Hof 's-Gravenhage, 08-07-2010, nr. 22-002422-09
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN7305, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
08-07-2010
- Zaaknummer
22-002422-09
- LJN
BN7305
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN7305, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 08‑07‑2010; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BX4096
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BX4096, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 08‑07‑2010
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft, nadat hij het paintballbedrijf had overgenomen, niet alleen het assortiment paintballmarkers gehandhaafd maar dat ook uitgebreid voordat was beslist op zijn aanvraag om erkenning, dan wel zonder dat hem voldoende duidelijk was geworden of de paintballmarkers die hij verkocht wettelijk waren toegestaan. De verdachte is al meer dan vijftien jaar in de paintballbranche werkzaam en was ervan op de hoogte dat voor die branche moeilijk hanteerbare regels golden. Door te handelen zoals hij heeft gedaan heeft de verdachte de grenzen van het toelaatbare niet alleen opgezocht maar ook overschreden en zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie. Het hof veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
Partij(en)
Rolnummer: 22-002422-09
Parketnummer(s): 09-655600-08
Datum uitspraak: 8 juli 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 april 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 14 januari 2010 en 24 juni 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2010 - ten laste gelegd dat:
1:
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 19 september 2008 te [plaatsnaam], gemeente [gemeente], 59 wapens van categorie I onder 7°, te weten paintballwapens van verschillende merken en modellen (waaronder Tippmann, A5, A5 Stealth, Bravo One en Tiberius, T9 Elite Noir en Zeus G2 en Tactmark, K4Pro, K4 Carbine, Tippmann X7 en Smart Parts SP-8 en Smart Parts SP-1 Tactical) zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of voor derden heeft hersteld en/of heeft doen binnenkomen en/of heeft doen uitgaan terwijl hij daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
2:
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 19 september 2008 te [plaatsnaam], gemeente [gemeente], zonder erkenning 342 wapens van categorie IV, te weten paintballwapens van verschillende merken en modellen (waaronder Tippmann, 98 Custom, 98 Custom Platinum Servics en Proto SLG en JT USA en Zeus, G1 en Tippmann, BT16 Elite), heeft vervaardigd, getransformeerd en/of in de uitoefening van een bedrijf heeft uitgewisseld en/of verhuurd en/of anderszins ter beschikking gesteld en/of hersteld en/of beproefd en/of verhandeld terwijl hij daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
3:
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 19 september 2008 te [plaatsnaam], gemeente [gemeente], 676 wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten onderdelen en hulpstukken bestemd voor paintballwapens, zijnde onderdelen en/of hulpstukken van diverse merken en modellen (waaronder vizieren, tacticalrail, mantels, mondingsvlamdempers, geluidsdempers, beugels, voorsteunen, handbeschermers en een magazijn, model Colt M4 en lopen en trekkergroepen voor Tippmann X7 en trekkergroepen voor Tippmann A5 en kolven/klapkolven en patroonmagazijnen) bestemd voor voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonden met vuurwapens en/of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of voor derden heeft hersteld en/of heeft doen binnenkomen en/of heeft doen uitgaan terwijl hij daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
4:
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 19 september 2008 te [plaatsnaam], gemeente [gemeente], zonder erkenning twee, althans één of meer onderdelen en/of hulpstukken bestemd voor wapens van categorie IV, te weten 2 trekkergroepen (merk Tippmann, model 98 Response trigger kit), heeft vervaardigd, getransformeerd en/of in de uitoefening van een bedrijf heeft uitgewisseld en/of verhuurd en/of anderszins ter beschikking gesteld en/of hersteld en/of beproefd en/of verhandeld terwijl hij daarvan zijn beroep of gewoonte heeft gemaakt;
5:
hij op of omstreeks 19 september 2008 te [plaatsnaam], gemeente [gemeente], een of meer wapens van categorie III, te weten een gaspistool (merk Reck Miami, model 92F, kaliber 9mm) en/of munitie en/of onderdelen, te weten 20 patronen (CS-Reizsoff) en/of 39 knalpatronen en/of een schietbeker en/of 28 pyrotechnische patronen, voorhanden heeft gehad.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 en 4 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren. Voorts is beslist omtrent het beslag als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Bij pleidooi heeft de raadsman namens de verdachte aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte wegens grove miskenning van de algemene beginselen van behoorlijk strafvorderlijk bestuur. Subsidiair dient deze miskenning tot gevolg te hebben dat de inbeslaggenomen voorwerpen van het bewijs uitgesloten worden.
Ter onderbouwing van het verweer heeft de raadsman aangevoerd dat politie en openbaar ministerie, door zonder behoorlijk na te denken alle macht waarover zij beschikken tegen de verdachte in te zetten, terwijl het maatschappelijk belang deze inzet niet vorderde, hebben gehandeld in strijd met beginselen van behoorlijke procesorde. Zo werd er gehandeld in strijd met het verbod van willekeur, het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Voorts is er ook in strijd met het beginsel van zuiverheid van oogmerk gehandeld daar het openbaar ministerie de vervolging tot een enkel incident heeft beperkt en verder niemand wordt vervolgd. Als laatste voert de raadsman aan dat er ook in strijd met artikel 17 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is gehandeld, te weten het verbod van misbruik van recht.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging kan volgens vaste rechtspraak slechts sprake zijn indien het gaat om ernstige inbreuken op de beginselen van een goede procesorde door de met opsporing en/of vervolging belaste organen waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak tekort is gedaan. Daarvan is naar 's hofs oordeel geen sprake geweest.
Aan dat oordeel legt het hof het navolgende ten grondslag.
Op 18 september 2008 wordt in Delft [persoon 1] aangehouden op verdenking van bedreiging met behulp van een voor bedreiging en afdreiging geschikt paintballwapen. [persoon 1] verklaarde bij de politie dat hij het wapen had gekocht bij [winkel] in [plaatsnaam]. Verbalisant [verbalisant 1] werd door [rechercheur 1], één van de behandelend rechercheurs in de zaak tegen [persoon 1], verzocht een onderzoek in te stellen naar het bedrijf [winkel]. Hierop werd door [inspecteur 1], inspecteur van politie Haaglanden, aan [verbalisant 1] medegedeeld dat met betrekking tot voornoemd bedrijf tevens een M-melding was binnengekomen bij de politie Westland. Deze M-melding, gedaan op 12 augustus 2008, hield in dat vanaf de website [website winkel] paintballpistolen werden verkocht zonder dat daarvoor een vergunning was afgegeven. Het bedrijf zou zijn gevestigd op [straatnaam] te [plaatsnaam]. Uit onderzoek bleek dat op dit adres het bedrijf [naam bedrijf] met als eigenaar [verdachte] gevestigd was.
Op 19 september 2008 heeft verbalisant [verbalisant 1] telefonisch contact opgenomen met de afdeling Bestuurlijke politiezorg en milieu. Hem is medegedeeld dat het bedrijf in [plaatsnaam] in augustus 2006 een aanvraag had gedaan om erkenning als bedoeld in artikel 9 van de Wet wapens en munitie, maar dat die erkenning nimmer was verleend. Vervolgens is verbalisant [verbalisant 1] samen met brigadiers van politie Haaglanden [brigadier 1] en [brigadier 2] naar het bedrijf van de verdachte gegaan. In het pand zagen zij diverse naar de mening van [verbalisant 1] voor bedreiging en afdreiging geschikte wapens en onderdelen van wapens uitgestald. Na daartoe toestemming van de officier van justitie te hebben verkregen, werd het pand doorzocht en werd een groot aantal wapens en onderdelen van wapens in beslag genomen.
Dat aan de verdachte door politie of justitie zou zijn medegedeeld dat hij de paintballwapens (in dit arrest ook wel paintballmarkers genoemd) mocht verhandelen is in hoger beroep niet komen vast te staan.
[getuige 1] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg als getuige verklaard dat hij in 2006 werkzaam was op het Bureau bijzondere wetten van politie Haaglanden te Voorburg en als zodanig betrokken was bij de aanvraag voor een erkenning door de verdachte. Hij heeft naar hij heeft verklaard meerdere keren telefonisch contact met de verdachte gehad en is twee keer bij hem in [plaatsnaam] geweest en heeft niet tegen de verdachte gezegd dat hij door mocht gaan met zijn handel. Evenmin is aannemelijk geworden dat een dergelijke uitlating door het Ministerie van Justitie zou zijn gedaan. Wel is op 4 april 2006 een brief naar de verdachte gezonden door het Bureau Bestuurlijke Politiezorg en Milieu van politie Haaglanden, waarin wordt aangegeven, dat lucht-, gas- en veerdrukwapens wapens zijn in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie IV onder 4 van de Wet wapens en munitie en dat volgens artikel 9 van de Wet wapens en munitie het zonder erkenning verhandelen van deze wapens verboden is. Van strijd met het vertrouwensbeginsel is derhalve niet gebleken.
Blijkens het dossier was de reden om een onderzoek te starten en uiteindelijk tot vervolging van de verdachte over te gaan, gelegen in de omstandigheid dat bij het eerdergenoemde voorval in Delft een paintballwapen is gebruikt dat bij de verdachte was gekocht, dat er eerdergenoemde M-melding was binnengekomen en dat de verdachte niet beschikte over de op grond van artikel 9 van de Wet wapens en munitie vereiste erkenning. Dat het openbaar ministerie in vergelijkbare gevallen niet tot vervolging zou zijn overgegaan is niet aannemelijk geworden. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is derhalve evenmin sprake.
Gelet op het incident en de M-melding was snel optreden geboden. Dat rechtvaardigt de handelwijze van politie en, in beginsel, de inbeslagneming van de gehele bedrijfsvoorraad van de verdachte. Nadat de inbeslaggenomen wapens en onderdelen waren onderzocht en aan de verdachte op 30 december 2008 op een daartoe strekkende nieuwe aanvraag, alsnog de op grond van artikel 9 van de Wet wapens en munitie vereiste erkenning was verleend, zijn de wapens en onderdelen van wapens die hij wel mocht verhandelen aan hem terug gegeven. Van gebrek aan een redelijke en billijke belangenafweging dan wel misbruik van recht is derhalve ook geen sprake.
Gezien het vorenstaande verwerpt het hof het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens handelen in strijd met beginselen van behoorlijke procesorde -ook ter zake van de niet nader geadstrueerde beginselen als genoemd in de pleitaantekeningen van de raadsman- dan wel dat er gronden zouden zijn voor enige bewijsuitsluiting.
Nietigheid van de dagvaarding
Het hof is van oordeel dat de dagvaarding in eerste aanleg wat betreft het onder 3 tenlastegelegde nietig behoort te worden verklaard, aangezien het daar gestelde een onvoldoende duidelijke en begrijpelijke omschrijving bevat van het tenlastegelegde. Aan de verdachte wordt aldaar immers verweten dat hij gehandeld zou hebben in wapens van categorie I onder 7º, zijnde onderdelen en hulpstukken bestemd voor paintballwapens. Noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzittingen in hoger beroep is evenwel aan het hof voldoende duidelijk en begrijpelijk geworden welke onderdelen of hulpstukken specifiek bestemd zijn voor die wapens en van zodanige wezenlijke aard daarvoor zijn, dat zij daardoor moeten worden beschouwd als wapens in de zin van voormelde categorie van de Wet Wapens en Munitie, gelet op het bepaalde in artikel 3 van die Wet. Ook aan de verdachte is de tenlastelegging in zoverre kennelijk niet duidelijk geworden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij in de periode van 18 maart 2006 tot en met 19 september 2008 te [plaatsnaam], gemeente [gemeente], wapens van categorie I onder 7°, te weten paintballwapens van de merken en modellen Tippmann, A5, A5 Stealth, Bravo One en Tiberius, T9 Elite Noir en Zeus G2 en Tactmark, K4Pro, K4 Carbine, Tippmann X7 en Smart Parts SP-8 en Smart Parts SP-1 Tactical zijnde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonden met vuurwapens voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of voor derden heeft hersteld en/of heeft doen binnenkomen terwijl hij daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
2:
hij in de periode van 18 maart 2006 tot en met 19 september 2008 te [plaatsnaam], gemeente [gemeente], zonder erkenning wapens van categorie IV, te weten paintballwapens van de merken en modellen Tippmann, 98 Custom, 98 Custom Platinum Servics en Proto SLG en JT USA en Zeus, G1 en Tippmann, BT16 Elite in de uitoefening van een bedrijf heeft uitgewisseld en/of verhuurd en/of anderszins ter beschikking gesteld en/of hersteld en/of verhandeld terwijl hij daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
4:
hij in de periode van 18 maart 2006 tot en met 19 september 2008 te [plaatsnaam], gemeente [gemeente], zonder erkenning twee onderdelen en/of hulpstukken bestemd voor wapens van categorie IV, te weten 2 trekkergroepen (merk Tippmann, model 98 Response trigger kit), in de uitoefening van een bedrijf heeft ter beschikking gesteld terwijl hij daarvan zijn beroep of gewoonte heeft gemaakt;
5:
hij op 19 september 2008 te [plaatsnaam], gemeente [gemeente], een wapen van categorie III, te weten een gaspistool (merk Reck Miami, model 92F, kaliber 9mm) en munitie en onderdelen, te weten 20 patronen (CS-Reizsoff) en 39 knalpatronen en een schietbeker en 28 pyrotechnische patronen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van feit 1:
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen wettelijke bepaling is die verbiedt de onder 1 genoemde paintballmarkers in bezit te hebben dan wel daarin te handelen etc., alsmede dat de Minister van Justitie niemand de bevoegdheid heeft toegekend om te beoordelen of de voorwerpen toegelaten of verboden zijn. Evenmin heeft de Minister zelf geoordeeld en gepubliceerd dat deze voorwerpen verboden zijn.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat een paintballmarker in zijn geheel beoordeeld moet worden en niet ontmanteld of omgebouwd tot iets, dat daardoor onder artikel 2, eerste lid, Categorie I onder 7º van de Wet wapens en munitie zou vallen.
Mitsdien dient de verdachte, die bedrijfsmatig in de in de tenlastelegging onder 1 vermelde paintballmarkers heeft gehandeld, vrijgesproken te worden van het onder 1 tenlastegelegde, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Artikel 2, eerste lid van de Wet wapens en munitie luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
Categorie I,(..);
7° andere door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.
In artikel 3 van de Regeling wapens en munitie is invulling gegeven aan artikel 2, eerste lid, categorie I, sub 7° van de Wet wapens en munitie.
Artikel 3 van de Regeling wapens en munitie luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Als voorwerpen van categorie I, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn worden aangewezen:
- a.
voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen;
- b.
voorwerpen vermeld op lijst a of lijst b van de bij deze regeling behorende bijlage I, alsmede niet in die bijlage genoemde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen daarmee een sprekende gelijkenis vertonen;
Het hof stelt vast dat de inbeslaggenomen voorwerpen niet zijn vermeld op lijst a of lijst b van de bij de Regeling wapens en munitie behorende bijlage I. Evenmin gaat het om voorwerpen die voor wat betreft vorm en afmetingen met in die bijlage genoemde voorwerpen een sprekende gelijkenis vertonen.
Derhalve dient te worden vastgesteld of de voorwerpen vallen onder de bepaling van artikel 3 aanhef onder a van de Regeling wapens en Munitie, dus of de voorwerpen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens en (daardoor) voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.
Vooropgesteld moet daarbij worden dat in de in 2001 in de Staatscourant gepubliceerde toelichting op voormeld artikel staat vermeld, dat het bewuste voorwerp niet een gelijkenis hoeft te vertonen met één specifiek vuurwapen of... Bepalend is of de voorwerpen gelijken op vuurwapens of... in het algemeen en in zoverre voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.
De vorm moet voldoen aan die van vuurwapens of ... in het algemeen. De afmetingen moeten in het algemeen overeenkomen met afmetingen van bestaande vuurwapens of...
In het dossier bevinden zich vele ambtsedige processen-verbaal van Regiopolitie Haaglanden, bureau Recherche Expertise, Ploeg wapens, explosieven en narcotica, betreffende de in feit 1 vermelde paintballwapens, die elk als conclusie hebben dat het in dat proces-verbaal genoemde paintballwapen een wapen is in de zin van artikel 2 lid 1 categorie I sub 7 van de Wet Wapens en Munitie, gelet op de in elk van die processen-verbaal genoemde gelijkenis met daarin met name genoemde vuurwapens.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2010 heeft het openbaar ministerie op verzoek van het hof de paintballwapens zoals deze vermeld zijn in de tenlastelegging onder 1, met uitzondering van de Zeus G2, alsmede een exemplaar van elk van de vuurwapens waarmee deze paintballwapens volgens het openbaar ministerie een sprekende gelijkenis zouden vertonen, aan alle procesdeelnemers getoond.
Het hof heeft ter zitting waargenomen dat de betreffende paintballmarkers voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens, derhalve voorwerpen zijn die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met (een) vuurwapen(s) overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie jo artikel 2, eerste lid, categorie I onder 7º van de Wet wapens en munitie. Met betrekking tot de Zeus G2 overweegt het hof dat uit het proces-verbaal van de regiopolitie Haaglanden, ploeg wapens, explosieven en narcotica,
Pl [nummer], opgemaakt en ondertekend door [brigadier 3], brigadier van politie (p.176) blijkt dat eveneens de Zeus G2 qua vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen en derhalve een voorwerp is dat valt onder artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie jo artikel 2, eerste lid, categorie I onder 7º van de Wet wapens en munitie.
Met betrekking tot hetgeen door de verdediging is aangevoerd omtrent het gebrek aan regelgeving en de kwestieuze beoordelingsbevoegdheid van paintballmarkers overweegt het hof dat dit verweer geen steun vindt in het recht, waar immers in casu de bepalingen van de Wet Wapens en Munitie met onderliggende regelgeving als neergelegd in de Regeling Wapens en Munitie van kracht zijn.
Het verweer dat de paintballmarkers slechts inclusief hopper en gasbus beoordeeld dienen te worden gaat niet op nu deze onderdelen eenvoudig op de paintballmarkers te monteren zijn en eveneens eenvoudig kunnen worden gedemonteerd, waardoor zij niet als één onlosmakelijk geheel met de paintballmarker kunnen worden gezien.
Het hof verwerpt dan ook deze verweren.
Ten aanzien van feit 2:
Ingevolge artikel 2, eerste lid, categorie IV onder 4º jo artikel 9, vijfde lid onder a van de Wet wapens en munitie is het verboden om zonder erkenning wapens van categorie IV onder 4º te vervaardigen, te transformeren of in de uitoefening van een bedrijf uit te wisselen, te verhuren of anderszins ter beschikking te stellen, te herstellen, te beproeven of te verhandelen.
Zoals door het hof hierboven reeds overwogen heeft op
- 19.
september 2008 verbalisant [verbalisant 1] telefonisch contact opgenomen met de afdeling Bestuurlijke politiezorg en milieu. Hem is medegedeeld dat het bedrijf in [plaatsnaam] in augustus 2006 een aanvraag had gedaan om erkenning als bedoeld in artikel 9 van de Wet wapens en munitie, maar dat die erkenning nimmer was verleend.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 april 2009 en ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2010 verklaard dat hij op 18 maart 2006 het bedrijf van [persoon 2] had overgenomen en dat hij kort daarna een aanvraag tot erkenning heeft ingediend. Verder heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij wist dat hij een erkenning nodig had voor de verkoop van paintballmarkers, zijnde lucht-, gas- en veerdrukwapens als bedoeld in artikel 2, lid 1 onder Categorie IV sub 4 van de Wet Wapens en Munitie en dat hij deze daarom ook had aangevraagd. Ter terechtzitting in eerste aanleg van
26 januari 2009 en in hoger beroep van 24 juni 2010 heeft de verdachte verklaard dat hem eerst op 30 december 2008 een dergelijke erkenning is verleend.
Het hof acht dan ook, met de rechtbank, bewezen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode niet over een erkenning beschikte om te handelen in wapens van categorie IV onder 4º. De omstandigheid dat de beslissing op verdachtes aanvraag om erkenning zeer lang is uitgebleven, waardoor de verdachte geruime tijd in onzekerheid heeft verkeerd, zal het hof meewegen bij de overwegingen aangaande de strafmaat.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Namens de verdachte is aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens de aanwezigheid van een strafuitsluitingsgrond, te weten ambtelijk bevel. De verdachte is steeds in overleg gebleven met de verbalisant [getuige 1] die de verdachte heeft meegedeeld dat hij hangende de erkenningaanvraag en de beoordeling van de wapens door mocht gaan met de verkoop van paintballmarkers, hetgeen door de getuige [getuige 2] wordt bevestigd.
Het hof overweegt hieromtrent dat, wat daarvan zij, daarin geen rechtvaardigingsgrond kan zijn gelegen, nu dergelijke mededelingen van [getuige 1] -die overigens als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg ontkend heeft die mededelingen te hebben gedaan- in de gegeven omstandigheden niet kunnen worden gezien als een ambtelijk bevel in de zin van artikel 43 van het Wetboek van strafrecht. Het beroep op deze rechtvaardigingsgrond wordt dan ook door het hof verworpen.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en van het in strijd met de wet vervaardigen, transformeren, uitwisselen, verhuren of anderszins ter beschikking stellen, herstellen, beproeven of verhandelen van wapens of munitie een beroep of een gewoonte maken.
Ten aanzien van het onder 2 en 4 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 9, eerste lid van de Wet wapens en munitie en van het in strijd met de wet vervaardigen, transformeren, uitwisselen, verhuren of anderszins ter beschikking stellen, herstellen, beproeven of verhandelen van wapens of munitie een beroep of een gewoonte maken.
Ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Namens de verdachte is aangevoerd dat bij de verdachte sprake is van verontschuldigbare dwaling. De verdachte verkeerde ten tijde van het begaan van het feit in de overtuiging dat zijn gedraging niet ongeoorloofd was.
Tevens is er sprake van verontschuldigbare dwaling omtrent de feiten of het recht op het moment dat de betrokkene uitgaat van onjuist gegeven adviezen, zoals in casu.
Deze afwezigheid van alle schuld dient dan ook te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Kort na de overname van het bedrijf heeft de verdachte een aanvraag tot erkenning ingediend. Hij wist, gelet alleen al op de hem toegezonden brief van politie Haaglanden, dat het zonder erkenning verkopen van wapens van categorie IV onder 4º strafbaar was. Ondanks de wetenschap -ten gevolge van zijn contact met eerdergenoemde [getuige 1]- dat de aanvraag van de erkenning lastig was en dat het enige tijd zou duren, is de verdachte doorgegaan met de verkoop van de onder
(1 en) 2 genoemde paintballmarkers zonder de benodigde erkenning. Onder die omstandigheden had de verdachte -die al jarenlang in de bewuste branche werkzaam was en ervan op de hoogte was dat de betrekkelijke wetgeving moeilijk hanteerbare regels bevatte- niet zonder meer er op mogen vertrouwen dat hij kon doorgaan met de handel zonder erkenning, op de enkele grond dat voornoemde [getuige 1] hem dat had gezegd, nog daargelaten dat zulks allerminst in hoger beroep is komen vast te staan. De verdachte heeft ter terechtzitting van 24 juni 2010 bevestigd dat zijn afnemers juist belangstelling hebben voor paintballmarkers waarvan het uiterlijk zoveel mogelijk overeenkomt met echte vuurwapens en dat hij daarom vorenomschreven paintballmarkers heeft ingekocht om die aan zijn klanten te verkopen. Ook hij moet hebben beseft dat juist deze paintballmarkers door hun grote gelijkenis met echte vuurwapens voor bedreiging en afdreiging te gebruiken voorwerpen waren. De verdachte heeft aldus bewust de grenzen van de wetgeving opgezocht en overschreden en dat komt voor zijn rekening. Het hof is van oordeel dat er van de zijde van de overheid weliswaar sprake is geweest van laksheid in die zin dat de beslissing op de aanvraag om erkenning lang op zich heeft laten wachten, maar dit laat de verwijtbaarheid van de verdachte in deze onverlet. Het hof verwerpt dan ook dit verweer.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op de bewezenverklaarde wijze bedrijfsmatig gehandeld in paintballmarkers, die vallen onder de omschrijving van wapens als vermeld in artikel 2, eerste lid, categorie I onder 7º van de Wet wapens en munitie en in paintballmarkers die vallen onder de omschrijving van wapens van de categorie IV van die wet.
De paintballmarkers van eerstgemelde categorie zijn naar het oordeel van de wetgever voor bedreiging en afdreiging geschikt, zodanig dat de wetgever het voorhanden hebben en verhandelen ervan heeft verboden en strafbaar gesteld, evenals het voorhanden hebben of verhandelen van de paintballmarkers, die worden beschouwd als wapens van categorie IV, zolang daarvoor geen erkenning is verleend. Het vereiste van die erkenning beoogt de overheid in de gelegenheid te stellen toezicht en controle uit te oefenen in het belang van de openbare orde en veiligheid.
De verdachte heeft, nadat hij het paintballbedrijf had overgenomen, niet alleen het assortiment paintballmarkers gehandhaafd maar dat ook uitgebreid voordat was beslist op zijn aanvraag om erkenning, dan wel zonder dat hem voldoende duidelijk was geworden of de paintballmarkers die hij verkocht wettelijk waren toegestaan. De verdachte is al meer dan vijftien jaar in de paintballbranche werkzaam en was ervan op de hoogte dat voor die branche moeilijk hanteerbare regels golden. Door te handelen zoals hij heeft gedaan heeft de verdachte de grenzen van het toelaatbare niet alleen opgezocht maar ook overschreden en zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie.
Bij de strafoplegging zal het hof, in matigende zin, meewegen dat de verdachte door de langdurige onzekerheid, veroorzaakt door het uitblijven van zijn verzoek om erkenning, in de bedrijfsvoering is belemmerd en dat de verdachte niet eerder met politie en justitie voor soortgelijke zaken in aanraking is gekomen. Daartegenover rekent het hof het onder 5 bewezenverklaarde feit de verdachte zwaar aan, mede omdat hij bewust het voorhanden hebben van een verboden gaspistool met munitie heeft trachten te verbergen: hij heeft immers bij de politie-inval in zijn bedrijf dat wapen bij de buren gebracht om ontdekking ervan door de politie te voorkomen. De verdachte heeft daarmee getoond volstrekt onvoldoende de ernst en het belang van de vuurwapenwetgeving te onderkennen. Met name de ernst van dit laatste feit komt naar het oordeel van het hof onvoldoende tot uitdrukking in de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Het hof acht dan ook -alles afwegende- oplegging van een geheel onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden, evenals oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke feiten.
Beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat alle artikelen vermeld op de aan dit arrest gehechte beslaglijst, met uitzondering van nr. 155, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Nr. 155, te weten 2 stuks trekkergroepen, kunnen terug naar de verdachte, aldus de advocaat-generaal.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot welke het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Ten aanzien van de overige inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze vermeld zijn op de aan dit arrest gehechte lijst met inbeslaggenomen voorwerpen zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte, nu het belang van strafvordering zich daar niet langer tegen verzet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig voorzover het betreft het onder 3 tenlastegelegde.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 60 (zestig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: de voorwerpen zoals vermeld op de aan het arrest gehechte beslaglijst onder de nummers 2 t/m 5, 10 t/m 13, 29 t/m 45, 51 t/m 68, 70, 71, 120, 127 en 150.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de overige voorwerpen zoals vermeld op deze aan het arrest gehechte beslaglijst, te weten de nummers 1, 6 t/m 9, 14 t/m 28, 46 t/m 50, 69, 72 t/m 119, 121 t/m 126, 128 t/m 149 en 151 t/m 159.
Dit arrest is gewezen door mr. S. van Dissel, mr. C.M. le Clercq-Meijer en mr. E.W. Koning, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 juli 2010.
Mrs. S. van Dissel en E.W. Koning zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.