Een proces-verbaal sporenonderzoek, zaaksdossier 1, pagina’s 10051-10068.
Hof Amsterdam, 21-02-2019, nr. 23-001983-17
ECLI:NL:GHAMS:2019:1573, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
21-02-2019
- Zaaknummer
23-001983-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:1573, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑02‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1693, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 21‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Voorhanden hebben van wapens en munitie. Witwassen. Vrijspraak art. 9, eerste lid, WWM, omdat niet blijkt dat de verdachte heeft gehandeld ‘in de uitoefening van een bedrijf’. Verweer bewijsuitsluiting ex art. 359a Sv verworpen.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001983-17
Datum uitspraak: 21 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-680065-16 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres 1] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almelo.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is daarom mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, Sv, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, voor zover thans in hoger beroep aan de orde, dat:
1.hij op of omstreeks de periode van 3 november 2016 tot en met 4 november 2016 te Amsterdam en/of te Rotterdam (gemeente Rotterdam), althans in Nederland, tezamen en in verenging met (een) ander(en), althans alleen,
a. een vuurwapen van categorie III, te weten een meerloops (twee boven elkaar liggende lopen) pistool (merk Davis Industries, kaliber .38 special, model D38, serienummer [nummer] ) en/of;
b. munitie van categorie III, te weten 30 (volmantel rondneus) patronen (kaliber 7,65 mm browning, bodemstempel 7,65 GFL) en/of;
c. een handgranaat van categorie II, te weten een intacte scherfhandgranaat van het type M52P3, voorzien van een explosieve lading op basis van TNT, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, althans een hoeveelheid kneed/springstof,
voorhanden heeft gehad;
2.hij in of omstreeks de periode van 4 februari 2016 tot en met 4 november 2016 te Amsterdam, en/of in (een) (andere) plaats(en) in Nederland, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, zonder erkenning één of meer wapens van categorie II en/of categorie III en/of munitie van categorie II en/of III, heeft vervaardigd en/of heeft getransformeerd en/of in de uitoefening van een bedrijf heeft uitgewisseld en/of heeft verhuurd en/of anderszins ter beschikking heeft gesteld en/of heeft hersteld en/of heeft beproefd en/of heeft verhandeld, van welk feit verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
4.hij in of omstreeks de periode van 4 februari 2016 tot en met 4 november 2016, te Amsterdam en/of in andere plaatsen in Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van voorwerp(en) te weten:
- geldbedragen van (ongeveer) 900,- euro en/of (ongeveer) 850,- euro, uitgegeven aan huurauto's van [bedrijf] , te weten een Volkswagen Polo (kenteken [kenteken 1] ) en/of twee auto's van merk Fiat 500 (kenteken [kenteken 2] en [kenteken 3] ) en/of;
- een auto, te weten een Mercedes A200, voorzien van kenteken [kenteken 4] , op naam van [bedrijf] en/of [medeverdachte2] , met een dagwaarde van (ongeveer) 18.000,- euro (nieuwwaarde (ongeveer) 32.175,- euro) en/of;
- ( een) geldbedragen van (ongeveer) 10.000,- euro, uitgegeven aan een vakantie te Ibiza, Spanje,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of heeft/hebben verborgen althans heeft/hebben verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was, of wie bovenomschreven voorwerpen voorhanden had(den), en/of voornoemde voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden (heeft/hebben) gehad en/of (heeft/hebben) overgedragen en/of heeft omgezet of van voornoemde voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) , althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) (telkens) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Inzet opsporingsmiddelen
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat in het vooronderzoek diverse opsporingsmiddelen onrechtmatig zijn ingezet. De raadsman heeft daartoe – kort weergegeven – het volgende aangevoerd.
Het onderzoek aan de mobiele telefoon van de verdachte is onrechtmatig. Met het onderzoek zijn immers alle contacten van de verdachte in beeld gekomen, is vastgesteld op welke plaatsen hij is geweest en is de inhoud van sms- en WhatsApp berichten geheel in kaart gebracht en is daarmee sprake van een zeer ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, terwijl er geen bevel van de rechter-commissaris was om de telefoons te doorzoeken. De raadsman heeft daarbij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:584).
Het resultaat van de inzet van de bijzondere opsporingsmethoden, waaronder het opnemen van de vertrouwelijke communicatie en de getapte gesprekken, mag niet voor het bewijs worden gebruikt. De aanleiding voor onderhavig onderzoek vormt een melding van de TCI. Niet alleen kon een oordeel over de betrouwbaarheid van de gegeven informatie niet worden gegeven. De informatie wordt pas een maand later, en mogelijk twee maanden later, aan de politie overgedragen om er iets mee te doen, terwijl in de tussentijd geen enkele bevestiging is gekomen van de juistheid van de informatie. Er wordt echter wel overgegaan tot de inzet van allerlei opsporingsmethoden. De aanvragen zijn daarbij weliswaar door de rechter-commissaris getoetst en er is door hem toestemming gegeven, maar dat is ten onrechte gebeurd. De aanvragen zijn telkens slecht gemotiveerd met de stelling dat het onderzoek noodzakelijk is om aan te kunnen tonen dat de verdachte in wapens handelt, terwijl in al die aanvragen slechts wordt gerelateerd dat de verdachte één keer over een wapen heeft gesproken dat hij zelf in zijn bezit zou hebben. Er is derhalve tekens onvoldoende kritisch gekeken naar de voortgang en de resultaten van het onderzoek. Onder deze omstandigheden dient het (verder) toepassen van de dwangmiddelen als onrechtmatig te worden aangemerkt.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alle voornoemde onrechtmatigheden een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek opleveren. Telkenmale is de verdachte daarbij in zijn recht op eerbiediging van zijn privé- en gezinsleven en in zijn recht op een goede rechtsbedeling geschonden. Daarnaast is de integriteit van de opsporing in het geding. Het resultaat van deze vormverzuimen, te weten al hetgeen uit dat onderzoek is verkregen, dienen als “fruits of the poisonous tree” van het bewijs te worden uitgesloten ex artikel 359a, eerste lid onder b, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de TCI-informatie concreet en specifiek is, op basis waarvan een onderzoek mocht worden gestart. Tevens zijn de toegepaste BOB-middelen onderworpen aan rechterlijke controle, namelijk van de rechter-commissaris. De aanvragen zijn vergezeld van een verdenkingsproces-verbaal waarin de onderzoeksresultaten tot dan toe zijn besproken. De verdenking was gestoeld op geverifieerde onderzoeksresultaten die erop duidden dat de verdachte zich bezighield met wapens/wapenhandel, ook al blijkt dat niet altijd de meest recente informatie in het verdenkingsproces-verbaal stond.
Oordeel van het hof
Indien sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat is begaan bij het voorbereidend onderzoek en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is ‘het belang dat het geschonden voorschrift dient’. De tweede factor is ‘de ernst van het verzuim’. De derde factor is ‘het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Van de verdediging, die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van genoemde drie factoren van artikel 359a Sv wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden.
Bewijsuitsluiting kan als op grond van artikel 359a, eerste lid, Sv voorzien rechtsgevolg uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is gekregen en komt uitsluitend in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Wat dat laatste betreft geldt dat een schending van het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet zonder meer een inbreuk oplevert op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces.
Voor zover al sprake zou zijn van enig onherstelbaar vormverzuim, is door de verdediging niet gesteld, noch onderbouwd waaruit het daardoor veroorzaakte nadeel voor de verdachte heeft bestaan, anders dan door in algemene termen te stellen dat het recht op privacy van de verdachte is geschonden, dan wel diens recht op een goede rechtsbedeling is aangetast, dan wel de integriteit van de opsporing in het geding is. Het hof verwerpt reeds om die reden het ter zake gevoerd verweer.
Vrijspraak feit 2
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte veel gesprekken heeft gevoerd in zijn auto over verschillende wapens, kalibers en bijbehorende prijzen. Bovendien is er over eerdere wapendeals gesproken. Op 19 april 2016 heeft een levering plaatsgevonden. Daarnaast hebben er meerdere gesprekken plaatsgevonden waarbij is gesproken over Glock’s, Beretta’s, een AK-5, een kogel en patronen. Tevens is gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik. ‘Bedrijfsmatig’ handelen in de zin van artikel 9 van de Wet wapens en munitie (WWM) moet in ruime zin worden opgevat. De verdachte heeft stelselmatig gehandeld; dan zit er een bedrijfsmatig aspect aan en is een vergunning nodig. Ook een gewoonte maken van stelselmatig handelen is via artikel 55, vierde lid, WWM strafbaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu het dossier geen bewijs bevat dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wapenhandel. Onder de vermoede koper(s) is geen – van de verdachte afkomstig(e) – wapen en/of munitie aangetroffen en niet is gezien dat een overdracht van een wapen heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en een ander. Het standpunt van de verdediging dat er geen wapen is geleverd aan Zamouri wordt nader onderbouwd door de getuigenverklaring van Zamouri bij de raadsheer-commissaris van 29 augustus 2018.
Oordeel van het hof
De verdachte wordt – kort samengevat – verweten dat hij in vuurwapens heeft gehandeld. Dat is ten laste gelegd als overtreding van artikel 9, eerste lid, WWM. Als strafverzwarende omstandigheid is daaraan toegevoegd in de tenlastelegging dat de verdachte hiervan een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
Artikel 9, eerste lid, WWM luidt, voor zover voor de beoordeling van deze zaak van belang:
“Het is verboden zonder erkenning een wapen of munitie […] in de uitoefening van een bedrijf uit te wisselen, te verhuren, of anderszins ter beschikking te stellen, te beproeven of te verhandelen.”
De eerste vraag die moet worden beantwoord is tot wie het verbod van artikel 9, eerste lid, WWM zich richt. Blijkens de tekst van de wet gaat het om in de uitoefening van een bedrijf (en om het in casu tot die gedraging te beperken) verhandelen van wapens en munitie. Het artikel bevat een opsomming van de erkenningsplichtige handelingen die een bedrijf mag verrichten. Dat de wetgever niet ook het oog heeft gehad op particulieren volgt te meer uit artikel 10, eerste lid, onder a, WWM waarin is bepaald dat een erkenning wordt geweigerd indien:
“de aanvrager of, indien deze een bedrijf uitoefent, de beheerder, niet voldoet aan de door Onze Minister vastgestelde eisen met betrekking tot leeftijd, zedelijk gedrag en vakbekwaamheid”.
Onder ‘beheerder’ wordt blijkens artikel 1, ten vijfde, WWM verstaan:
“degene die onmiddellijk leiding geeft aan de uitoefening van een bedrijf, waarin wapens en munitie worden vervaardigd, getransformeerd, uitgewisseld, verhuurd of anderszins ter beschikking gesteld, hersteld, beproefd of verhandeld”.
Gelet op het voorgaande gaat het standpunt van de advocaat-generaal dat sprake is van ‘bedrijfsmatig’ handelen omdat de verdachte al geruime tijd handelde in vuurwapens niet op. Naar het oordeel van hof blijkt niet uit de bewijsmiddelen dat, zo al zou kunnen worden bewezen dat de verdachte heeft gehandeld in vuurwapens, hij dit heeft gedaan ‘in de uitoefening van een bedrijf’ als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWM. De verdachte zal om die reden worden vrijgesproken van feit 2.
Bewijsoverweging feit 1
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. In de Mercedes van de verdachte is op 4 november 2016, in een ruimte onder de bekerhouder, een vuurwapen en een zakje met munitie aangetroffen. Op het plastic zakje waarin zich de munitie bevond werd een mengprofiel aangetroffen waarin zich het DNA van de verdachte bevond. Tevens zijn er verschillende gesprekken waarin de verdachte aangeeft dat hij een kluis in zijn auto heeft, dat hij daarin een vuurwapen heeft liggen en waaruit blijkt dat hij al eerder dan 3 november 2016 over een vuurwapen beschikte.
Voorts is op 4 november 2016 in de huurwoning van de verdachte een handgranaat aangetroffen. Deze woning was kort voordat de verdachte de woning betrok verbouwd en hij was de eerste huurder na deze verbouwing. Bovendien kan de vondst van de handgranaat in samenhang met het aantreffen van het vuurwapen en de munitie en de handel in vuurwapens worden beschouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat er onvoldoende aanleiding bestond om de verdachte op 3 november 2016 staande te houden, zodat niet is voldaan aan het criterium van artikel 51 WWM. Daarmee is de staandehouding van de verdachte onrechtmatig. Daarnaast is de inbeslagneming van de Mercedes op 3 november 2016 onrechtmatig, zodat het bij de daarop volgende doorzoeking van het voertuig aangetroffen vuurwapen dient te worden uitgesloten van het bewijs. Het voor de verbalisanten zichtbare kastje onder het stuurwiel kon immers in redelijkheid niet tot het vermoeden leiden dat in de auto een verborgen ruimte aanwezig was.
Tevens dient de verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde voorhanden hebben van de op de [adres 2] aangetroffen handgranaat te worden vrijgesproken, nu de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de handgranaat. De handgranaat verkeerde niet in de beheersmacht van de verdachte, omdat hij nog niet woonachtig was in de woning.
Oordeel van het hof
Wapen en munitie in de Mercedes
Op 3 november 2016 is door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] besloten het voertuig conform de Wet wapens en munitie te doorzoeken. De verdachte heeft tegenover de verbalisanten verklaard dat de auto van hem was en dat zij deze mochten doorzoeken. Daarop is het voertuig doorzocht. Nu de verdachte toestemming heeft verleend, is geen dwangmiddel toegepast en de ‘doorzoeking’ naar het oordeel van het hof rechtmatig.
Bij de ‘doorzoeking’ werd een kastje met cijfercodes gezien wat niet oorspronkelijk bij de auto hoort. Hierdoor ontstond het vermoeden bij de betrokken verbalisanten dat het kastje diende om een verborgen ruimte al dan niet in combinatie met magneten of andere in de auto aanwezige schakelaars te openen. De auto is op basis hiervan inbeslaggenomen op grond van artikel 1:37 van de Algemene douanewet. Het hof acht de inbeslagname van de auto na het aantreffen van het codekastje rechtmatig. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Voor zover de raadsman tevens heeft bedoeld dat het vuurwapen dient te worden uitgesloten van het bewijs omdat de staandehouding (het hof begrijpt: de vordering op basis van art. 51, vierde lid, WWM om het vervoermiddel tot stilstand te brengen) van de verdachte onrechtmatig is, slaagt ook dat verweer van de raadsman niet, alleen al omdat het aantreffen van het vuurwapen immers niet het rechtstreekse gevolg is van de staandehouding.
Op 4 november 2016 werd de op 3 november 2016 te Amsterdam inbeslaggenomen Mercedes van de verdachte met kenteken [kenteken 4] onderzocht. Daarbij werd in een ruimte onder de bekerhouder, in de middenconsole, een vuurwapen en een plastic zakje met munitie (patronen) aangetroffen. De ruimte bleek geen strafbare ruimte volgens de Algemene douanewet te zijn, maar een bestaande ruimte die pas toegankelijk werd nadat de bekerhouder was verwijderd.1.
Uit onderzoek bleek dat het aangetroffen vuurwapen een meerloops pistool, merk Davis Industries, kaliber .38 special, model D38, met serienummer [nummer] , was. De munitie betrof 30 volmantel rondneus patronen, kaliber 7,65 mm Browning, met het bodemstempel 7,65 GFL.2.
Op de zijkant van het vuurwapen werd een DNA-mengprofiel aangetroffen, waaronder van [verdachte] , [medeverdachte] en minimaal twee andere onbekende personen. Het is met het statistische model dat gebruikt wordt en op basis van de gehanteerde richtlijnen niet mogelijk om vervolgens de bewijskracht betrouwbaar te bepalen.3.
Op het plastic zakje waar de munitie in zat is een DNA-mengprofiel met een afgeleid DNA-hoofdprofiel van een onbekende man A en DNA-nevenkenmerken van minimaal drie personen, waaronder [verdachte] en minimaal twee andere onbekende personen aangetroffen. De hypothese dat de bemonstering celmateriaal van [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen bevat is ten minste 1 miljard keer waarschijnlijker dan de hypothese dat de bemonstering celmateriaal zou bevatten van drie willekeurige onbekende personen.4.
Op 19 augustus 2016 heeft de verdachte (‘W’) in zijn Mercedes vanaf 00.11 uur een gesprek gevoerd met een onbekende man (‘NM’). In dit OVC-gesprek wordt het volgende besproken:
NM: Zie je nou [verdachte] het is niet verstandig om zonder iets om te “blaffen/geluid te maken” rond te rijden.
[verdachte] en NM lachen.
NM: Je moet je geluiddinges bij je hebben man.. en ik zeg je net... ik heb nog altijd mijn machine..
[verdachte] : Ik ook..kluis..
NM: Och ja? Hier? Hier??
[verdachte] : Ja..
NM lacht
NM: Geintje man?
[verdachte] : Ja man gewoon in die ding..
NM: Hier..
[verdachte] : Je ziet het niet.. ik kan het zo wel pakken.. het is een kleintje..5.
Op 7 september 2016 voert de verdachte vanaf 19.40 uur in zijn Mercedes een telefoongesprek met een NN-man, waarin de NN-man aan [verdachte] vraagt: “Heb je een kluis in je waggie?”. Daarom zegt [verdachte] : “Tuurlijk man”. “Kluis…Grote Kluis.”6.
Alles overwegende, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat kan worden bewezen dat de verdachte de in zijn Mercedes aangetroffen wapen en munitie voorhanden heeft gehad. In de bovenvermelde gesprekken wordt in versluierde taal gesproken over “iets om te blaffen/geluid mee te maken”, “geluiddinges” en heeft de verdachte het over “een kluis in zijn waggie” en over een “kleintje dat hij zo kan pakken”. In de Mercedes is daadwerkelijk, in een ruimte die te bereiken was door de bekerhouder te verwijderen, een wapen aangetroffen. Onder deze omstandigheden, en bij gebreke van een verklaring van de verdachte, is in voldoende mate komen vast te staan dat de vermelde gesprekken over een in de Mercedes verborgen wapen gingen. Er was aldus bij de verdachte sprake van bewustheid van het wapen en de munitie in de Mercedes en de verdachte kon daarover beschikken. Het hof acht dan ook in zoverre het onder 1 ten laste gelegde bewezen.
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte het wapen en de munitie samen met een ander of anderen voorhanden heeft gehad, zodat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Handgranaat in de woning aan de [adres 2]
Op 4 november 2016 wordt ook de huurwoning van [verdachte] aan de [adres 2] doorzocht. Daarbij werd in de keuken, aan de achterzijde van een keukenlade, een handgranaat aangetroffen en inbeslaggenomen. De handgranaat was gewikkeld in doorzichtig plastic folie.7.
Uit onderzoek is gebleken dat het een scherfhandgranaat, van het type M52P3, betreft uit voormalig Joegoslavië, met een explosieve lading op basis van TNT. Er zijn in het onderzoek geen onvolkomenheden naar voren gekomen waardoor aan de deugdelijkheid van de handgranaat kan worden getwijfeld, zodat het mogelijk is om de handgranaat tot ontploffing te brengen.8.De handgranaat is een verboden wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II onder 7, WWM.9.
Uit nader onderzoek is gebleken dat op de [adres 2] tevens een café-restaurant is gelegen. Ter plaatse is gesproken met de huurder van dit café-restaurant. Hij verklaarde dat de woning van de verdachte eerst ook een caféruimte was en dat het onlangs tot een woning is verbouwd. Hij heeft de nieuwe huurder een keer gezien. De man is een jonge donkere man. Ter plaatse is ook gesproken met een buurtbewoner die verklaarde dat in de woning een donkere man woont, dat hij deze man een keer met een enkelband heeft gezien, dat hij een vriendin heeft en dat zij de eerste bewoners zijn na de verbouwing. De buurtbewoner heeft foto’s gemaakt van de auto’s die hij bij de woning heeft gezien. Op 9 november 2016 werden de foto’s op het politiebureau ontvangen. Op één van de foto’s stond de Mercedes van de verdachte met kenteken [kenteken 4] afgebeeld.10.Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de spullen in de woning van hem waren en dat hij daar zijn 27e verjaardag heeft gevierd.
Het hof is van oordeel dat kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van de handgranaat en overweegt daartoe als volgt. Een bewoner kan in beginsel verantwoordelijk worden gehouden voor de goederen die zich in zijn woning bevinden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij maximaal twee keer per week in de woning is geweest en dat hij daar maximaal drie keer heeft geslapen. Wat daar van zij, het aantal keren dat de verdachte feitelijk in de woning heeft verbleven acht het hof niet van doorslaggevende betekenis. De verdachte was de huurder en de gebruiker van de woning. Op de vraag wie dan in zijn woning een handgranaat kan hebben gelegd heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat niet alleen hij, maar ook [naam 2] , zijn zus en de huurbaas een sleutel van de woning hadden. Bij die enkele mededeling is het gebleven. Dat een ander toegang had tot de woning én de beschikking had over de aangetroffen handgranaat, die daar dan zonder medeweten van de verdachte is verstopt, is dan ook niet onderbouwd of anderszins aannemelijk geworden.
Bewijsoverweging feit 4
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 4 ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat er een groot gat zit tussen de uitgaven/het vermogen en de gestelde inkomsten. De verdachte is er niet in geslaagd om een verklaring af te leggen over de herkomst van de voorwerpen en de daarmee gemoeid zijnde geldbedragen, zodat het niet anders kan zijn dan dat de uitgegeven geldbedragen afkomstig zijn uit misdrijf.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu – kort gezegd – slechts sprake zou zijn van een beperkter uitgavenpatroon dan ten laste is gelegd, terwijl de verdachte wel degelijk inkomsten heeft gehad.
Oordeel van het hof
Vermoeden van witwassen
In het onderzoek 13Kale is het vermoeden gerezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde witwassen van geldbedragen – uitgegeven aan het huren van auto’s en een vakantie op Ibiza – en een Mercedes met kenteken [kenteken 4] , gaat het hof met de rechtbank uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Inkomsten
Uit onderzoek naar de financiële situatie van de verdachte is het volgende gebleken. Volgens de belastinggegevens van de verdachte blijkt dat hij tussen november 2015 en augustus 2016 € 1.527,67 heeft ontvangen aan WWB-uitkering.11.Daarnaast heeft de verdachte in deze periode zorgtoeslag ontvangen. Dit werd echter niet op zijn rekening gestort maar op de rekening van [naam stichting] te [vestigingsplaats].12.Vanaf 14 april 2016 ontving de verdachte € 195,00 leefgeld per maand van [naam stichting]. Daarnaast is er in de periode van 4 april 2016 tot en met 10 augustus 2016 een bedrag van in totaal € 5.675,00 op de bankrekening van de verdachte gestort.13.[medeverdachte 3] is gemachtigde van voormeld rekeningnummer van de verdachte en zij beschikt ook over een betaalpas.14.Ook heeft zij echter slechts toeslagen van de Belastingdienst als inkomsten.15.
De verdediging heeft in eerste aanleg een beschikking ex artikel 89 en 591a Sv van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2012 overgelegd, waaruit blijkt dat de verdachte een schadevergoeding ter hoogte van € 7.150,00 heeft ontvangen. Deze schadevergoeding heeft de verdachte in mei 2012 ontvangen. De veronderstelling dat het vermogen van de verdachte per november 2015 nihil was is dus niet juist, terwijl het vermoeden van witwassen wel wordt gebaseerd op deze veronderstelling, aldus de raadsman.
Huurauto’s
Binnen het onderzoek 13Kale is gebleken dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van huurauto’s van het bedrijf [bedrijf] In de periode van april 2016 tot en met juni 2016 is tijdens observaties en voertuigcontroles gebleken dat de verdachte verschillende voertuigen van [bedrijf] ter beschikking had.16.Zo bleek [verdachte] , tijdens een controle van een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 1] op 14 april 2016, de bestuurder te zijn van deze Volkswagen Polo. De Volkswagen stond op naam van [bedrijf] De verdachte toonde een huurcontract, waaruit bleek dat de auto was gehuurd van 8 april 2016 tot en met 8 mei 2016. Als eerste bestuurder stond [medeverdachte 3] vermeld en als tweede bestuurder [verdachte] . Het huurcontract was alleen door de verdachte getekend. Op het contract stond als huurprijs € 30,00 per dag vermeld. De prijs voor het huren van de Volkswagen Polo voor een maand zou op basis van deze dagprijs € 900,00 zijn.
Daarnaast is uit observaties gebleken dat de verdachte tussen 24 mei 2016 en 1 juni 2016 de beschikking had over een Fiat 500 met kenteken [kenteken 2] . Volgens RDW staat dit voertuig op naam van [bedrijf]
Op 11 juni 2016 werd de verdachte in een Fiat 500 met kenteken [kenteken 3] gecontroleerd. Ook deze Fiat staat op naam van [bedrijf] Het voertuig is gehuurd tussen 9 juni 2016 tot en met 16 juni 2016. De huurder van de Fiat is [medeverdachte 3] .
Volgens de website van [bedrijf] is de prijs voor het huren van een Fiat 500 per dag € 60,00, inclusief btw en 200 kilometer vrij. Volgens deze gegevens zou het huren van een Fiat 500 voor een week € 420,00 kosten.17.
Mercedes
Uit het onderzoek 13Kale is gebleken dat de verdachte rijdt in een Mercedes met kenteken [kenteken 4] . Blijkens de internetsite van de ANWB heeft de Mercedes een dagwaarde van ongeveer € 18.000,00. De nieuwprijs bedraagt € 32.175,00.18.De verdachte heeft bij de politie verklaard dat de Mercedes niet op zijn naam staat, maar dat de Mercedes wel van hem is.19.Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de Mercedes van hem is en dat hij deze zelf heeft gekocht. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij daar € 15.000,00 voor heeft betaald.
Uit onderzoek is gebleken dat de Mercedes op naam staat van [medeverdachte2] .20.
Uit de in de Mercedes van [verdachte] geplaatste OVC blijkt dat de verdachte met [medeverdachte2] op 17 mei 2016 in de Mercedes een gesprek heeft gevoerd over het verzekeren van de Mercedes. Daarbij heeft de verdachte tegen [medeverdachte2] gezegd dat ze vanavond de auto moeten verzekeren. [medeverdachte2] geeft dan aan dat zij niet weet hoe het moet maar dat zij voor hem gaat kijken. Zij geeft voorts aan dat zij het wel wil doen maar dat zij dan gegevens van de auto nodig heeft, waarop Faneyt de gegevens van de auto aan haar geeft. [medeverdachte2] moet persoonlijk contact opnemen omdat ze alleen een buitenlands rijbewijs heeft. Ze kan de verzekering niet online afsluiten. [medeverdachte2] moet van de verdachte bellen en zeggen dat het haar auto is, maar dat haar vriend er wel in rijdt. [medeverdachte2] wordt vervolgens doorverbonden met de ABN Amro bank. Een medewerker van de bank laat weten dat het verzekeren van de Mercedes € 330,00 per maand zal gaan kosten.21.
Gedurende het onderzoek 13Kale is tevens de telefoon van [naam 4] getapt. Daarbij is op 11 november 2016 een gesprek opgenomen tussen [naam 4] en [naam 5] , een vriend van [verdachte] , waarin het volgende wordt besproken:
[naam 5] : Ik ben ook met het meisje wezen praten.
[naam 4] : Wat heeft die bitch gezegd.
[naam 5] : Ik heb haar gezegd ‘denk eraan dat de auto van jou is’. Zij zei dat zij niks zal zeggen.
[naam 4] : Hebben zij haar opgeroepen?
[naam 5] : Ja. Zij is gisteren voor een gesprek geweest.
[naam 4] : Dus zij zijn haar niet thuis gaan ophalen. Zij is zelf gegaan.
[naam 5] : Zij is zelf gegaan. God zij dank.
[naam 4] zegt dat het meisje niet kan verantwoorden dat de auto van haar zelf is omdat zij in de Bijenkorf werkt.
[naam 5] zegt dat ‘zij’ zal zeggen dat zij haar lichaam heeft verkocht om aan het geld voor de auto te komen.
[naam 4] zegt dat het meisje erg angstig is; dat het meisje een kind met [naam 6] heeft.22.
[medeverdachte2] is op 10 november 2016 door de politie gehoord. Op vragen over de Mercedes heeft zij zich op haar zwijgrecht beroepen.23.
Vakantie Ibiza
Op 4 juli 2016 is de verdachte met [naam 4] naar Ibiza gevlogen. Blijkens de tapgegevens van de telefoon van [naam 4] heeft de verdachte volgens [naam 4] veel geld uitgegeven op Ibiza. Zo heeft [naam 4] in een telefoongesprek op 21 juli 2016 gezegd dat ze een villa hadden gehuurd, een jacht voor 1.000 per dag, dat ze er vijf dagen waren, dat ze tien duizend hebben uitgegeven en dat zij alleen de ticket heeft betaald.24.Uit een in de Mercedes van de verdachte opgenomen OVC-gesprek van 8 september 2016 blijkt dat de verdachte een gesprek voert waarin hij zegt dat [naam 7] zelf met [naam 8] naar Ibiza is gegaan op dezelfde dag als dat hij ging, dat hij een vet duur appartement had gehuurd met een jacuzzi en veel “chickies”, dat hij daar rekeningen had betaald van € 1.600,00 aan champagne, dat hij de ticket van [naam 7] heeft betaald maar niet die van [naam 8] en dat hij verder wel alles heeft betaald voor [naam 8] en [naam 7] .25.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid onder b, Sr (witwassen) opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Verklaring van de verdachte
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat ten aanzien van de verdachte een ernstig vermoeden bestaat dat de huur van de auto’s, de aankoop van de Mercedes en de vakantie op Ibiza zijn bekostigd met geld dat uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte [medeverdachte 3] en [medeverdachte2] als katvangers heeft gebruikt. Immers, gelet op het legale inkomen van de verdachte zijn de uitgegeven bedragen niet te verklaren. Ook het legale inkomen van [medeverdachte 3] kan de huur van de auto’s niet verklaren.
Onder bovenvermelde omstandigheden mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen.
De verdachte heeft, voor het eerst ter terechtzitting in eerste aanleg van 11 mei 2017, een verklaring afgelegd. De verklaring van de verdachte dat hij de Mercedes op naam van [medeverdachte2] heeft laten verzekeren omdat hij op die manier door haar kon worden herinnerd aan het betalen van de rekeningen, legt het hof als onvoldoende onderbouwd terzijde. De enkele voor het eerst ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde, verklaring van de verdachte, die verder op geen enkele wijze is onderbouwd, vormt onvoldoende solide aanknopingspunten voor verder onderzoek.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de Mercedes, waarvan het bedrag hoger was dan de schadevergoeding die hij in 2012 zou hebben verkregen, ook deels heeft kunnen bekostigen doordat hij schadeauto’s inkocht van een verhuurbedrijf en vervolgens weer verkocht. Deze inkomsten kwamen op de bankrekening van zijn ex-vriendin en had hij van de bank afgehaald, aldus de verdachte. Ook deze verklaring van de verdachte, die voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep is afgelegd en niet is onderbouwd, vormt onvoldoende aanknopingspunten voor verder onderzoek of het bedrag dat in 2012 zou zijn opgenomen in 2016 nog ter beschikking was.
Met betrekking tot de huur van de auto’s heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij weleens in de auto’s heeft gereden, maar dat hij de auto’s niet heeft gehuurd. De verdachte heeft vervolgens ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij wel een deel voor de auto’s heeft betaald. Hij gaf maandelijks € 300,00 aan zijn ex-vriendin omdat hij kinderen met haar heeft en zij gebruikte daarvan een deel om de auto’s te betalen, aldus de verdachte. Het hof acht ook deze verklaring, die voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep is afgelegd, niet aannemelijk en acht bewezen dat de verdachte niet alleen de gebruiker van de auto’s was, maar deze ook betaalde.
Ten aanzien van de vakantie op Ibiza geldt dat de voor het eerst ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring dat de verdachte en zijn reisgenoten niet in een dure villa maar bij een kennis zouden hebben verbleven, in het licht van de hiervoor genoemde tapgesprekken waaruit volgt dat ruim € 10.000,00 is uitgegeven, onvoldoende is om nader onderzoek op te baseren. Het hof gaat daaraan voorbij, evenals de verklaring van de verdachte dat het praten over de bedragen grootspraak betrof.
Gelet op wat hiervoor is overwogen voldoen de verklaringen die de verdachte heeft afgelegd niet aan de vereisten dat deze concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk moeten zijn. De schadevergoeding die de verdachte in 2012 zou hebben verkregen biedt, zelfs als het hof ervan uitgaat dat de verdachte dit geldbedrag al die tijd niet heeft uitgegeven, nog geen verklaring voor de veel grotere geldbedragen die door de verdachte zijn uitgegeven. Aldus is het vermoeden van witwassen, in het licht van deze feiten en omstandigheden zoals die hiervoor naar voren zijn gekomen, onvoldoende ontzenuwd.
Conclusie
Alles overwegende, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof met de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de door de verdachte aan het huren van auto’s, de aankoop van de Mercedes en een vakantie op Ibiza uitgegeven geldbedragen, afkomstig zijn uit enig misdrijf. Ook als het geld afkomstig is van een door de verdachte zelf gepleegd misdrijf, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen, nu de uitgaven zijn aan te merken als het omzetten van van misdrijf afkomstig geld dat daarmee in het economische verkeer is gebracht.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde witwassen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.hij in de periode van 3 november 2016 tot en met 4 november 2016 te Amsterdam en te Rotterdam,
a. een vuurwapen van categorie III, te weten een meerloops (twee boven elkaar liggende lopen) pistool (merk Davis Industries, kaliber .38 special, model D38, serienummer [nummer] ) en;
b. munitie van categorie III, te weten 30 (volmantel rondneus) patronen (kaliber 7,65 mm browning, bodemstempel 7,65 GFL) en;
c. een handgranaat van categorie II, te weten een intacte scherfhandgranaat van het type M52P3, voorzien van een explosieve lading op basis van TNT, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, althans een hoeveelheid kneed/springstof, voorhanden heeft gehad;
4.hij in of omstreeks de periode van 4 februari 2016 tot en met 4 november 2016, te Amsterdam en/of in andere plaatsen in Nederland, van voorwerpen te weten:
- geldbedragen van ongeveer 900 euro en/of ongeveer 850 euro, uitgegeven aan huurauto's van [bedrijf] , te weten een Volkswagen Polo (kenteken [kenteken 1] ) en twee auto's van merk Fiat 500 (kenteken [kenteken 2] en [kenteken 3] ) en;
- een auto, te weten een Mercedes A200, voorzien van kenteken [kenteken 4] , op naam van [bedrijf] en/of [medeverdachte2] , met een dagwaarde van ongeveer 18.000 euro (nieuwwaarde ongeveer 32.175 euro) en;
- een geldbedrag van ongeveer 10.000 euro, uitgegeven aan een vakantie te Ibiza, Spanje,
de herkomst heeft verhuld en/of voornoemde voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet terwijl hij, verdachte en zijn mededaders, wisten, dat bovenomschreven voorwerpen telkens - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat – indien het hof tot een bewezenverklaring komt van de feiten 1, 2 en 4 – de door de rechtbank opgelegde straf, gelet op de LOVS-richtlijnen, buitenproportioneel is en een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden een passende straf is. Voor feit 2 is een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden passend.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van wapens en munitie. Dat brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, terwijl andere strafbare feiten erdoor worden vergemakkelijkt. De verdachte heeft hieraan bijgedragen. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 januari 2019 is hij eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld.
Bovendien heeft de verdachte onderhavige feiten gepleegd terwijl hij een enkelband droeg in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslag
Verbeurdverklaring
Het hof is van oordeel dat het navolgende onder de verdachte inbeslaggenomen en aan de verdachte toebehorende voorwerp dient te worden verbeurdverklaard, nu het bewezenverklaarde (feiten 1 en 4) is begaan met betrekking tot dit voorwerp:
1. Personenauto JT673F, Mercedes-Benz A200, 5210737.
Teruggave
Het hof is van oordeel dat het navolgende onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerp dient te worden teruggeven aan de rechthebbende, nu met het voortduren van het beslag geen strafvorderlijk belang meer wordt gediend:
2. Horloge, Rolex Oyster, 5285893.
Onttrekking aan het verkeer
Het hof is van oordeel dat de navolgende onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu het bewezen verklaarde (feit 1) is begaan met betrekking tot deze voorwerpen en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang:
3. Pistool, Davis Industries, 5281729;
4. Huls, 5281732;
5. Huls, 5281733.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling parketnummer 13-670282-12 (VI-zaaknummer 99-000825-31)
Bij onherroepelijk vonnis van de politierechter te Amsterdam van 31 januari 2012 met parketnummer
13-270004-11 is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd van 10 dagen. Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 maart 2014 met parketnummer 23-005058-12 is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd van 6 jaren en 6 maanden, met aftrek van de tijd die in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De detentie is op 3 juni 2016 beëindigd. Op die datum is de veroordeelde op grond van artikel 15, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan enig strafbaar feit.
De vordering van de advocaat-generaal strekt ertoe dat het hof de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de veroordeelde herroept voor een periode van 794 dagen, omdat de veroordeelde zich niet aan de eerder genoemde algemene voorwaarde heeft gehouden.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair verzocht de vordering af te wijzen, omdat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Daarnaast dient – indien het hof tot een bewezenverklaring komt ter zake van het witwassen – de vordering te worden afgewezen, omdat sprake is van een doorlopend delict, terwijl bewijs ontbreekt dat hetgeen van misdrijf afkomstig is, is verkregen in de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Voorts heeft de raadsman primair (het hof begrijpt: subsidiair) verzocht de vordering gedeeltelijk toe te wijzen in verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, namelijk zijn leeftijd en het feit dat hij pas opnieuw een kind heeft gekregen. Subsidiair (het hof begrijpt: meer subsidiair) heeft de raadsman verzocht – indien het hof een aanmerkelijk lagere straf oplegt – de vordering te matigen en de dagen die de verdachte langer in voorlopige hechtenis heeft gezeten in mindering te brengen.
Het hof overweegt als volgt. De vordering tot herroeping is toewijsbaar, nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en daarmee een aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling verbonden voorwaarde niet heeft nageleefd. Het hof ziet in hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd geen aanleiding de vordering gedeeltelijk toe te wijzen dan wel te matigen.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. Personenauto [kenteken 4] , Mercedes-Benz A200, 5210737.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
2. Horloge, Rolex Oyster, 5285893.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
3. Pistool, Davis Industries, 5281729;
4. Huls, 5281732;
5. Huls, 5281733.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 31 januari 2012 met parketnummer
13/270004-11 en arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 maart 2014 met parketnummer
23-005058-12 opgelegde vrijheidsstraffen dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, groot 794 (zevenhonderdvierennegentig) dagen, alsnog geheel wordt ondergaan.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. N.A. Schimmel en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 februari 2019.
Mr. J. Piena is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑02‑2019
Een proces-verbaal sporenonderzoek, zaaksdossier 1, pagina’s 10028-10031.
Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 25 april 2017, zaaksdossier 1, documentnummer 600759, pagina’s 10288-10291, en een proces-verbaal sporenonderzoek, zaaksdossier 1, pagina’s 10051-10054.
Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 25 april 2017, zaaksdossier 1, documentnummer 600759, pagina’s 10288-10291.
Een geschrift, zijnde een OVC-sessie 83, zaaksdossier 1, documentnummer 600662, pagina’s 10185-10186.
Een proces-verbaal van bevindingen OVC [verdachte] - Vuurwapens, zaaksdossier 11, documentnummer 600147, pagina’s 1104-1133, met bijlage op pagina 1123, sessie 267.
Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, zaaksdossier 4, pagina’s 10070-10084.
Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 10 november 2016, zaaksdossier 3, pagina’s 10085-10091.
Een proces-verbaal van wapenonderzoek, zaakdossier 4, documentnummer 600659, pagina’s 10097-10099.
Een proces-verbaal van bevindingen gesprekken buurtbewoners Houtlaan, zaakdossier 4, documentnummer 600196, pagina’s 10066-10069.
Een proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens, zaaksdossier 2, pagina’s 60054-60071.
Een proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens, zaaksdossier 2, pagina’s 60041-60053.
Een proces-verbaal van bevindingen, zaaksdossier 2, pagina’s 60163-60168.
Een proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens, zaaksdossier 2, pagina’s 60161-60162.
Een proces-verbaal van bevindingen, zaaksdossier 2, pagina’s 60294-60296.
Een proces-verbaal van bevindingen, zaaksdossier 2, pagina’s 60084-60110.
Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, zaaksdossier 2, pagina’s 60084-60110.
Een geschrift, zijnde een ANWB Auto Dashboard Koerslijst, zaaksdossier 2, pagina’s 12001-12002.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016240247-3, zaaksdossier 1, pagina’s 10047-10049.
Een geschrift, zijnde een uitdraai RDW, zaaksdossier 1, pagina’s 10079-10080.
Een proces-verbaal van bevindingen OVC [verdachte] - verzekering Mercedes niet op eigen naam, zaaksdossier 2, documentnummer 600123, pagina’s 50038-50044.
Een geschrift, zijnde een tapgesprek op 11 november 2016, met sessienummer 74242, zaaksdossier 2, pagina’s 12032-12033.
Een proces-verbaal verhoor [medeverdachte2] van 10 november 2016, zaaksdossier 1, pagina’s 10284-10287.
Een geschrift, zijnde een tapgesprek op 21 juli 2016, met sessienummer 770, zaaksdossier 2, pagina 12048.
Een geschrift, zijnde een weergave van een OVC-gesprek op 8 september 2016, met sessienummer 270, zaaksdossier 2, pagina 12049.