HR, 01-02-2011, nr. 09/03037 E
ECLI:NL:HR:2011:BO8019
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-02-2011
- Zaaknummer
09/03037 E
- LJN
BO8019
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO8019, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO8019
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Geldigheid appeldagvaarding. O.g.v. ‘s Hofs niet onbegrijpelijke vaststelling dat als gevolg van een kennelijke - dus ook voor verdachte kenbare - omissie in de appeldagvaarding niet is vermeld dat hij op de terechtzitting van de economische kamer van het Hof diende te verschijnen, heeft het Hof klaarblijkelijk geoordeeld dat het voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat zijn verschijning voor die kamer van het Hof werd verlangd, niettegenstaande de omstandigheid dat de appeldagvaarding inhield dat hij diende te verschijnen voor "het gerechtshof". Dat oordeel is feitelijk en in het licht van 's Hofs overige vaststellingen niet onbegrijpelijk.
1 februari 2011
Strafkamer
nr. 09/03037 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 27 mei 2009, nummer 20/004654-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.M. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de appeldagvaarding ten onrechte geldig heeft geoordeeld.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"De voorzitter doet de zaak tegen de na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte genaamd:
(...)
is niet verschenen.
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. A. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam.
(...)
De raadsman van verdachte deelt mede dat hij niet door de verdachte is gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren in de onderhavige zaak.
Hij wil niettemin de vraag aan de orde stellen of het gerechtshof bevoegd is kennis te nemen van deze zaak.
De voorzitter merkt in dit verband het volgende op.
Er zijn vandaag 62 zaken aangebracht. In 61 zaken is de verdachte gedagvaard "ter terechtzitting van het gerechtshof" en in één zaak (die tegen [A] Ltd, parketnummer 20-004367-07) is de verdachte gedagvaard "ter terechtzitting van het gerechtshof (....), economische kamer".
Het is echter wel zo dat nagenoeg alle vonnissen van de rechtbank, waarin is geappelleerd, zijn gewezen door de meervoudige economische kamer.
Voorts vermeldt de dagvaarding in eerste aanleg dat gedagvaard wordt voor de economische kamer, zij het dat dit gegeven met de hand is bijgeschreven op de originele dagvaarding.
De tenlastelegging bevat bovendien onmiskenbaar uitsluitend economische delicten.
Derhalve lijkt er sprake te zijn van een kennelijke omissie in de dagvaarding in hoger beroep.
Overigens wijs ik er op dat deze kamer een van de vaste economische kamers van dit hof is en de leden ervan ook in die hoedanigheid zijn benoemd.
Ik vraag mij af welk belang is gediend met dit verweer.
De raadsman zegt daarop het volgende.
Naar mijn mening hoeft er geen concreet belang aanwezig te zijn, maar is dit een vraagstuk van openbare orde.
De raadsman stemt in met het voorstel van de voorzitter om eerst ook de betekening van de dagvaarding van verdachte in hoger beroep voor de zitting van heden te bekijken alvorens het hof zich terugtrekt om zich over de bevoegdheidsvraag te buigen.
De voorzitter merkt in dit verband het volgende op.
Ik constateer dat deze dagvaarding is uitgereikt aan [B], die schriftelijk gemachtigd was tot het in ontvangst nemen van aan verdachte gerichte stukken. De betreffende machtiging is, gelet op de handtekening, kennelijk ondertekend door [verdachte], zodat het er voor gehouden moet worden dat hij de machtiging heeft verstrekt.
De advocaat-generaal deelt daarop het volgende mede.
Dat het hof bevoegd is kennis te nemen van deze zaak, staat voor mij buiten kijf. Het is meer dan voldoende duidelijk dat de zaak dient voor een economische kamer.
De raadsman voert vervolgens het woord overeenkomstig een pleitnota, getiteld "met betrekking tot de bevoegdheid van de commune kamer van het gerechtshof", welke pleitnota hij aan het hof overlegt en die als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Hij deelt in aanvulling daarop het volgende mede.
Het gaat er voor wat betreft deze bevoegdheidsvraag niet over welk belang in het geding is; dat is namelijk niet vereist. Het betreft hier een kwestie van openbare orde.
Er is bewust of onbewust de fout gemaakt niet te dagvaarden voor de economische kamer. De thans zittende leden van het hof zijn tevens lid van de economische kamer, maar daarmee is deze kwestie, hoe efficiënt dat ook zou zijn, niet afgedaan. Ik wil er daarbij op wijzen dat in een andere zaak van [A] Ltd. wél gedagvaard is voor een economische kamer. De Wet op de rechterlijke organisatie dient in acht te worden genomen. Het betreft hier economische delicten, tot berechting waarvan bij uitsluiting de economische kamer bevoegd is. Zoals gezegd hoeft er geen belang in het geding te zijn.
Er is gewoonweg voor de verkeerde kamer gedagvaard.
Het hof onderbreekt de zitting voor beraad.
Na hervatting deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede.
Het hof acht zich bevoegd kennis te nemen van de onderhavige zaak. Aan de verdachte zijn economische delicten ten laste gelegd; bevoegd is dus de economische kamer van het hof. Dat is de kamer die thans zitting heeft.
Gelet op het feit dat de verdachte in eerste aanleg is gedagvaard voor de economische kamer van de rechtbank Breda en het vonnis is gewezen door de economische kamer dient het ontbreken van een verwijzing naar de economische kamer van het hof in de dagvaarding in hoger beroep naar het oordeel van het hof te worden beschouwd als een kennelijke omissie.
Het hof constateert dat de dagvaarding van verdachte in hoger beroep op een juiste wijze is aan verdachte is betekend.
Het hof verleent daarop verstek tegen de niet verschenen verdachte."
2.3. Blijkens hetgeen hiervoor is weergegeven heeft het Hof vastgesteld dat als gevolg van een kennelijke - dus ook voor de verdachte kenbare - omissie in de appeldagvaarding niet is vermeld dat hij op de terechtzitting van de economische kamer van het Hof diende te verschijnen. Op grond van die niet onbegrijpelijke vaststelling heeft het Hof klaarblijkelijk geoordeeld dat het voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat zijn verschijning voor die kamer van het Hof werd verlangd, niettegenstaande de omstandigheid dat de appeldagvaarding inhield dat hij diende te verschijnen voor "het gerechtshof". Dat oordeel is feitelijk en in het licht van 's Hofs overige vaststellingen niet onbegrijpelijk. Reeds daarop stuit het middel af.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 1 februari 2011.