NJ 1970, 85
HR, 11-11-1969
HR 11-11-1969, ECLI:NL:PHR:1969:AB4496
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11 november 1969
- Magistraten
Feber, Van Der Loos, Kazemier, Moons, Fikkert
- Zaaknummer
[1969-11-11/NJ_52487]
- LJN
AB4496
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1969:AB4496, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑11‑1969
ECLI:NL:PHR:1969:AB4496, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑11‑1969
- Wetingang
Sv art. 358
Essentie
Voor de beantwoording van de vraag of de aan een verweer in de zin van 358 lid 3 Sv. ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zich inderdaad hebben voorgedaan is bepalend of deze door het onderzoek t.t.r.z. al dan niet aannemelijk zijn geworden.
Samenvatting
Ingeval de vraag rijst, of aan een verweer als bedoeld in art. 358 lid 3 Sv. ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zich inderdaad hebben voorgedaan, kan de last tot het aannemelijk maken van zodanige feiten en omstandigheden niet — zoals de Rb. ten deze blijkbaar heeft gedaan — uitsluitend op verd. worden gelegd, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.