Hof 's-Gravenhage, 01-08-2011, nr. 22-002024-10
ECLI:NL:GHSGR:2011:BR5925, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
01-08-2011
- Zaaknummer
22-002024-10
- LJN
BR5925
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2011:BR5925, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 01‑08‑2011; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2010:BL9377, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 01‑08‑2011
Inhoudsindicatie
De verdachte wordt beschuldigd van (zware) mishandeling wegens het tacklen van het slachtoffer tijdens een voetbalwedstrijd. Het hof kan echter, gezien de tegenstrijdige verklaringen die door de verdachte, het slachtoffer en de getuigen omtrent de feitelijke gang van zaken zijn afgelegd, niet anders concluderen dan dat niet boven iedere redelijke twijfel is verheven dat het opzet van de verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – erop was gericht om het slachtoffer letsel en/of pijn toe te brengen, noch dat het lichamelijk letsel aan grovelijk dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam handelen en/of nalaten van de verdachte is te wijten. Al hetgeen hiervoor is overwogen, leidt het hof dan ook tot de slotsom dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd.
Partij(en)
Rolnummer: 22-002024-10
Parketnummer: 09-758539-07
Datum uitspraak: 1 juni 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 maart 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 20 mei 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal - strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep - en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 september 2007 te Schipluiden, gemeente Midden-Delfland, aan een persoon genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken (onder)been), heeft toegebracht, door opzettelijk met zijn, verdachtes, (gestrekte) be(e)n(en) tegen het/de be(e)n(en) en/of tegen de knie(en), althans tegen het lichaam van die [aangever] te springen en/of te trappen en/of te schoppen;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 september 2007 te Schipluiden, gemeente Midden-Delfland, opzettelijk een persoon (te weten [aangever]) heeft mishandeld, immers heeft/is hij, verdachte, met (gestrekte) be(e)n(en) tegen het/de be(e)n(en) en/of tegen de knie(en), althans tegen het lichaam van die [aangever] gesprongen en/of getrapt en/of geschopt, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (gebroken (onder)been), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 september 2007 te Schipluiden, gemeente Midden-Delfland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig (tijdens een voetbalwedstrijd) met (gestrekte) be(e)n(en) een tackle heeft ingezet en/of daarbij zijn, verdachtes, be(e)n(en) op kniehoogte gehouden en/of (vervolgens) [aangever] heeft getackled, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [aangever] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken (onder)been, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, een en ander als vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Blijkens de zich in het dossier bevindende - door de huisarts W. Feijen verstrekte - medische stukken en het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 29 oktober 2009, in onderling verband en samenhang bezien, is het slachtoffer, nadat hij op 29 september 2007 op het voetbalveld gewond was geraakt, nog diezelfde dag opgenomen op de afdeling chirurgie van het Reinier de Graaf Gasthuis te Delft in verband met een onderbeenfractuur links.
Op basis van het beeldvormend onderzoek werd in het Reinier de Graaf Gasthuis een pathologische fractuur door een goedaardige botafwijking in de proximale tibia - het dichtst onder de knie gelegen deel van het scheenbeen - gediagnosticeerd. De fractuur is in eerste instantie conservatief behandeld door middel van gipsimmobilisatie.
Nadat de fractuur in valgusstand was geconsolideerd, ten gevolge waarvan het onderbeen een relatief te grote asafwijking naar buiten had, werd een biopsie van de proximale tibia uitgevoerd. Uiteindelijk werd de botafwijking als een niet-ossificerend fibroom - een tumorachtige afwijking van het skelet - gekwalificeerd, waarna de asstand in juli 2008 operatief met behulp van een plaat en schroeven is gecorrigeerd.
De nabehandeling vond plaats met een afneembare loopkoker. Op 31 maart 2009 werd het slachtoffer uit behandeling ontslagen, zonder beperkingen ten aanzien van sport of werk.
Gezien de noodzaak en de aard van het hiervoor beschreven medisch ingrijpen en de duur van het herstel, valt het letsel van het slachtoffer naar het oordeel van het hof zonder meer als zwaar lichamelijk letsel te kwalificeren.
Omtrent de oorzaak van de valgusstand - reden waarom na de aanvankelijk conservatieve behandeling nader medisch ingrijpen geïndiceerd was - geven de door de huisarts verstrekte medische stukken en het deskundigenrapport van het NFI evenwel geen uitsluitsel. Volgens bedoeld rapport kan over de invloed van het niet-ossificerend fibroom op het ontstaan van de afwijkende stand van het onderbeen geen uitspraak worden gedaan. In dit verband verdient opmerking dat het slachtoffer op 1 april 2009 tegenover de politie respectievelijk op 25 maart 2009 ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard: "Het herstel verliep moeizaam, omdat de dokters zelf ook fouten hadden gemaakt." en "De artsen hadden hem" - het been - "recht gezet met de hand maar ze hadden hem niet goed recht gezet. Later ben ik daarom nog geopereerd."
Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om de conclusie te kunnen wettigen dat de medische ingrepen die na de aanvankelijk conservatieve behandeling nodig bleken, alsmede de daarmee gemoeide langere periode van herstel, redelijkerwijze aan de verdachte zijn toe te rekenen.
Aangezien een gebroken onderbeen met uitsluitend een conservatieve behandeling, bestaande uit gipsimmo-bilisatie, naar het oordeel van het hof niet als zwaar lichamelijk letsel valt aan te merken, brengt het vorenstaande met zich dat de verdachte in ieder geval zowel van het primair tenlastegelegde als van het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde - voor zover hem daarbij wordt verweten dat het slachtoffer door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen - dient te worden vrijgesproken.
Resteert de vraag of redelijkerwijze wel aan de verdachte kan worden toegerekend dat het slachtoffer "enig" lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of pijn heeft ondervonden dan wel - minst genomen - dat het slachtoffer zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden is ontstaan.
Zoals reeds overwogen is in het Reinier de Graaf Gasthuis op basis van het beeldvormend onderzoek een pathologische fractuur gediagnosticeerd, een botbreuk, aldus het deskundigenrapport van het NFI, "(mede) op basis van een bestaand ziekteproces in het betreffende bot", te weten de botafwijking die na biopsie uiteindelijk als een niet-ossificerend fibroom is gekwalificeerd. In dat rapport valt voorts te lezen dat een fractuur als "pathologisch" wordt aangemerkt indien deze bij een relatief geringe geweldsinwerking, een zogenaamd inadequaat trauma, optreedt.
Naar inschatting van de door het NFI geraadpleegde externe deskundige, dr. H.M.J.A. Kroon, die eveneens een beeldvormend onderzoek heeft verricht, is daarentegen sprake geweest van een aanzienlijke krachtsinwerking en is de fractuur door een adequaat trauma ontstaan, zodat de kwalificatie "pathologische fractuur" in dezen volgens hem niet van toepassing is.
Vastgesteld dient te worden dat de medisch deskundigen op basis van de beeldvormende onderzoeken niet tot een eensluidend oordeel zijn gekomen. Dit hoeft op zich evenwel nog niet te impliceren dat de verdachte wegens het bestaan van gerede twijfel geheel vrijuit dient te gaan. Ook indien van een pathologische fractuur sprake zou zijn geweest, die mede aan het niet-ossificerend fibroom zou moeten worden toegeschreven, zou het ontstaan van dat letsel, afhankelijk van de omstandigheden, redelijkerwijze nog aan de verdachte kunnen worden toegerekend. In dat verband is dan onder meer van belang of sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van lichamelijk letsel (en/of pijn) dan wel of het ontstaan van het lichamelijk letsel in ieder geval mede aan de schuld van de verdachte - in de mate als nader in het meer subsidiair tenlastegelegde omschreven - is te wijten.
Op minstens één van laatstbedoelde vragen dient, ook los van de vraag naar het causaal verband tussen het handelen van de verdachte en het lichamelijk letsel (en/of de pijn) van het slachtoffer, een bevestigend antwoord te kunnen worden gegeven, wil een bewezenverklaring van het bij artikel 300, eerste lid, dan wel artikel 308, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voorziene misdrijf, dat subsidiair respectievelijk meer subsidiair ten laste is gelegd, kunnen volgen.
Het hof kan echter, gezien de tegenstrijdige verklaringen die door de verdachte, het slachtoffer en de getuigen omtrent de feitelijke gang van zaken zijn afgelegd, niet anders concluderen dan dat niet boven iedere redelijke twijfel is verheven dat het opzet van de verdachte - al dan niet in voorwaardelijke zin - erop was gericht om het slachtoffer letsel en/of pijn toe te brengen, noch dat het lichamelijk letsel aan grovelijk dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam handelen en/of nalaten van de verdachte is te wijten.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, leidt het hof dan ook tot de slotsom dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 2.479,98, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van EUR 2.388,98, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2007 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan.
Aangezien de verdachte van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [aangever] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. D.J.C. van den Broek, mr. L.A.J.M. van Dijk en mr. Chr.A. Baardman, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 juni 2011.