NJB 2017/156:In 1980 heeft iemand knieletsel opgelopen bij een verkeersongeval. In 1985 is een vaststellingsovereenkomst gesloten met een voorbehoud voor ‘gevolgen waarvan vastgesteld wordt dat deze voortvloeien uit een belangrijke afwijking ten opzichte van de situatie als beschreven in [een medisch deskundigenrapport uit 1982]’. De gelaedeerde stelt sinds 2007 toenemende klachten te ondervinden als gevolg van het ongeval uit 1980. Hoge Raad: 1. Feitelijke grondslag. Rechtsgrond. De gelaedeerde heeft aangevoerd dat het voorbehoud inhoudt dat de vordering eerst opeisbaar is als de in het voorbehoud genoemde omstandigheden zijn verwezenlijkt. Het hof heeft dit standpunt kunnen opvatten als een beroep op een opschortende voorwaarde. 2. Aanvang verjaringstermijn. Aan zijn oordeel over de opschortende voorwaarde heeft het hof de gevolgtrekking verbonden dat de vordering op zijn vroegst opeisbaar was toen de gelaedeerde bekend werd met de schade. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. 3. Bewijswaardering. Het stond het hof vrij te oordelen dat uit ander bewijs voldoende duidelijk is geworden over de inhoud van het niet meer beschikbare deel van het rapport uit 1982 om te kunnen oordelen dat is voldaan aan de voorwaarde. 4. Dictum. Het dictum van een uitspraak dient te worden gelezen in het licht van de overwegingen waarop dat dictum berust