Hof Arnhem-Leeuwarden, 08-09-2020, nr. 21-001878-20
ECLI:NL:GHARL:2020:8421
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
08-09-2020
- Zaaknummer
21-001878-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:8421, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 08‑09‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 08‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Coronaspuger. Veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling en huisvredebreuk tot een gevangenisstraf van 8 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001878-20
Uitspraak d.d.: 8 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 27 mei 2020 met parketnummer 18-131369-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 96-182072-19, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
- -
vernietiging van het vonnis, vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde en bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde;
- -
veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest;
- -
toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 200,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- -
tenuitvoerlegging van een geldboete van € 95,- subsidiair 1 dag hechtenis, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 maart 2020.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.D. Nijenhuis, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Verdachte is bij het hiervoor genoemde vonnis ter zake van het onder 1 primair (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel bedreiging met zware mishandeling) en 2 (huisvredebreuk) tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 200,- te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige deel van de vordering.
Tot slot is de tenuitvoerlegging gelast van een geldboete van € 95,- subsidiair 1 dag hechtenis, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 maart 2020.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
1. primairhij op of omstreeks 14 mei 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] [benadeelde partij] (zijnde een beveiliger, werkzaam bij het COA) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (op korte afstand) meermalen, althans eenmaal, te rochelen en/of in de richting van die [benadeelde partij] te spugen en/of hierbij te roepen/die [benadeelde partij] toe te voegen de woorden "I have Corona, I have Corona", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
1. subsidiairhij op of omstreeks 14 mei 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde partij] (zijnde een beveiliger, werkzaam bij het COA) gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door (op korte afstand) meermalen, althans eenmaal, te rochelen en/of in de richting van die [benadeelde partij] te spugen en/of hierbij te roepen/die [benadeelde partij] toe te voegen de woorden "I have Corona, I have Corona", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking
2. primairhij op of omstreeks 14 mei 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] in/op het besloten erf, het terrein van het AZC [plaats] , bij het COA, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 14 mei 2020 schriftelijk de toegang tot dat terrein/die locatie ontzegd voor de duur van 5 jaar;
2. subsidiairhij in of omstreeks 14 mei 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] in/op het besloten erf, het terrein van AZC [plaats] , bij het COA, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte in gebruik, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het hof bezigt met betrekking tot het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde de navolgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken is verwezen naar een uitdraai van een digitaal dossier, bestaande uit (niet voor kopie conform het origineel verklaarde) op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de politie eenheid Noord-Nederland, district Fryslân, Basisteam Sneek, met registratienummer PL0100-2020126863, gesloten op 15 mei 2020.
1. Een proces-verbaal aangifte, pagina’s 14-15, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als verklaring van [benadeelde partij] :
Ik ben werkzaam bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers als beveiliger. Op donderdag 14 mei 2020, omstreeks 22.05 uur, op [adres] te [plaats] , gemeente [gemeente] , heeft meneer [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteland] , een ontzegging toegang COA locatie voor bepaalde tijd van 14-05-2020 tot 14-05-2025 op COA-locatie AZC [plaats] gezien en ondertekend.
Op donderdag 14 mei 2020, omstreeks 22.15 uur, kwam [verdachte] het terrein van de COA-locatie AZC [plaats] weer op. Ik heb [verdachte] gevorderd om het terrein te verlaten. Ik zag dat [verdachte] naar mij toe liep en iets riep in het Somalisch. Ik had [verdachte] tegengehouden en verteld dat hij van mij afstand moest houden in verband met de corona. Ik vorderde [verdachte] voor de tweede keer dat hij het terrein moest verlaten en buiten de slagboom moest gaan staan. Ik zag dat [verdachte] bleef staan binnen het terrein van de COA-locatie AZC [plaats] . Ik vorderde voor de derde keer dat hij het terrein moest verlaten, anders zou ik hem aanhouden. Ik zag dat hij bleef staan op het terrein en niet het terrein af ging. Ik zei toen tegen hem: ‘Bij deze ben je aangehouden voor huisvredebreuk,’ en heb [verdachte] hierna meegenomen naar de receptie. Ik heb hem daar verteld dat hij moest blijven zitten. Hij had hierna in de receptie binnen op de grond gespuugd. Daarna had ik [verdachte] aangesproken dat hij dat niet moest doen. Ik zag dat [verdachte] hierna op mij afliep. Ik heb [verdachte] hierna een duw gegeven. Ik hoorde dat hij hard aan het schreeuwen was. Ik hoorde dat hij zei: ‘I have Corona. I have Corona.’ Ik zag dat hij zijn strot ophaalde en ik hoorde dat hij een rochelgeluid maakte. Ik zag dat hij hierna één keer spuugde in de richting van mij. Het spuug raakte mij niet. Ik vermoed dat het doel was om mij te raken met het spuug. Ik zag dat hij opnieuw zijn strot ophaalde en ik hoorde dat hij een rochelgeluid maakte. Ik zag dat hij opnieuw spuugde in de richting van mij. Hij raakte mij niet. Opnieuw vermoed ik dat hij mij doelbewust probeerde te raken en mij te besmetten met Corona. Hierop hebben wij hem onder controle gebracht en gewacht op de politie.
2. Een proces-verbaal van verhoor, pagina's 19-20, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als verklaring van [benadeelde partij] op 15 mei 2020:
De persoon die aangehouden is, was gisteren bij ons op het AZC te [plaats] . De man werd door ons aangehouden voor het overtreden van het verbod. De man is toen
neergezet in een stoel. De man bleef vervelend en riep op een gegeven moment: 'I have
Corona.' Hij stond op en leegde zijn neus en spuugde op de grond. De man is toen weer
op de stoel gezet en toen spuugde hij weer. We stonden toen op ongeveer een 2 a 3
meter afstand van hem.
Op een gegeven moment flipte de man en riep weer: 'I have Corona.' We stonden toen nog steeds op een 2 à 3 meter van de man.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten ontzegging toegang COA-locatie voor bepaalde tijd van 14 mei 2020, pagina 17, zakelijk weergegeven inhoudende:
Hierbij informeer ik u dat u vanaf heden het terrein van de COA-locatie AZC [plaats] niet meer mag betreden. Indien het COA constateert dat u zich niet aan deze bepaling houdt, dan wordt AVIM ingeschakeld en wordt u van het terrein verwijderd. Dit locatieverbod is gebaseerd op artikel 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht, en geldt voor bepaalde tijd, namelijk vanaf 14-05-2020 tot 14-05-2025.
Getekend voor ontvangst:
(Noot griffier: er is een handtekening geplaatst)
Geadresseerde.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige, pagina’s 21-22, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als verklaring van [getuige] :
Op donderdag 14 mei 2020, omstreeks 22.15 uur, hoorde ik dat mijn collega [benadeelde partij] vorderde van [verdachte] om het terrein te verlaten. Ik zag dat [verdachte] dat niet deed en bleef staan op het terrein van het AZC. Ik hoorde dat mijn collega voor de tweede keer vorderde dat [verdachte] het terrein van de AZC moest verlaten. Ik zag dat [verdachte] niet het terrein van de COA-locatie AZC verliet. Ik hoorde mijn collega voor de derde keer vorderen. Ik zag dat [verdachte] niet het terrein verliet en mijn collega had hem hierop aangehouden. Wij liepen hierna met [verdachte] naar de receptie. Bij de receptie hoorde ik dat [verdachte] zei: ’I have Corona. I have Corona.’ Ik zag daarna dat [verdachte] twee keer spuugde in de richting van mijn collega.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina's 25-28, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als vraag van verbalisant (V) en als antwoord van verdachte (A) op 15 mei 2020:
V: Jij weet nog wel dat jij een verbod kreeg gisteren op het AZC in [plaats] ?
A: Het was gisteravond. Iemand had voor mij getolkt. Ik was al daar, ik moest weg en toen ben ik weggegaan.
Verweren
Feit 1
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het handelen van verdachte geen bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht of bedreiging met zware mishandeling kan opleveren. De raadsman stelt dat de wil van verdachte niet gericht was op bedreiging met besmetting met corona, maar was gericht op het op afstand houden van de beveiligers en dat bovendien de kans op het intreden van de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel niet aanzienlijk is.
Van een bedreiging in strafrechtelijke zin is naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad sprake als de bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij de betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Deze redelijke vrees is objectief van aard en kan dus niet enkel worden bepaald door de bij het slachtoffer veroorzaakte angstgevoelens.
Het hof beziet het handelen van de verdachte in het licht van de omstandigheden zoals die aan de orde waren ten tijde van het handelen van de verdachte op 14 mei 2020.
Het hof stelt vast dat de verdachte toen op een afstand van 2 tot 3 meter tweemaal zijn neus ophaalde, rochelde en in de richting van de beveiliger heeft gespuugd, waarbij hij de woorden: 'I have corona' heeft geuit.
Het hof stelt ook vast dat de verdachte dit deed in een tijd waarin Nederland in een crisis verkeerde vanwege de uitbraak van het coronavirus en dat het sinds 15 maart 2020 als een feit van algemene bekendheid mag heten dat afstand bewaren vanwege het voorkomen van verspreiding van het corona-virus de norm is, aangezien besmetting veelal plaatsvindt door virussen die in de druppeltjes zitten die bij besmette personen vrijkomen bij het hoesten, niezen en spreken. Het betreft een virus dat uiterst besmettelijk is, waartegen (vooralsnog) geen vaccin of afdoende medicatie bestaat, waaraan op 14 mei 2020 reeds duizenden mensen in Nederland waren overleden en dat, vanwege de ernst van de aandoeningen die het bij besmette personen teweeg kon brengen, aanleiding was voor vele duizenden ziekenhuisopnames. Om te voorkomen dat mensen ziek worden van dit virus of, nog erger, daardoor komen te overlijden, heeft de overheid bijzondere en verstrekkende maatregelen opgelegd die ook op het moment van de aanhouding van verdachte algemeen bekend waren.
Door in die omstandigheden het tenlastegelegde gedrag te vertonen jegens aangever, namelijk door 'I have corona' te roepen en in zijn richting te spugen, moet het gedrag van verdachte opgevat worden als een bedreiging aan het adres van aangever. Uit die gedragingen kon bij aangever de redelijke vrees ontstaan dat hij besmet zou raken met het coronavirus. En die vrees was reëel gelet op de aard en de omstandigheden waaronder de bedreiging was geschied.
Dat de verdachte opzet had op het aanjagen van die vrees, blijkt uit zijn eigen verklaring; hij vond dat de beveiliger hem te dicht naderde. Deze wijze van handelen door verdachte geeft ten minste blijk van (voorwaardelijk) opzet van verdachte op de bedreiging.
Het hof is met de raadsman en de advocaat-generaal van oordeel dat in de onderhavige zaak geen sprake is van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De berichtgeving over de mogelijke gevolgen van het Covid-19 virus kan niemand zijn ontgaan. De volgende feiten kunnen daarom van algemene bekendheid worden geacht. Het virus heeft een pandemie veroorzaakt, met lockdowns en andere maatregelen ter voorkoming van de verdere verspreiding van het virus. In Nederland verbleven veel meer patiënten als gevolg van het virus op de intensive care dan de reguliere capaciteit van de ziekenhuizen toeliet. Deze patiënten verbleven doorgaans wekenlang met zeer ernstige klachten op de intensive care, waarna vaak nog een langdurig en intensief hersteltraject volgt. Gezien de aard van het door het virus ontstane letsel, dat niet alleen de functie van de longen maar ook van andere vitale organen ernstig kan aantasten, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, is het hof van oordeel dat besmetting met dit coronavirus zonder meer zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben. In aanmerking genomen de verhouding tussen het aantal besmette personen en het aantal ziekenhuisopnames, dient de kans op het optreden van dit zwaar lichamelijk letsel in geval van besmetting als reëel te worden beschouwd. Alle feiten en omstandigheden bijeen bezien is naar het oordeel van het hof voldaan aan alle wettelijke en jurisprudentiële vereisten welke gelden voor de bewezenverklaring van een wederrechtelijke inbreuk op de persoonlijke vrijheid van aangever als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Feit 2
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde bepleit. Hij heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had van de (inhoud van de) ontzegging de COA-locatie te betreden. Hij heeft aangevoerd dat uit het dossier niet duidelijk blijkt wanneer de ontzegging is opgelegd en in welke taal dat is geschied. De raadsman stelt voorts dat de ontzegging pas is ondertekend nadat het incident had plaatsgevonden. Daarnaast herkent verdachte de handtekening die onder de ontzegging is geplaatst niet als zijn handtekening.
De advocaat-generaal heeft vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde gevorderd en veroordeling ter zake van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde.
Het hof overweegt als volgt.
In zijn aangifte heeft beveiliger [benadeelde partij] verklaard dat verdachte op 14 mei 2020, omstreeks 22.05 uur, een ontzegging toegang COA-locatie heeft gezien en ondertekend. Op deze ontzegging COA-locatie staat een handtekening voor in ontvangstname.
Met betrekking tot de niet-herkenning van verdachte van deze handtekening als de zijne merkt het hof allereerst op dat dit verweer pas in hoger beroep is aangevoerd, terwijl het alleszins voor de hand had gelegen dat hierover door verdachte zou zijn verklaard bij de politie en/of de politierechter. Dit temeer daar in geval van een serieus te nemen verdenking c.q. vaststelling van de vervalsing van de handtekening van de verdachte, de overige uit het dossier volgende, de verdachte belastende feiten en omstandigheden (minst genomen) ernstig aan geloofwaardigheid zouden hebben ingeboet. Nu het hof bovendien heeft vastgesteld dat de handtekening op de ontzegging veel overeenkomsten vertoont met de handtekening onder verdachtes politieverklaring, houdt het hof het ervoor dat de verdachte wel degelijk voor ontvangst van de ontzegging heeft getekend.
Voorts is verdachte, toen hij op 15 mei 2020 door verbalisanten werd gehoord, gevraagd of hij wetenschap had van een verbod. Daarop heeft hij verklaard dat het gisteravond was en dat iemand voor hem had getolkt. Hij heeft verder verklaard dat hij daar (het hof begrijpt: de COA-locatie) al was, dat hij weg moest en dat hij toen is weggegaan.
Op grond van het voorgaande bestaat er bij het hof geen enkele twijfel over de vraag of verdachte wetenschap had van de ontzegging en de inhoud daarvan. Het verweer wordt daarom verworpen.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het hof, anders dan de advocaat-generaal, wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte het misdrijf ‘huisvredebreuk’ zoals onder 2 primair ten laste is gelegd reeds had begaan door zich in strijd met het hem gegeven verbod weer op het terrein van het AZC [plaats] te begeven, zodat het subsidiair tenlastegelegde
– kortweg: het zich niet op vordering van/namens de rechthebbende aanstonds verwijderen – geen bespreking behoeft.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primairhij op 14 mei 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , [benadeelde partij] (zijnde een beveiliger, werkzaam bij de COA) heeft bedreigd met zware mishandeling, door (op korte afstand) meermalen te rochelen en in de richting van die [benadeelde partij] te spugen en hierbij te roepen: "I have Corona, I have Corona";
2.primairhij op 14 mei 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] op het besloten erf, het terrein van het AZC [plaats] , bij de COA in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 14 mei 2020 schriftelijk de toegang tot dat terrein/die locatie ontzegd voor de duur van 5 jaar.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
in het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 14 mei 2020 het terrein van het asielzoekerscentrum in [plaats] betreden, terwijl hem vlak daarvoor de toegang tot dat terrein was ontzegd. Toen verdachte vervolgens werd aangehouden, heeft hij een beveiligingsbeambte van de COA bedreigd met zware mishandeling door in zijn richting te spugen en daarbij te roepen: 'I have Corona.'
Het is volstrekt onacceptabel dat in een tijd waarin de samenleving zwaar onder druk staat door de heersende coronapandemie, iemand dergelijk bewust provocerend, bedreigend en ondermijnend gedrag vertoont. De maatschappij verdient bescherming tegen het gedrag van mensen zoals verdachte. Een forse straf is derhalve op zijn plaats en de in eerste aanleg opgelegde straf volstaat daartoe niet. Daarbij heeft het hof overwogen dat het doel van de straf in het geval van verdachte niet alleen vergelding is maar ook met name in het kader van de generale preventie het afgeven van een signaal aan hem én de samenleving dat het bewezenverklaarde gedrag absoluut niet wordt getolereerd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 juni 2020 is hij bovendien eerder ter zake van een strafbaar feit onherroepelijk tot een straf veroordeeld. Deze straf, die voorwaardelijk was opgelegd, maar waarvan in dit arrest de tenuitvoerlegging wordt gelast, heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00, aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter te Noord-Holland van 5 maart 2020 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 95,- subsidiair 1 dag hechtenis, parketnummer 96-182072-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 mei 2020.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter Noord-Holland van 5 maart 2020, parketnummer 96-182072-19, te weten van:
een geldboete van € 95,00 (vijfennegentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 8 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Pennink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.