Rb. Almelo, 16-04-2012, nr. 08/710903-11.
ECLI:NL:RBALM:2012:BW3368
- Instantie
Rechtbank Almelo
- Datum
16-04-2012
- Zaaknummer
08/710903-11.
- LJN
BW3368
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALM:2012:BW3368, Uitspraak, Rechtbank Almelo, 16‑04‑2012
Uitspraak 16‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging afgewezen. Daar waar een ander traject (BOPZ) passend wordt geacht, wordt met de vordering voorlopige tenuitvoerlegging oneigenlijk gebruik gemaakt van het strafrecht
Partij(en)
RECHTBANK ALMELO
KABINET RECHTER-COMMISSARIS STRAFZAKEN
AFWIJZING VORDERING TOT VOORLOPIGE TENUITVOERLEGGING
(na voorwaardelijke veroordeling)
Parketnummer: 08/710903-11.
R.C.-nummer: 11/1343.
Gezien de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Almelo de dato
16 april 2012 strekkende tot het verlenen van een bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging van een door de politierechter bij vonnis d.d. 21 maart 2012 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden tegen de verdachte:
Naam: [ verdachte]
voornamen: [verdachte],
geboortedatum
en geboorteplaats: [geb.datum]1971 te [plaats],
woonplaats: [woonplaats],
adres: [adres].
Gehoord de veroordeelde en zijn raadsman.
De raadman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege strijd met het legaliteitsbeginsel. De raadsman heeft hierbij verwezen naar de in zijn ogen onjuiste uitspraak van de rechter-commissaris te Utrecht (LJN-nummer BW1055).
De rechter-commissaris is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is. De rechter-commissaris sluit zich aan bij de opvatting van zijn Utrechtse collega, welke bij de raadsman bekend is.
Aan verdachte is de bijzondere voorwaarde opgelegd dat hij zich laat opnemen in De Boog te Zutphen. Deze behandeling is als gevolg van het gedrag van de veroordeelde vroegtijdig beëindigd.
De reclassering heeft hierover gerapporteerd en geconcludeerd dat veroordeelde nog steeds behandeling behoeft, maar dan in een meer gesloten setting (in het kader van een BOPZ-maatregel). Tevens heeft de reclassering geadviseerd “om, indien dat juridisch mogelijk is, de voorlopige hechtenis niet te schorsen“.
Er bestaan ernstige redenen voor het vermoeden dat door veroordeelde de bijzondere voorwaarde niet is nageleefd zoals omschreven in de aangehechte vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging.
De rechter-commissaris overweegt dat de vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging slechts kan worden toegewezen als de verwachting is dat de politierechter de tenuitvoerlegging zal gelasten in de vorm van een vrijheidsstraf. De politierechter kan immers ook oordelen dat de tenuitvoerlegging wordt gelast in de vorm van werkstraf, de bijzondere voorwaarden worden gewijzigd, de proeftijd wordt verlengd of een combinatie van deze mogelijkheden. Als er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de politierechter de tenuitvoerlegging niet zal gelasten in de vorm van een vrijheidsstraf dan dient de voorlopige tenuitvoerlegging zoals gevorderd achterwege te blijven.
De rechter-commissaris overweegt dat uit het reclasseringsadvies volgt dat het noodzakelijk is dat bij veroordeelde dwangmedicatie of separatie kan worden toegepast. Hiervoor is een BOPZ-maatregel nodig. Dat dit al voor het overtreden van de bijzondere voorwaarde duidelijk was blijkt uit de bestaande vrees voor escalatie: “op donderdagavond 5 april gebeurde waarvoor gevreesd werd”.
De rechter-commissaris is van oordeel dat bij de door de politierechter te beantwoorden vraag of het overtreden van de voorwaarde aan veroordeelde volledig is toe te rekenen, mede gelet op de in het kader van de strafzaak opgemaakte rapportages van de gedragsdeskundige van het NIFP, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat veroordeelde in bepaalde mate (on)toerekeningsvatbaar is en de politierechter daarom de tenuitvoerlegging niet zal gelasten in de vorm van een gevangenisstraf.
Voorts volgt uit het reclasseringsadvies dat de officier van justitie geen actie heeft ondernomen om veroordeelde te laten opnemen in het kader van de BOPZ, zoals bij “De Boog” noodzakelijk lijkt te worden geacht. Nu de situatie met veroordeelde -zoals te verwachten- uit de hand is gelopen wordt het strafrecht ingezet om veroordeelde direct op te sluiten. Daar waar een ander traject (BOPZ) passend wordt geacht, wordt met de vordering voorlopige tenuitvoerlegging oneigenlijk gebruik gemaakt van het strafrecht.
De vordering wordt afgewezen.
Gezien artikel 14fa van het Wetboek van Strafrecht;
BESLISSENDE:
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot voorlopige tenuitvoerlegging en gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Almelo, 16 april 2012.
De rechter-commissaris,
B.T.C. Jordaans.