NJ 1974, 241
HR, 19-03-1974
HR 19-03-1974, ECLI:NL:PHR:1974:AB5274, m.nt. Th.W. van Veen
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19 maart 1974
- Magistraten
Kazemier, Vroom, Fikkert, Van Der Ven, Enschede
- Zaaknummer
[1974-03-19/NJ_54655]
- Noot
Th.W. van Veen
- LJN
AB5274
- JCDI
JCDI:ADS146775:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Bijzonder strafrecht / Fiscaal strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1974:AB5274, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑03‑1974
ECLI:NL:PHR:1974:AB5274, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑03‑1974
- Wetingang
Sr art. 310; Sv art. 338; Sv art. 340; Sv art. 341; Sv art. 344; Sv art. 350
Essentie
Toereikend bewijs van diefstal door degene die een maand later in het bezit van een deel van de buit wordt aangetroffen. Niet kunnen of niet wensen te verklaren. Bewijskracht van ‘andere geschriften’.
Samenvatting
Het Hof, overwegende dat verdachte voor het feit, dat hij in het bezit van een gedeelte van de buit werd aangetroffen ‘geen aannemelijke verklaring kan of wenst te geven’, haalt niet aan een gedeelte van de inhoud van de verklaring van rekwirant en doet geen beroep op enige eigen waarneming dan wel op redengevende feiten en omstandigheden ‘voorkomende in de gebezigde bewijsmiddelen’, maar geeft kennelijk ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.