HR, 01-02-1977, nr. 68597
ECLI:NL:PHR:1977:AB6973
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-02-1977
- Zaaknummer
68597
- LJN
AB6973
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1977:AB6973, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑02‑1977; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1977:AB6973
ECLI:NL:PHR:1977:AB6973, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑02‑1977
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1977:AB6973
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑02‑1977
Inhoudsindicatie
Requirant ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard?
1 februari 1977
Nr. 68597
LG
De Hoge Raad der Nederlanden,
Op het beroep van [rekwirant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring I te Haarlem, rekwirant van cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 september 1976, waarbij de rekwirant niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 6 mei 1976, bij welk vonnis de rekwirant wegens ‘’diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’’ is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van een jaar en zes maanden;
Gehoord het verslag van de raadsheer-rapporteur;
Gezien het gerechtelijk schrijven namens de Procureur-Generaal aan de rekwirant uitgereikt ter kennisgeving van de dag voor de behandeling van deze zaak bepaald;
Gelet op het middel van cassatie, namens de rekwirant door Mr. J.E. van Katwijk-Rutgers, advocaat te Amsterdam, voorgesteld bij schriftuur, luidende:
‘’Schending of verkeerde toepassing van het Nederlandse Recht en niet in acht nemen van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen doordat het Gerechtshof te Amsterdam de requirant van cassatie in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard hoewel de raadsman van requirant ter zitting van het Gerechtshof heeft betoogd, dat het te laat opmaken van de akte in hoger beroep ter griffie van de Arrondissements-Rechtbank te Haarlem nimmer aan requirant te wijten kan zijn, omdat deze tijdig tegen dit vonnis in beroep is gekomen, te weten op 20 mei 1976. Hij heeft dit hoger beroep ingesteld door op genoemde datum een volmacht tot het instellen van hoger beroep te overhandigen aan een ambtenaar van de administratie van het Huis van Bewaring I te Haarlem waar requirant in cassatie in voorlopige hechtenis verbleef, welk verweer impliceert dat het te laat instellen van hoger beroep uitsluitend is te wijten aan een reeks tekortkomingen van functionarissen der overheid.
Toelichting: Requirant in cassatie was gedetineerd in het Huis van Bewaring I te Haarlem, alwaar hij rechtens van zijn vrijheid was beroofd.
De enige wijze waarop hij een rechtsmiddel kon aanwenden tegen een door de strafrechter te zijnen laste gegeven beslissing als boven omschreven was het tijdig afgeven van een bijzondere volmacht als bedoeld in artikel 450 eerste lid onder b Sv. aan een functionaris van de inrichting waarin hij was gedetineerd. Dit heeft hij tijdig gedaan doch de functionaris heeft verzuimd deze volmacht door te zenden naar de Strafgriffie van de Arrondissements-Rechtbank te Haarlem, zodat het aan een ambtelijke fout te wijten is, dat die volmacht eerst één dag na afloop van de door de wet voor aanwending van het rechtsmiddel voorgeschreven termijn is ingekomen ter genoemde griffie.
Requirant in cassatie kan niet aanvaarden dat hij aldus van bedoeld rechtsmiddel verstoken blijft’’;
Gehoord de Advocaat-Generaal Remmelink in zijn conclusie strekkende tot verwerping van het ingestelde beroep;
Overwegende dat het Hof ter motivering van zijn beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van de rekwirant in zijn hoger beroep heeft overwogen, dat door het onderzoek is gebleken, dat dit hoger beroep niet is ingesteld binnen de bij de wet voorgeschreven termijn;
Overwegende omtrent het middel:
dat het proces-verbaal der terechtzitting in hoger beroep niets inhoudt omtrent het in het middel vermelde betoog en het Hof aangaande de feiten en omstandigheden, welke daarbij zouden zijn aangevoerd, ook niets heeft vastgesteld, zodat het middel wegens gemis aan feitelijke grondslag niet kan slagen;
Verwerpt het beroep.
Gewezen te ’s-Gravenhage bij Mrs. Moons, Vice-President, Fikkert, Bronkhorst, Royer en Van den Blink, Raden, in bijzijn van de Substituut-Griffier Sarolea, die dit arrest hebben ondertekend en door voornoemde Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van de eerste februari 1900 zeven en zeventig in tegenwoordigheid van de Advocaat-Generaal Kist.
Conclusie 01‑02‑1977
Inhoudsindicatie
Requirant niet-ontvankelijk; niet tijdig ingediend.
L.
Nr. 68597
Zitting 21 december 1976.
Mr. Remmelink.
Conclusie inzake:
[rekwirant].
Edelhoogachtbare Heren,
In deze zaak waarin requirant niet-ontvankelijk is verklaard door het Hof in zijn appel tegen een op tegenspraak gewezen veroordelend vonnis van de Rechtbank te Haarlem van 6 mei 1976 tegen welk arrest hij zich van beroep in cassatie heeft voorzien is namens hem één middel in cassatie voorgesteld, waarin hij stelt, dat hij, anders dan het Hof oordeelde, wel tijdig in cassatie zou zijn gekomen. Hij, gedetineerde in het Huis van Bewaring I te Haarlem, zou nl. op 20 mei (m.i. is onmiskenbaar bedoeld 19 mei; zie het hierna genoemde stuk, R.), aan een ambtenaar van de administratie van die inrichting een volmacht tot het instellen van hoger beroep hebben overhandigd, doch uitsluitend als gevolg van een reeks tekortkomingen van functionarissen der overheid zou de appelakte te laat, nl. op 21 mei 1976 door de Griffier van de Rechtbank te Haarlem zijn opgemaakt. Zo althans meen ik requirants stellingen te kunnen weergeven. Het is duidelijk, dat requirant zich op het standpunt stelt, dat zich hier een zelfde soort situatie voordoet, als waarvan sprake is in HR. 18 mei 1976, NJ. 1976, no. 502 met noot G.E. Mulder, waarin werd beslist, dat in gevallen waarbij iemand die, terwijl hij rechtens van zijn vrijheid is beroofd, een rechtsmiddel wil aanwenden tegen een door de strafrechter te zijnen laste gegeven beslissing, tijdig de volmacht heeft afgegeven aan een functionaris van de inrichting waarin hij is gedetineerd, en het aan een ambtelijke fout te wijten is, dat die volmacht eerst één dag na afloop van de termijn is ingekomen ter griffie, niet aanvaard kan worden, dat hij aldus van bedoeld rechtsmiddel verstoken blijft. Ik meen echter, dat in het onderhavige geval niet gesproken kan worden van een identieke situatie, omdat in de door requirant ondertekende en door hem aldus voor zijn rekening genomen volmacht een fout is geslopen. Zij vermeldt nl. dat requirant hoger beroep wenst in te stellen tegen een vonnis te zijnen laste gewezen door de Rechtbank te Amsterdam met als (kennelijk) gevolg, dat de volmacht naar Amsterdam is gezonden, waar zij blijkens een op het stuk geplaatst stempel, dus op de laatste dag, ter griffie van de Rechtbank aldaar is aangekomen. Daarna is zij kennelijk teruggezonden naar de griffie van de Rechtbank te Haarlem, waar zij blijkens een stempel op 21 mei, dus een dag na de termijn is gearriveerd. Ik kan het niet anders zien, dan dat requirant zelf hier (eveneens) een fout heeft gemaakt, zodat hier m.i. geen reden is om gelijk in het geval als in het arrest van 18 mei waarin trouwens in appel anders dan hier een desbetreffend verweer werd genoemd de uitspraak waarbij de niet-ontvankelijkheid werd uitgesproken te vernietigen, omdat deze onvoldoende gemotiveerd zou zijn.
Het middel niet aannemelijk achtend concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,