NJB 2021/994
Wederrechtelijk’ binnendringen in een woning bij een ander in gebruik, art. 138 lid 1 Sr: in zijn algemeenheid onjuist is de opvatting dat zulk binnendringen niet ‘wederrechtelijk’ kan zijn als dit gebeurt met toestemming van de eigenaar van de woning. Daartoe is van belang dat art. 138 Sr het huisrecht van een ander, dat hij ontleent aan de feitelijke bewoning, beoogt te beschermen
HR 23-03-2021, ECLI:NL:HR:2021:426
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23 maart 2021
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, E.S.G.N.A.I. van de Griend, C. Caminada
- Zaaknummer
19/02283
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Volkshuisvesting en wonen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:426, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑03‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:273, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑02‑2021
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑10‑2019
- Wetingang
(art. 138 Sr)
Essentie
Wederrechtelijk’ binnendringen in een woning bij een ander in gebruik, art. 138 lid 1 Sr: in zijn algemeenheid onjuist is de opvatting dat zulk binnendringen niet ‘wederrechtelijk’ kan zijn als dit gebeurt met toestemming van de eigenaar van de woning. Daartoe is van belang dat art. 138 Sr het huisrecht van een ander, dat hij ontleent aan de feitelijke bewoning, beoogt te beschermen
Uitspraak
Inleiding
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort gezegd – ‘wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen [a-straat 1], te [plaats] en in gebruik bij [slachtoffer].’
Het hof heeft ten aanzien ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.