Rb. Amsterdam, 09-03-2020, nr. 7831188 CV FORM 19-12969
ECLI:NL:RBAMS:2020:1477
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
09-03-2020
- Zaaknummer
7831188 CV FORM 19-12969
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2020:1477, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 09‑03‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
RVR 2020/32
WR 2020/67
NJF 2020/316
NJ 2021/51
Uitspraak 09‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Website Airbnb handelt in strijd met de wet door bij zowel huurders als verhuurders bemiddelingskosten in rekening te brengen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7831188 CV FORM 19-12969
vonnis van: 9 maart 2020
vonnis van de kantonrechters
i n z a k e
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
nader te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigden: Twee Heren B.V., thans ook mr. T.L. Wildenbeest,
t e g e n
de vennootschap naar buitenlands recht AIRBNB IRELAND UC,
gevestigd te Dublin, Ierland,
verweerster,
nader te noemen: Airbnb,
gemachtigden: mr. U.B. Verboom en mr. A.A.J. Pliego Selie.
VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beschikking van de kantonrechter van 19 november 2019 in het kader van de Europese procedure voor geringe vorderingen (Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, hierna: de Verordening voor geringe vorderingen), is een mondelinge behandeling bepaald. Tevens is bepaald dat de zaak ter gelegenheid van de mondelinge behandeling meervoudig zal worden behandeld.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling hebben beide partijen via een akte nog aanvullende stukken in het geding gebracht.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 februari 2020. [verzoeker] is verschenen, vergezeld van [naam 1] en mr. T.L. Wildenbeest. Voor Airbnb zijn verschenen [naam 2] en de gemachtigden. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, mede aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen en hebben vragen beantwoord.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast
1.1.
Airbnb exploiteert een digitaal platform waarop accommodaties wereldwijd te huur worden aangeboden.
1.2.
[verzoeker] heeft zich op 14 december 2013 aangemeld bij Airbnb.
1.3.
In de algemene voorwaarden van Airbnb is in artikel 21 opgenomen, voor zover hier van belang:
“These Terms are governed by and construed in accordance with Irish law. If you are acting as a consumer and if mandatory statutory consumer protection regulations in your country of residence contain provisions that are more beneficial for you, such provisions shall apply irrespective of the choice of Irish law. (...)”
1.4.
Op 25 juni 2016 heeft [verzoeker] via Airbnb geboekt voor een verblijf in Spanje van vijf nachten waarvoor hij € 1.218,00 heeft betaald. Daarvoor is door Airbnb€ 117,59 aan Airbnb-servicekosten in rekening gebracht.
1.5.
Op 16 januari 2017 heeft [verzoeker] via Airbnb voor vier nachten een appartement gehuurd op de Canarische Eilanden voor € 184,16. Daarvoor is door Airbnb€ 24,43 aan Airbnb-servicekosten in rekening gebracht.
1.6.
Op 6 augustus 2017 heeft [verzoeker] via Airbnb geboekt voor een verblijf in Frankrijk voor twee nachten waarvoor hij € 400,80 heeft betaald. Daarvoor is door Airbnb € 50,80 aan Airbnb-servicekosten in rekening gebracht.
1.7.
Op 27 februari 2018 heeft [verzoeker] via Airbnb geboekt voor een verblijf op Terschelling voor drie nachten waarvoor hij € 331,53 heeft betaald. Daarvoor is door Airbnb € 42,53 aan Airbnb-servicekosten in rekening gebracht.
1.8.
Op 23 maart 2018 heeft [verzoeker] via Airbnb een appartement gehuurd inNew York voor de periode 17 mei 2018 tot en met 22 mei 2018 voor€ 1.963,69. Daarvoor is door Airbnb € 188,89 aan Airbnb-servicekosten in rekening gebracht.
1.9.
Op 19 augustus 2018 heeft [verzoeker] via Airbnb geboekt voor een verblijf in Parijs voor één nacht waarvoor hij € 61,56 heeft betaald. Daarvoor is door Airbnb € 7,80 aan Airbnb-servicekosten in rekening gebracht.
1.10.
Op 26 augustus 2018 heeft [verzoeker] via Airbnb een woning gehuurd in Diemen voor één nacht voor € 268,09. Daarvoor is door Airbnb € 38,09 aan Airbnb-servicekosten in rekening gebracht.
1.11.
In een e-mail van 9 mei 2019 heeft Twee Heren B.V. namens [verzoeker] terugbetaling gevorderd van € 470,13. In de brief is de verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten van 15% van de hoofdsom aangezegd.
1.12.
Airbnb is niet tot betaling overgegaan.
Vordering en verweer
2. [verzoeker] vordert voornoemd bedrag van € 470,13 aan hoofdsom aan hem toe te kennen ten laste van Airbnb, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 mei 2019 tot de datum van voldoening, alsmede € 85,30 aan buitengerechtelijke incassokosten, en de proceskosten.
3. [verzoeker] stelt daartoe, kort samengevat, dat Airbnb een platform exploiteert gerichtop het tot stand brengen van huurovereenkomsten tussen verhuurders van onroerend goed of een gedeelte daarvan, en huurders. Airbnb int voor de verhuurder bij de huurder de huursom. Verhuurder moet daarvan 3% bemiddelingskosten aan Airbnb betalen, alsmede de btw daarover, in totaal 3,63% van de huursom. De huurder moet de overeengekomen huursom aan Airbnb betalen en kan deze niet aan de verhuurder voldoen. Daarnaast dient de huurder aan Airbnb een Service fee te betalen. Voor huurders uit Nederland bedragen deze bemiddelingskosten gemiddeld 15% van de huursom. Bij de werkwijze van Airbnb is sprake van het dienen van twee heren.De door Airbnb in rekening gebrachte bemiddelingskosten zijn niet gebaseerd opeen specifiek beding in de overeenkomst en hadden op grond van artikel 7:417 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet in rekening mogen worden gebracht. [verzoeker] heeft de bemiddelingskosten daarom onverschuldigd betaald aan Airbnb, zonder dat daarvoor vernietiging ex artikel 3:40 lid 2 BW is vereist. Ondanks sommatie is Airbnb in gebreke gebleven het onverschuldigd betaalde bedrag aan bemiddelingskosten te restitueren. In reactie op het verweer van Airbnb heeft [verzoeker] nog geconcludeerd dat zijn vordering naar Nederlands recht moet worden beoordeeld, dat Airbnb voor zowel de verhuurder als de huurder bemiddelt, dat artikel 7:417 lid 4 BW ook op tijdelijke verhuur ziet, dat [verzoeker] een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling heeft en voor zover nodig tijdig heeft vernietigd en dat de Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (hierna: de E-Commerce Richtlijn) noch de Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (hierna: de Dienstenrichtlijn) aan toewijzing van de vordering in de weg staan.
4. Airbnb voert verweer tegen de vordering. Zij voert daartoe, kort samengevat, aan dat de rechtsverhouding tussen [verzoeker] en Airbnb wordt beheerst door Iers recht op basis van een geldige rechtskeuze in de voorwaarden van Airbnb die door [verzoeker] zijn geaccepteerd. Iers recht kent geen bepaling die gelijk is aan artikel 7:417 lid 4 BW. Daarnaast is artikel 7:417 lid 4 BW naar Nederlands recht niet dwingend van toepassing, omdat: 1) er bij Airbnb geen sprake is van (tweezijdige) bemiddeling in de zin van artikel 7:425 BW dan wel van lastgeving in de zin van artikel 7:414 BW, zodat artikel 7:417 lid 4 BW geen toepassing vindt; 2) het artikel is geschreven om misstanden in de (huur)woningmarkt tegen te gaan en daarom niet van toepassing is op de platformdienst en verhuur in het kader van kort verblijf. Ook indien artikel 7:417 lid 4 BW wel van toepassing zou zijn, geldt dat [verzoeker] tijdig de bepaling op grond waar-van de Service fee verschuldigd is had moeten vernietigen, wat hij niet heeft gedaan.Verder zou toepassing van artikel 7:417 lid 4 BW in deze zaak strijd opleveren metde E-Commerce Richtlijn en/of de Dienstenrichtlijn.Airbnb komt tot de conclusie dat de door haar vanuit Ierland in Nederland aangeboden digitale platformdienst een informatiemaatschappijdienst is in de zin van deE-Commerce Richtlijn, die niet onderworpen kan worden aan nationale wetgeving dan wel beperkingen als bedoeld in artikel 7:417 lid 4 BW. Voorts heeft Nederland niet de in de E-Commerce Richtlijn bedoelde procedures gevolgd om enige maatregel te treffen met betrekking tot de door Airbnb verleende diensten. Dit brengt eveneens mee dat artikel 7:417 lid 4 BW niet kan worden toegepast, aldus Airbnb.
5. Subsidiair voert Airbnb tegen de vordering aan dat in geval het Hof van Justitie EU in afwijking van Advocaat-Generaal Szpunar in de zaak C-390/18 (arrest van 19 december 2019, ECLI:EU:C:2019:1112) zou oordelen dat de digitale platformdienst van Airbnb geen informatiedienst zou zijn in de zin van de E-Commerce Richtlijn, dan geldt dat de Dienstenrichtlijn in de weg staat aan toepassing van artikel 7:417 lid 4 BW op de digitale platformdienst van Airbnb. De digitale platformdienst van Airbnb valt immers – ongeacht of deze dienst als bemiddeling wordt gekwalificeerd of niet – onder het begrip “dienst” van deze richtlijn, en de toepassing op deze dienst van de vereisten van artikel 7:417 lid 4 BW valt niet onder de restrictief te interpreteren lijst van uitzonderingen van artikel 2 lid 2 van deze richtlijn, aldus Airbnb.
6. Bij dupliek heeft Airbnb in aanvulling hierop nog aangevoerd dat de procedure gebaseerd op de Verordening voor geringe vorderingen zich niet leent voor behandeling van de vordering van [verzoeker] . Verder kan op grond van de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) dwingend Nederlands consumentenrecht naast de rechtskeuze worden toegepast, maar is artikel 7:417 lid 4 BW niet inhoudelijk van toepassing, omdat Airbnb niet voor hosts en gasten bemiddelt.
7. Voor zover tijdens de mondelinge behandeling nog nieuwe standpunten zijn ingenomen, zullen die hierna bij de beoordeling aan de orde komen.
Beoordeling
8. De procedure is ingeleid met een verzoek op grond van de Verordening voor geringe vorderingen en op basis daarvan is door de kantonrechter een mondelinge behandeling bepaald. Verder is ervoor gekozen de mondelinge behandeling ten overstaan van drie kantonrechters te laten plaatsvinden. Ter terechtzitting is aan de orde gesteld dat het verzoek van [verzoeker] zou kunnen worden aangemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In lid 1 van dit artikel is bepaald dat in alle zaken die slechts rechtsgevolgen betreffen die ter vrije bepaling van partijen staan, zij zich samen tot een kantonrechter van hun keuze kunnen wenden en zijn beslissing inroepen. In lid 2 is bepaald dat indien slechts een van partijen zich tot de kantonrechter wendt voor toepassing van het eerste lid, aan deze keuze slechts gevolg wordt gegeven indien alle andere partijen de kantonrechter berichten dat zij instemmen met deze keuze. Het geding wordt dan gevoerd op de wijze als door de kantonrechter bepaald. Partijen hebben ter terechtzitting gezamenlijk verklaard dat zij onderhavig geschil via een verzoek als bedoeld in artikel 96 Rv wensen voor te leggen aan de kantonrechter. Partijen hebben verder geen bezwaar gemaakt tegen de meervoudige behandeling en beoordeling van het geschil door de kantonrechters, zodat op grond van artikel 96 Rv meervoudig zal worden geoordeeld en vonnis gewezen.
9. Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen. Het verweer van Airbnb dat het geschil, gelet op de aard en de complexiteit daarvan, zich niet zou lenen voor een procedure op grond van de Verordening voor geringe vorderingen, zou overigens niet gevolgd zijn. In die verordening is bepaald dat een vordering niet hoger dan € 5.000,00 mag zijn. Verder dient sprake te zijn van een grensoverschrijdende zaak. De vordering van [verzoeker] voldoet aan beide criteria. Dat een geding op grond van de Verordening voor geringe vorderingen zich alleen leent voor “eenvoudige zaken met een gering belang” zoals door Airbnb is betoogd, is in voornoemde verordening niet opgenomen en kan daarin ook niet worden gelezen. De Verordening voor geringe vorderingen is bedoeld om een vereenvoudigde en versnelde procedure te creëren voor de beslechting van geringe vorderingen, waarbij door een formulier de vordering rechtstreeks bij de rechtbank kan worden ingediend en waarin termijnen zijn opgenomen waarbinnen gereageerd kan worden. De Verordening voor geringe vorderingen biedt echter ook de mogelijkheid voor nadere stukkenwisseling, terwijl eveneens een mondelinge behandeling mogelijk is gemaakt.
10. De door Airbnb aangehaalde uitspraken van de kantonrechter Rotterdam van6 september 2019 en de kantonrechter Midden-Nederland van 11 oktober 2019 in zaken met Airbnb als verweerster, waarbij een vordering op basis van de Verordening voor geringe vorderingen als te complex werd aangemerkt en om die reden werd afgewezen, zou – ook indien partijen hadden afgezien van de procedure op basis van artikel 96 Rv – niet zijn gevolgd. De omvang van de processtukken kan geen rol spelen, terwijl de mogelijkheid van een gedegen gedachtewisseling ook in de onderhavige procedure met twee schriftelijke rondes en een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Dat een beslissing in de procedure van [verzoeker] tegen Airbnb niet alleen de verhoudingen tussen hen beheerst, maar ook gevolgen heeft voor anderen, is evident, maar dat staat – anders dan Airbnb kennelijk wenst te betogen – aan een behandeling op basis van de Verordening voor geringe vorderingen niet in de weg,
Toepasselijk recht
11. De stelling van Airbnb met verwijzing naar haar algemene voorwaarden dat de rechtsverhouding tussen [verzoeker] en Airbnb wordt beheerst door Iers recht op basis van een geldige rechtskeuze in haar algemene voorwaarden, wordt verworpen. In de hiervoor weergegeven bepaling (zie 1.3) staat immers dat de rechtskeuze voor Iers recht voor consumenten als [verzoeker] niets afdoet aan de geldigheid van dwingendrechtelijke bepalingen naar Nederlands recht en dat [verzoeker] het recht houdt om aanspraak te maken op gunstiger bepalingen in het Nederlandse recht. Tussen partijen is niet in geschil dat het Iers recht geen regeling als artikel 7:417 lid 4 BW bevat waarbij het, als sprake is van een consument, niet is toegestaan dubbele bemiddelingskosten te innen bij de verhuur van woonruimte. Daarmee kwalificeert deze Nederlandse dwingendrechtelijke bepaling als gunstiger in de zin van de algemene voorwaarden voor [verzoeker] als consument en kan [verzoeker] een beroep daarop doen.
12. Dat leidt ertoe dat de vraag of de toepasselijkheid van het regime van Rome I dan wel het Haags Vertegenwoordigingsverdrag tot toepasselijkheid van Iers recht zou hebben geleid, geen beantwoording meer behoeft.
De overeenkomst
13. Airbnb heeft niet betwist dat de overeenkomst tussen een aanbieder van accommodatie op het platform van Airbnb en een gebruiker daarvan kan worden aangemerkt als een huurovereenkomst. Deze overeenkomst voldoet aan de voorwaarden als gesteld in artikel 7:201 BW en de betrokken partijen zullen ook geen ander oogmerk hebben dan het tegen betaling (door de huurder) voor een bepaalde periode in gebruik geven (door de verhuurder) van de betreffende accommodatie.
14. [verzoeker] heeft een beroep gedaan op de artikelen 7:417 lid 4 BW en 7:425 BW. Het meest verstrekkende verweer daartegen van Airbnb is dat deze artikelen – ook afgezien van andere verweren – in elk geval niet van toepassing zijn op online platforms zoals Airbnb en op activiteiten die te maken hebben met de verhuur van vakantieverblijven. Gelet op de bedoelingen van de wetgever is artikel 7:417 lid 4 BW slechts van toepassing op de (koop en) huur van vaste woonruimte, bestemd voor permanente bewoning, aldus Airbnb.
15. Airbnb wordt daarin niet gevolgd. Op de huurovereenkomsten voor woonruimten bestemd om daarin hoofdverblijf te hebben is artikel 7:264 BW van toepassing. Dat artikel beschermt de huurders van dergelijke woonruimten reeds tegen ‘dubbele bemiddelingskosten’, ook indien deze door een derde zijn bedongen. Het ligt niet voor de hand dat de wetgever in artikel 7:417 lid 4 BW uitdrukkelijk heeft opgenomen dat deze bepaling ziet op de “huur en verhuur van een onroerende zaak of een gedeelte daarvan”, en dus betrekking heeft op elke onroerende zaak, als zij slechts permanente woonruimte op het oog zou hebben waarvan de huurders (ook van onzelfstandige woonruimte) reeds zouden worden beschermd door artikel 7:264 BW. De formulering in de wet is ruim en een bepaling die is bedoeld om aan consumenten bescherming te bieden behoort niet beperkt te worden uitgelegd. Dat bij de totstandkoming van de wet veel aandacht is besteed aan de praktijken van bemiddelaars van reguliere woonruimten, maakt dat niet anders.
16. Bij de totstandkoming van artikel 7:417 lid 4 BW heeft de wetgever aandacht besteed aan online platformen. Naar aanleiding van vragen betreffende het platform Jaap.nl is in de Nota naar aanleiding van het verslag (Nota n.a.v. het verslag Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 207, nr. 5, p. 5 en 6) opgemerkt: “Jaap.nl ziet zichzelf blijkens zijn website niet als een makelaar, maar als een zoekmachine. Men kan Jaap.nl ook zien als een bemiddelaar waarvan de activiteit vrijwel geheel beperkt is tot het geven van informatie via internet. Hoe dat ook zij, het feit dat aan de verhuurders kosten in rekening worden gebracht, terwijl de aan de huurders verschafte informatie gratis is, brengt mee dat deze figuur niet in strijd komt met het wetsvoorstel, dat eveneens bij dubbele bemiddeling de bemiddelingskosten ten laste van de verhuurder brengt. Uit het voorgaande blijkt tevens dat andere websites waarop vergelijkbare diensten worden aangeboden als die van Jaap.nl, zeer wel zo ingericht kunnen worden dat zij niet met het wetsvoorstel in strijd komen.” Kortom: het enkele feit dat er sprake is van een online platform betekent niet dat artikel 7:417 lid 4 BW en artikel 7:425 BW niet van toepassing zouden zijn. Maar ook een online platform kan zo worden ingericht dat het niet in strijd komt met de betreffende bepalingen. Of dit het geval is zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld.
Bemiddeling
17.Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker] een consument is en dat Airbnb aan hem als huurder kosten in rekening heeft gebracht. In de onderhavige zaak zal moeten worden beoordeeld of er sprake is van (dubbele) bemiddeling als bedoeld in artikel 7:425 BW in combinatie met artikel 7:417 BW. Daarvoor is van belang vast te stellen waaruit de activiteiten van Airbnb bestaan. Deze worden door het Hof van Justitie EU in het arrest van 19 december 2019, ECLI:EU:C:2019:1112, waar Airbnb ook naar heeft verwezen, samengevat als volgt (de nummers verwijzen naar de rechtsoverwegingen in het arrest):
“18 Airbnb Ireland UC, een vennootschap naar Iers recht met zetel te Dublin (Ierland), behoort tot de groep Airbnb, waarvan verschillende vennootschappen deel uitmaken die direct of indirect in handen zijn van Airbnb Inc., een vennootschap met zetel in de Verenigde Staten. Airbnb Ireland biedt een onlineplatform aan dat tot doel heeft professionele en particuliere verhuurders die over te huur staande accommodatie beschikken en personen die op zoek zijn naar dit soort accommodatie, tegen betaling van een provisie met elkaar in contact te brengen (…). Airbnb Payments UK Ltd, een vennootschap naar het recht van het Verenigd Koninkrijk met zetel te Londen (Verenigd Koninkrijk), biedt onlinebetaaldiensten aan in het kader van deze activiteit waarbij verhuurders en personen op zoek naar accommodatie met elkaar in contact worden gebracht, en beheert de betaalactiviteiten van de groep in de Europese Unie. (…).
19 Naast deze dienst waarbij verhuurders en huurders met elkaar in contact worden gebracht via een onlineplatform dat de aanbiedingen centraliseert, biedt Airbnb Ireland de verhuurders een aantal andere diensten aan, zoals een schema om hun aanbod te omschrijven, een optionele fotodienst, een – eveneens optionele – verzekering civielrechtelijke aansprakelijkheid alsmede een garantie dat schade wordt gedekt tot een bedrag van 800 000 EUR. Daarenboven biedt Airbnb Ireland de verhuurders een optionele tool aan, waarmee hun verhuurprijs kan worden vastgesteld op basis van de gemiddelde marktprijzen op het platform. Bovendien is het zo dat als een verhuurder een huurder accepteert, de huurder de huurprijs overmaakt aan Airbnb Payments UK, waarbij de huurprijs wordt vermeerderd met 6 tot 12 % voor kosten en servicekosten van Airbnb Ireland. De gelden worden voor rekening van de verhuurder bewaard door Airbnb Payments UK, die ze 24 uur na aankomst van de huurder op de locatie overmaakt aan de verhuurder, zodat de huurder de garantie heeft dat de accommodatie echt bestaat en de verhuurder zich verzekerd weet van betaling. Ten slotte heeft Airbnb Ireland aan het betrokken platform een beoordelingssysteem toegevoegd, zodat de verhuurder en de huurder online commentaar kunnen schrijven met een score van nul tot vijf sterren.
20 Zoals blijkt uit de toelichting van Airbnb Ireland, voert een internetgebruiker die op zoek is naar te huur staande accommodatie, in de praktijk op het gelijknamige onlineplatform de naam in van de door hem gewenste bestemming, en specificeert hij daarbij de periode en het aantal personen. Aan de hand van die gegevens verstrekt Airbnb Ireland hem een lijst van beschikbare accommodatie die voldoet aan deze criteria, zodat hij zijn keuze kan maken en de accommodatie online kan reserveren.
21 In dit kader sluiten de gebruikers van het betrokken onlineplatform, of zij nu verhuurder of huurder zijn, een overeenkomst met Airbnb Ireland voor het gebruik van dat platform en met Airbnb Payments UK voor de betalingen die via dit platform worden verricht.”
18. Daarnaast zijn nog de volgende omstandigheden van belang. Zoals [verzoeker] gemotiveerd en met stukken onderbouwd heeft gesteld en Airbnb niet voldoende gemotiveerd heeft betwist, worden door Airbnb naar aanleiding van een zoekvraag van de potentiële huurder niet alle accommodaties getoond die voorkomen in de database van Airbnb en voldoen aan de door de huurder bij zijn zoekvraag ingegeven keuzes. In plaats daarvan wordt door Airbnb gebruik gemaakt van (een) algoritme(n), waarbij op basis van door Airbnb gekozen factoren slechts een selectie wordt gemaakt uit alle accommodaties die aan de zoekvraag voldoen. Die selectie wordt vervolgens aan de potentiële huurder gepresenteerd. Van de ongeveer 21.000 accommodaties in Amsterdam komen aldus via Airbnb maar 306 suggesties voor de potentiële huurder naar voren, zoals blijkt uit de niet voldoende weersproken uitleg van [verzoeker] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling.
19. In beginsel bepaalt de verhuurder de gevraagde huurprijs, maar Airbnb oefent daarop invloed uit via een actieve advisering. Omdat Airbnb zelf bepaalt welke kosten zij aan de huurder in rekening brengt (deze kunnen per locatie en per datum verschillen) is het Airbnb die uiteindelijk de door de huurder te betalen totaalprijs vast stelt. Ook vindt de betaling van de huursom aan de verhuurder plaats via Airbnb en wordt deze uitbetaald nadat de huurder het gehuurde in gebruik heeft genomen, zodat de betalingsverplichting van de huurder jegens de verhuurder namens de huurder door Airbnb (althans door een aan haar gelieerde vennootschap) wordt nagekomen.
20. Bij de zoekresultaten worden geen gegevens vermeld die het voor de potentiële huurder mogelijk maken om buiten Airbnb om in contact te treden met de potentiële verhuurder. Zo ontbreken het adres van de accommodatie, de exacte aanduiding daarvan op de kaart en de achternaam en contactgegevens van de verhuurder. De potentiële huurder kan wel via de chatfunctie van de website van Airbnb in contact treden met de potentiële verhuurder, maar gegevens die partijen in staat stellen om buiten Airbnb om met elkaar in contact te treden worden door Airbnb uit de teksten verwijderd, althans zolang de huurder het aanbod niet (via een “reservering” bij Airbnb) heeft geaccepteerd en de verhuurder de huurder niet (via Airbnb) als wederpartij heeft aanvaard. Dat, zoals Airbnb heeft aangevoerd, een en ander het oogmerk heeft fraude en diefstal van privé-gegevens te voorkomen, maakt deze feiten niet anders.
21. Uit het voorgaande volgt dat:
A. Airbnb aan verhuurders van vakantieverblijven de mogelijkheid biedt om deze accommodaties op een door Airbnb bepaalde wijze te huur aan te bieden;
B. door Airbnb een selectie wordt gemaakt uit alle accommodaties die aan de zoekvraag van een potentiële huurder voldoen en uitsluitend deze selectie wordt getoond;
C. door Airbnb de uiteindelijke prijs wordt bepaald waartegen een accommodatie aan de huurder wordt aangeboden;
D. de huurder noch de verhuurder de mogelijkheid hebben om – zolang tussen beiden geen huurovereenkomst tot stand is gekomen – buiten Airbnb met elkaar in contact te treden;
E. de huurovereenkomst uitsluitend tot stand komt via en na het doorlopen van de boekingsprocedure van Airbnb, na reservering door de huurder en acceptatie door de verhuurder via die boekingsprocedure;
F. de prestatie van de huurder bestaande uit het betalen van de huursom namens deze door Airbnb wordt nagekomen.
22. Ter ondersteuning van haar stelling dat er geen sprake is van bemiddeling heeft Airbnb gewezen op het arrest van het Gerechtshof Amsterdam 28 mei 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1849. Vooropgesteld wordt dat het in de zaak waarover door het hof beslist moest worden ging om de vraag of Booking.com zou vallen onder het verplichtstellingsbesluit van het bedrijfstakpensioenfonds voor de Reisbranche. Daarmee is het toetsingskader een heel andere dan in deze zaak, waarmee de overwegingen niet direct één op één gebruikt kunnen worden. In genoemd arrest wordt over de werkwijze van Booking.com onder meer het volgende overwogen (r.o. 3.13):“(…) De overeenkomst tussen de klant en de accommodatieverstrekker komt tot stand door de reservering door de klant, die daarbij gebruik maakt van het door Booking.com geboden platform. Dit is door Bpf Reisbranche niet bestreden en staat ook duidelijk in de in nr 2.7 geciteerde tekst van de algemene voorwaarden van Booking.com en de in 2.8 weergegeven informatie over de werkwijze van Booking.com. Hieruit volgt dat de (geautomatiseerde) verzending van de reserveringsgegevens aan de accommodatieverstrekker en de bevestiging van de reservering aan de klant door Booking.com slechts de administratieve verwerking betreffen van de reeds door de reservering tot stand gekomen overeenkomst. (…) Het staat de accommodatieverstrekkers in die zin vrij hun accommodatie op de site van Booking.com te plaatsen en als zij dat doen, behouden zij de vrijheid hun accommodatie tevens zelf of op andere wijze aan te bieden. Het staat de bezoekers van de website vrij om een accommodatie te reserveren of om op een andere wijze de accommodatieverstrekker te benaderen. Het enkele verschaffen van deze onafhankelijk van elkaar bestaande algemene mogelijkheden, waarvan het benutten geheel aan de accommodatieverstrekkers en de bezoekers van de website wordt overgelaten, is geen bemiddelen bij het tot stand brengen van overeenkomsten.” Uit het voorgaande volgt dat er sprake is van fundamentele verschillen tussen de werkwijzen van Booking.com en Airbnb. Bij Booking.com krijgt de klant na een zoekvraag wel concreet te zien welk hotel (of andere accommodatie) het precies betreft, zodat die klant wel in staat is om buiten Booking.com om direct contact op te nemen met de betreffende aanbieder om tot overeenstemming te komen (hetzelfde geldt voor het platform Marktplaats.nl, waar Airbnb naar heeft verwezen, waarop eveneens de contactgegevens van de aanbieder worden vermeld). Daarnaast komt de overeenkomst tussen de aanbieder op Booking.com en de klant reeds tot stand (als de klant kiest voor de mogelijkheid om via Booking.com te boeken) doordat de klant het aanbod op de site van Booking.com accepteert, waarna Booking.com nog slechts de administratieve afhandeling verzorgt. Bij Airbnb komt de huurovereenkomst niet tot stand door een ‘reservering’ door de huurder, maar pas nadat Airbnb de gegevens van de huurder (inclusief diens reishistorie) aan de verhuurder heeft verstrekt en de verhuurder Airbnb heeft laten weten de huurder te accepteren, en Airbnb dit laatste aan de huurder heeft medegedeeld. Voorts is het bij Airbnb voor de huurder in de praktijk onmogelijk om buiten Airbnb om te boeken, omdat Airbnb (zolang geen huurovereenkomst tot stand is gekomen) elk aanknopingspunt voor de huurder om buiten Airbnb om met de aanbieder in contact te treden weglaat en zelfs actief verwijdert uit de via de Airbnb-website door partijen uitgewisselde teksten.
23. Airbnb heeft verder nog aangevoerd dat alles via een automatisch proces verloopt en dat zij geen actieve werkzaamheden, althans feitelijke handelingen zou verrichten, waardoor volgens haar geen sprake kan zijn van bemiddeling. Airbnb wordt hier niet in gevolgd nu uit het voorgaande blijkt dat er een actieve bemoeienis is van Airbnb met zowel het aanbod dat door verhuurders wordt gedaan, met het samenstellen van de zoekresultaten voor de huurder, met de communicatie tussen potentiële huurder en verhuurder en met de totstandkoming van de uiteindelijke huurovereenkomst. Dat een en ander door toepassing van algoritmen op geautomatiseerde wijze plaatsvindt, maakt niet dat er geen sprake zou zijn van activiteiten van Airbnb gericht op de totstandkoming van een huurovereenkomst.
24. In HR 16 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3099 (Duinzigt) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er sprake kan zijn van een uitzondering op de regel dat in situaties als de onderhavige sprake is van bemiddeling als hiervoor bedoeld. Die uitzondering houdt in dat de website van de tussenpersoon alleen als ‘elektronisch prikbord’ functioneert, dat wil zeggen dat de beheerder daarvan niet de aspirant-verhuurder en -huurder van elkaar afschermt en het hun dus niet onmogelijk maakt dat zij rechtstreeks en zonder zijn tussenkomst met elkaar in contact treden om over de totstandkoming van een huurovereenkomst te onderhandelen. Zoals uit het voorgaande blijkt is er in het geval van Airbnb geen sprake van een dergelijke uitzondering.
25. Uit het voorgaande volgt dat Airbnb als bemiddelaar is opgetreden, aangezien zij heeft gehandeld als tussenpersoon die werkzaam is geweest bij de totstandkoming van huurovereenkomsten tussen [verzoeker] en de verhuurders in kwestie. Dat betekent dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor de toepasselijkheid van artikel 7:425 BW. Gelet op het bepaalde in artikel 7:427 BW volgt daaruit dat ook artikel 7:417 lid 4 BW van toepassing is.
Verjaring
26. Anders dan [verzoeker] stelt is het beding inhoudende dat hij kosten is verschuldigd aan Airbnb op grond van artikel 7:417 lid 4 BW niet nietig, maar zal op de vernietigbaarheid daarvan een beroep moeten worden gedaan. Dat heeft [verzoeker] subsidiair gedaan. Naar aanleiding daarvan heeft Airbnb een beroep gedaan op de verjaring van de bevoegdheid een beroep te doen op de vernietigbaarheid op grond van artikel 7:417 lid 4 BW. Volgens Airbnb is de verjaringstermijn aangevangen op het moment dat [verzoeker] via inschrijving als deelnemer van het platform van Airbnb op14 december 2013 de algemene voorwaarden van Airbnb heeft aanvaard, waarin is opgenomen dat hij een ‘Service fee’ verschuldigd is bij elke boeking. [verzoeker] heeft zich op het standpunt gesteld dat de verjaringstermijn pas aanvangt zodra via Airbnb een boeking wordt gemaakt en de betreffende kosten verschuldigd worden. Geoordeeld wordt als volgt.
27. Zowel de (potentiële) verhuurder als de (potentiële) huurder dienen zich vooraf in te schrijven bij Airbnb. Zij gaan daarbij ieder voor zich een overeenkomst aan met Airbnb, en accepteren daarbij de algemene voorwaarden van Airbnb, betreffende het gebruik van het onlineplatform en de bijbehorende betaaldiensten van Airbnb. Het aangaan van die overeenkomst is niet aan te merken als een bemiddelingsovereenkomst tussen de (potentiële) huurder en Airbnb, omdat er (nog) geen sprake is van een concrete zoekvraag van de huurder, gericht op het vinden (en het tot stand brengen van een huurovereenkomst voor) een accommodatie die aan bepaalde wensen voldoet. De huurder zal diverse zoekacties (kunnen) uitvoeren zonder dat sprake is van enige bemiddeling door Airbnb. Indien de (potentiële) huurder een accommodatie vindt die aan zijn wensen voldoet en daarvoor met de aanbieder daarvan een huurovereenkomst wenst te sluiten, dient hij daartoe een opdracht te geven aan Airbnb om datgene te doen wat nodig is om die overeenkomst tot stand te laten komen (dat de bemiddeling door Airbnb vervolgens geautomatiseerd wordt uitgevoerd doet daar niet aan af). Die opdracht wordt gegeven door het maken van – wat Airbnb noemt – een reservering voor de betreffende accommodatie. Pas daarna – als via Airbnb een overeenkomst tot stand komt met de verhuurder – brengt Airbnb kosten in rekening aan de huurder. Uit het voorgaande volgt dat een inschrijving door de huurder bij Airbnb en het aanvaarden van de daarbij behorende algemene voorwaarden wel of niet kan leiden tot het op enig moment geven van een opdracht aan Airbnb om te bevorderen dat een huurovereenkomst tot stand wordt gebracht. Veel gebruikers zullen nadat zij als gebruiker van het Airbnb-platform zijn ingeschreven, op opeenvolgende momenten verschillende opdrachten geven betreffende steeds andere locaties. Dit heeft ook [verzoeker] gedaan.
28. De overeenkomst van opdracht met daarin het beding dat [verzoeker] aan Airbnb kosten verschuldigd is indien de huurovereenkomst tot stand komt, komt elke keer tot stand zodra [verzoeker] een reservering maakt voor een bepaalde accommodatie, althans zodra via Airbnb de huurovereenkomst daarvoor tot stand komt. De verjaringstermijn voor het inroepen van de vernietigbaarheid van het betreffende beding op grond van het bepaalde in artikel 7:417 lid 4 BW vangt telkens op dat moment aan, omdat pas op dat moment de bevoegdheid om de vernietigingsgrond in te roepen de huurder ten dienste is komen te staan als bedoeld in artikel 3:52 lid 1 sub d BW. De verjaringstermijn bedraagt drie jaar. De opdrachten waarvoor Airbnb kosten in rekening heeft gebracht die in de onderhavige procedure worden terug gevorderd hebben plaatsgevonden minder dan drie jaar vóór 9 mei 2019, de datum waarop [verzoeker] jegens Airbnb schriftelijk een beroep heeft gedaan op de vernietiging van de betreffende bedingen.De vorderingen zijn derhalve niet verjaard.
29. Opgemerkt wordt nog dat de opvatting van Airbnb dat de verjaringstermijn reeds gaat lopen bij het moment van inschrijven als deelnemer van het Airbnbplatform en aanvaarden van de algemene voorwaarden, ertoe zou leiden dat Airbnb bij alle opdrachten die worden gegeven na verloop van drie jaar in strijd zou kunnen handelen met artikel 7:417 lid 4 BW zonder dat de huurder daartegen zou kunnen optreden. Een dergelijk resultaat strookt niet met de bedoeling van de wetgever om de huurder als consument te beschermen.
E-Commerce Richtlijn
30. Tussen partijen is verder in geschil of Europees recht aan toepassing van artikel 7:417 lid 4 BW in de weg staat. Zij zijn het erover eens - en dit is recent ook uitgemaakt door het Hof van Justitie EU in zijn hiervoor reeds genoemde uitspraak van 19 december 2019, ECLI:EU:C:2019:1112 - dat de dienst die Airbnb levert (het hof noemt dit “de bemiddelingsdienst”) kwalificeert als een “dienst van een informatiemaatschappij” in de zin van de E-Commerce Richtlijn.
31. Airbnb stelt dat artikel 7:417 lid 4 BW een belemmering van het vrije verkeer vandiensten als bedoeld in artikel 3 lid 2 van de E-Commerce Richtlijn oplevert, omdat de werking van dit Nederlandse artikel haar dienstverlening (voor haar) minder aantrekkelijk maakt, terwijl de richtlijn erin voorziet dat uitsluitend de Lidstaat van oorsprong (in dit geval Ierland) eisen mag stellen aan de aangeboden dienst. Behoudens in uitzonderlijke in de richtlijn geregelde gevallen waarvoor stringente procedurevoorschriften gelden, mogen andere Lidstaten (in dit geval Nederland) dat niet. Indien Nederland beperkende maatregelen had willen treffen, had zij (onder meer) eerst op grond van artikel 3 lid 4 een melding aan Ierland en de Europese Commissie moeten doen. Nu gesteld noch gebleken is dat een dergelijke melding is gedaan, kan toepassing van artikel 7:417 lid 4 BW niet tegen Airbnb worden afgedwongen, aldus Airbnb.
32. [verzoeker] betwist dat sprake is van een belemmering van het vrije verkeer van diensten en voert in dit verband aan dat Airbnb haar dienst gewoon kan leveren in Nederland, maar alleen zonder daarvoor kosten bij de huurders in rekening te brengen. Daarnaast beroept [verzoeker] zich op artikel 3 lid 3 van de E-Commerce Richtlijn en de bijbehorende bijlage, waarin - in samenhang gelezen - is bepaald dat artikel 3 lid 1 en 2 van de richtlijn niet van toepassing zijn op contractuele verplichtingen betreffende consumentenovereen-komsten. Ook wijst [verzoeker] op overweging 55 uit de considerans van de richtlijn, waarin is bepaald dat een consument de bescherming van de dwingende bepalingen van de lidstaat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft niet verliest.
33. Airbnb heeft op haar beurt betwist dat alle regels van consumentenbescherming onder de door [verzoeker] genoemde uitzondering van artikel 3 lid 3 van de E-Commerce Richtlijn vallen. Zij voert aan dat deze uitleg van [verzoeker] het door de richtlijn beoogde vrije verkeer van diensten feitelijk illusoir zou maken omdat diensten van een informatiemaatschappij juist veel leveren aan consumenten en de lidstaten dan een vrijbrief zouden hebben om die diensten naar eigen inzicht nationaal te regelen. Volgens Airbnb ziet de uitzondering “contractuele verplichtingen betreffende consumentenovereenkomsten” als genoemd in de bijlage bij de richtlijn uitsluitend op de regels omtrent de vraag welk recht op een contract van toepassing is. Airbnb onderbouwt dit met een citaat uit de zogenaamde travaux préparatoires bij de uitzondering (randnr. 145 conclusie van dupliek). Ook wijst Airbnb erop dat in artikel 3 lid 4 van de E-Commerce Richtlijn als mogelijke noodzaak voor een Lidstaat om afwijkende maatregelen te nemen consumentenbescherming wordt genoemd, in welk geval wel de in dat artikellid beschreven procedure moet worden gevolgd, hetgeen niet is gebeurd.
34. Voorop wordt gesteld dat in de E-Commerce Richtlijn, voor zover hier van belang, het volgende is bepaald:“(…)Overwegende hetgeen volgt:(…)(55) Deze richtlijn laat onverlet welk recht van toepassing is op contractuele verplichtingen uit consumentenovereenkomsten. Zij mag er derhalve niet toe leiden dat voor de consument de bescherming wegvalt van de dwingende bepalingen betreffende contractuele verplichtingen van het recht van de lidstaat waarin hij zijn gewone verblijfplaats heeft.(…)HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN AANGENOMEN:(…)Artikel 3Interne markt1. Iedere lidstaat zorgt ervoor dat de diensten van de informatiemaatschappij die worden verleend door een op zijn grondgebied gevestigde dienstverlener voldoen aan de in de lidstaat geldende nationale bepalingen die binnen het gecoördineerde gebied vallen.2. De lidstaten mogen het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat worden geleverd, niet beperken om redenen die vallen binnen het gecoördineerde gebied.3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op de in de bijlage genoemde gebieden.4. De lidstaten kunnen maatregelen nemen om voor een bepaalde dienst van de informatiemaatschappij van lid 2 af te wijken, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:a) De maatregelen moeten:i) noodzakelijk zijn voor een van de volgende doelstellingen:- de openbare orde (…)- de bescherming van de volksgezondheid,- de openbare veiligheid (…),- de bescherming van consumenten (…)(…)b) De lidstaat moet, alvorens de betrokken maatregelen te nemen (…):
- de in lid 1 bedoelde lidstaat verzoeken maatregelen te nemen, maar deze is daar niet of onvoldoende op ingegaan:- de Commissie en de in lid 1 bedoelde lidstaat in kennis stellen van zijn voornemen om de betrokken maatregelen te nemen.(…)
BIJLAGE
AFWIJKINGEN VAN ARTIKEL 3
In artikel 3, lid 3, bedoelde gebieden waarop artikel 3, leden 1 en 2, niet van toepassing zijn:- auteursrechten, naburige rechten, rechten bedoeld in Richtlijn 87/54/EEG(1) en in Richtlijn 96/9/EG(2), alsmede industriële-eigendomsrechten;- de uitgifte van elektronisch geld door instellingen waarvoor de lidstaten een van de in artikel 8, lid 1, van Richtlijn 2000/46/EG(3) bedoelde afwijkingen hebben toegepast;- artikel 44, lid 2, van Richtlijn 85/611/EEG(4);- artikel 30 en titel IV van Richtlijn 92/49/EEG(5), titel IV van Richtlijn 92/96/EEG(6), de artikelen 7 en 8 van Richtlijn 88/357/EEG(7) en artikel 4 van Richtlijn 90/619/EEG(8);- de vrijheid van de partijen om het op hun contract toepasselijke recht te kiezen;- contractuele verplichtingen betreffende consumentenovereenkomsten;- de formele geldigheid van contracten waarbij rechten op onroerende zaken ontstaan of worden overgedragen, indien op deze contracten ingevolge het recht van de lidstaat waar de onroerende zaak is gelegen, verplichte vormvereisten van toepassing zijn;- de toelaatbaarheid van ongevraagde commerciële communicatie per elektronische post.”
35. [verzoeker] heeft ter zitting niet gereageerd op de bij dupliek door Airbnb ingenomen nadere stelling dat van een belemmering als bedoeld in artikel 3 lid 2 van deE-Commerce Richtlijn ook sprake is indien de dienstverlening door de werking van het Nederlandse artikel 7:417 lid 4 BW minder aantrekkelijk wordt en dat dat in dit geval zo is. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat artikel 7:417 lid 4 BW op zich een beperking van het vrije verkeer van de diensten van Airbnb oplevert. Nu volgens de richtlijn in beginsel alleen Ierland als Lidstaat van oorsprong eisen mag stellen aan die dienstverlening van Airbnb en (als niet door [verzoeker] weersproken) vaststaat dat geen melding door Nederland is gedaan als bedoeld in artikel 3 lid 4 onder b tweede gedachtestreepje, kan de op artikel 7:417 lid 4 BW gebaseerde vordering van [verzoeker] slechts worden toegewezen indien komt vast te staan dat de beperking is toegestaan omdat deze onder de uitzondering van artikel 3 lid 3 van de richtlijn valt.
36. Zoals hiervoor reeds is overwogen, wordt geoordeeld dat partijen een geldige rechtskeuze hebben gedaan voor Iers recht behoudens wanneer dwingendrechtelijke bepalingen in het land waar de consument verblijft voor hem gunstiger zijn. Ook is vastgesteld dat artikel 7:417 lid 4 BW dwingendrechtelijk van aard is, terwijl niet tussen partijen in geschil is dat dit artikel gunstiger is voor consument [verzoeker] dan de Ierse regeling, waarin een dergelijke bepaling ontbreekt. Artikel 7:417 lid 4 BW is op de overeenkomst tussen partijen van toepassing, zijnde een bepaling die ziet op “contractuele verplichtingen betreffende consumentenovereenkomsten” als bedoeld in bovengenoemde bijlage.
37. Uit het beding in de algemene voorwaarden dat hiervoor is geciteerd onder 1.3. volgt dat partijen hebben gekozen voor de toepasselijkheid van – kort samengevat – dwingend nationaal consumentenrecht. Zelfs wanneer de uitleg van Airbnb ten aanzien van de uitzondering van regels van consumentenbescherming zou worden gevolgd en zou worden aangenomen dat de bewuste uitzondering van artikel 3 lid 3 (“contractuele verplichtingen betreffende consumentenovereenkomsten”) uitsluitend ziet op regels omtrent de vraag welk recht van toepassing is, betekent dit dat [verzoeker] in dit geval - ondanks het feit dat er sprake is van een beperking van het vrije verkeer van diensten - bescherming aan artikel 7:417 lid 4 BW kan ontlenen omdat partijen daar uitdrukkelijk voor hebben gekozen en een dergelijke keuze op grond van de richtlijn mogelijk is. Dit strookt - getuige overweging 55 van de considerans (zie hiervoor onder 34) - ook met de ratio van de richtlijn.
38. Het voorgaande betekent dat de E-Commerce Richtlijn niet aan toewijzing van de vordering in de weg staat. In dit verband verdient nog overweging, naar onweersproken door [verzoeker] ter terechtzitting is verklaard, dat Airbnb bij het boeken van hotels in Amsterdam via haar website ook geen Airbnb-servicekosten in rekening brengt, zodat Airbnb zelf kennelijk ten aanzien van deze verhuur ook geen problemen ervaart met deze richtlijn.
39. Uit de conclusie van antwoord (randnr. 192) wordt begrepen dat Airbnb de stelling dat artikel 7:417 lid 4 BW in strijd met de Dienstenrichtlijn is, uitsluitend is ingenomen voor zover het Hof van Justitie EU niet zou oordelen dat Airbnb een informatiemaat-schappij in de zin van de E-Commerce Richtlijn is. Nu het hof (zie hiervoor onder 30) heeft geoordeeld dat dit wel zo is - en partijen zijn het hierover ook eens - behoeft deze stelling, die overigens zeer summier is toegelicht, geen bespreking. Ook hoeven de over en weer door partijen ten aanzien van die uitspraak ingenomen stellingen niet verder te worden besproken. Vaststaat dat sprake was van een ander juridisch kader dan in de onderhavige zaak. Airbnb heeft bepleit dat de feitelijke vaststelling door het hof met betrekking tot de aard van de dienstverlening voor de beoordeling van de onderhavige zaak van belang zou zijn, maar gaat eraan voorbij dat het hof - aan wie prejudiciële vragen waren voorgelegd - slechts over een summier dossier van de verwijzende Franse rechter beschikte en dat de feitenvaststelling in deze zaak dient te geschieden aan de hand van de in deze zaak door deze partijen gestelde feiten en omstandigheden. Feiten in de Franse of Europese zaak kunnen niet één op één in de onderhavige zaak worden overgenomen.
40. Hetgeen overigens door partijen nog is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover door Airbnb is benadrukt dat de gevolgen van een toewijzing van de vordering van [verzoeker] grote gevolgen voor haar heeft, wordt opgemerkt dat onbestreden is gebleven dat Airbnb in China alleen bemiddelingskosten in rekening brengt aan de verhuurder. Daaruit wordt afgeleid dat het voor haar niet onmogelijk of onaanvaardbaar is een dergelijke beperking na te komen.
41. Het vorenstaande leidt ertoe dat de vorderingen van [verzoeker] , waarvan de hoogte door Airbnb niet is bestreden, als na te melden toewijsbaar zijn.
42. [verzoeker] heeft verzocht om een bewijs van waarmerking van de beslissing te verstrekken. Dit verzoek wordt opgevat als een verzoek om verstrekking van een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening voor geringe vorderingen. Het verzoek wordt ingewilligd en het in dit artikel voorgeschreven certificaat zal worden afgegeven. Dit wordt aan [verzoeker] met het vonnis meegezonden.
43. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen. Er is geen sprake van een uit een overeenkomst voortvloeiende verbintenis tot betaling van een geldsom, zodat het Besluit voor buitengerechtelijke kosten waarop [verzoeker] deze vordering baseert niet van toepassing is. Naast de enkele sommatiebrief is niet gebleken van enige werkzaamheden die een vergoeding daarvoor rechtvaardigen. De werkzaamheden die zijn verricht worden geacht te zijn begrepen onder de kosten waarvoor een proceskostenveroordeling wordt gegeven.
44. Bij deze uitkomst wordt Airbnb veroordeeld in de kosten van dit geding, waarbij voor de hoogte van het salaris gemachtigde aansluiting wordt gezocht bij de hoogte van de vordering en in aanmerking wordt genomen dat [verzoeker] het verzoek en de conclusie van repliek heeft laten indienen door Twee Heren B.V. en ter terechtzitting is bijgestaan door mr. Wildenbeest.
BESLISSING
De kantonrechter:
veroordeelt Airbnb tot betaling aan [verzoeker] van € 470,13 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 25 mei 2019 tot aan de voldoening;
willigt het verzoek om afgifte van een certificaat als bedoeld in artikel 20, lid 2van de Verordening voor geringe vorderingen in en bepaalt dat het op de hiervoor genoemde wijze zal worden verstrekt;
veroordeelt Airbnb in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] begroot op:salaris € 216,00griffierecht € 81,00-----------------totaal € 297,00voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt Airbnb in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 18,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat Airbnb niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E. Pennink, C.L.J.M. de Waal en F.J. van de Poel kantonrechters, en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.