep in cassatie is ingesteld op 25 mei 1977 alzo na afloop van de bij de wet voorgeschreven termijn, zodat de rekwirant in zijn beroep niet kan worden ontvangen.
Verklaart de rekwirant niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Gewezen te ’s-Gravenhage bij Mrs. Moons, Vice-President, Fikkert, Royer, Van den Blink en Wijnholt, Raden, in bijzijn van de Griffier Reyers, die dit arrest hebben ondertekend en door voornoemde Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van de twee en twintigste november 1900 zeven en zeventig in tegenwoordigheid van de Advocaat-Generaal Kist.
Conclusie 18‑10‑1977
Inhoudsindicatie
Requirant niet-ontvankelijk.
V.
Nr. 69201.
Zitting 18 oktober 1977.
Mr. Kist
Conclusie inzake:
[rekwirant] .
Edelhoogachtbare Heren,
In deze zaak rijst de vraag of het beroep wel ontvankelijk is. Blijkens de akte van cassatie is het beroep tegen het arrest van het Hof d.d. 9 mei 1977 eerst op 25 mei 1977 ingesteld, derhalve niet binnen de door de wet bepaalde termijn van 14 dagen, welke in casu diende te worden aangehouden. Het beroep is echter ingesteld door een schriftelijk gemachtigde, een ambtenares van de griffie van het Hof, die bij bijzondere volmacht, gedateerd 23 mei 1977, door de verdachte, die in Rotterdam in het Huis van Bewaring was gedetineerd, is gemachtigd. Op de volmacht is door de griffie te Amsterdam een stempel geplaatst, vermeldende: 25 mei 1977 ingekomen ter griffie van het Gerechtshof te Amsterdam. Bestaat er in dit geval aanleiding om ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep een soepele houding aan te nemen, zoals Uw Raad in de laatste tijd meermalen heeft gedaan, in het bijzonder in gevallen waarin de verdachte gedetineerd was of afging op onjuiste ambtelijke inlichtingen waarop hij mocht vertrouwen zoals in H.R. 20 sept. 1976 N.J. 1977-74 m.n. G.E.M.; H.R. 18 mei 1976 N.J. 1976-502, H.R. 11 jan. 1977 N.J. 1977-222 en H.R. 11 jan. 1977 N.J. 1977-223 m.n. v. Veen? Het komt mij voor van niet. Verdachte is door de President van de strafkamer van het Hof juist voorgelicht: hem is medegedeeld dat hij "binnen 14 dagen na heden" beroep in cassatie kan instellen. Het is natuurlijk denkbaar, dat hij in de onjuiste mening heeft verkeerd, dat zijn beroep tijdig zou zijn ingesteld, indien hij op de laatste dag een volmacht ondertekende. Maar het zou mij te ver gaan met een dergelijke dwaling die trouwens niet vaststaat rekening te houden. Naar mijn mening mag aangenomen worden dat de verdachte heeft moeten beseffen, dat een volmacht, die hij te Rotterdam op de laatste dag van de termijn ondertekende, onmogelijk tijdig Amsterdam kon bereiken, zelfs niet indien de volmacht nog op 23 mei werd verzonden. Het feit dat hij gedetineerd was, speelt hier geen rol. Hij is eenvoudig te laat geweest.
Ik acht het beroep derhalve niet ontvankelijk en concludeer mitsdien tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,