Hof Amsterdam, 05-08-2015, nr. 23-004301-13
ECLI:NL:GHAMS:2015:3623
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
05-08-2015
- Zaaknummer
23-004301-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:3623, Uitspraak, Hof Amsterdam, 05‑08‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 05‑08‑2015
Inhoudsindicatie
Poging woninginbraak. Vormverzuim wegens gericht schieten op de verdachte ter aanhouding heeft geleid tot forse strafvermindering.
parketnummer: 23-004301-13
datum uitspraak: 5 augustus 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 september 2013 in de strafzaak onder de parketnummers 13-676639-11 en 13-651872-10 (TUL) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats]) op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1].
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2A, 4 en 5 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 juli 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:hij op of omstreeks 09 augustus 2011 te Uithoorn, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning ([adres 2]) weg te nemen een of meer goed(eren) en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats des misdrijfs te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, zich heeft begeven naar voornoemde woning waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (met kracht) met behulp van twee, in elk geval een of meer koevoet(en)/breekijzer(s), in elk geval (een) hard(e) en/of stevig(e) voorwerp(en) het raam en/of kozijn (aan de rechterzijde) van voornoemde woning een of meer inkepingen en/of moeten heeft/hebben gemaakt en/of (met kracht) met behulp van twee, in elk geval een of meer koevoet(en)/breekijzer(s), in elk geval (een) hard(e) en/of stevig(e) voorwerp(en) op het raam en/of kozijn (aan de rechterzijde) van voornoemde woning heeft/hebben getikt en/of geslagen;
2.
2. A.hij op één of meer tijdstippen gelegen in de periode van 11 januari 2011 tot en met 26 augustus 2011 te Uithoorn en/of Amstelveen en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit (/in de nabijheid van) een woning en/of een bedrijfspand (te weten)
1. (in of omstreeks de periode van 11 januari 2011 tot en met 17 maart 2011 te Uithoorn) ([adres 3]) en/of
2. (op of omstreeks 11 januari 2011 te Amsterdam) ([adres 4]) (p. 183) en/of 3. (op of omstreeks 18 april 2011 te Amstelveen) ([adres 5]) (p.333) en/of
4. (in of omstreeks 10 juni 2011 te Uithoorn) ([adres 6]) (p. 197) en/of
5. (in of omstreeks de periode 29 juni 2011 tot en met 09 augustus 2011 te Uithoorn) ([adres 7]) (p. 371) en/of
6. (in of omstreeks de periode 29 juni 2011 tot en met 09 augustus 2011 te Uithoorn) ([adres 8]) (p.361) en/of
7. (in of omstreeks de periode 06 juli 2011 tot en met 13 juli 2011 te Uithoorn) ([adres 9]) (p. 378) en/of
8. (op of omstreeks 04 juli 2011 te Uithoorn) ([adres 10]) (p 168) en/of
9. (in of omstreeks de periode 13 juli 2011 tot en met 20 juli 2011 te Uithoorn) ([adres 11]) (p. 174) en/of
10. (in of omstreeks de periode 13 juli 2011 tot en met 19 juli 2011 te Uithoorn) ([adres 12]) (p. 390) en/of
11. (op of omstreeks 17 juli 2011 te Uithoorn) ([adres 13]) (p. 187) en/of
12. (op of omstreeks 22 juli 2011 te Uithoorn) ([adres 14]) (p. 220) en/of
13. (op of omstreeks 25 juli 2011 te Uithoorn) ([adres 15]) (p. 178) en/of
14. (op of omstreeks 25 juli 2011 te Uithoorn) ([adres 16]) (p. 398) en/of
15. (op of omstreeks 29 juli 2011 te Uithoorn) ([adres 17]) (p. 193) en/of
16. (op of omstreeks 03 augustus 2011 te Uithoorn) ([adres 18]) (p. 213),
heeft/hebben weggenomen (onder meer)
1. een (groen) kluisje (met inhoud) en/of een ID kaart (ten name van [slachtoffer 2]) en/of
2. een pinpas (ten name van [slachtoffer 3]) en/of
3. een laptop (merk Apple I Mac, W8052356DB6) en/of
4. een telefoon (merk Spyker) en/of
5. buitenlandse valuta (Kuna) en/of drie, in elk geval een of meer horloge(s) (onder meer merk Quartz en/of Fossil) en/of een (zilveren) asbak en/of twee, in elk geval een of meer armband(en) en/of een (witte) (lak)tas en/of een broche en/of een speld (vorm tennisracket) en/of
6. twee, in elk geval een of meer (zilveren) tientje(s) en/of
7. een (bedel)armband en/of zes, in elk geval een of meer (set(s)) oorbel(len) en/of twee, in elk geval een of meer horloge(s) en/of een (rug)tas en/of
8. Rabobank pas (ten name van [slachtoffer 4]) en/of toegangspas (Schiphol) (ten name van [slachtoffer 5]) en/of wit sieradenkistje met inhoud en/of een (rood) doosje met inhoud (speldjes) en/of een (ijzeren) plaatje (CISM) en/of een (koperen) munt en/of een of meer sleutel(s) en/of vier, in elk geval een of meer ring(en) en/of een (zwart) zak(je) met inhoud (twintig oorbel(len) en/of een doos(je) met inhoud (opdruk Carlo Orsini) en/of horloge (hang) en/of een ketting en/of een armband en/of twee, in elk geval een of meer strik(ken) en/of
9. een (goud(en)/kleurige) aansteker (merk Ronson) en/of
10. een (bos) (of meer) sleutel(s) (met daaraan een hanger 'praktijk [naam]') en/of een geldbedrag (buitenlandse valuta) en/of een horloge (kleur zilver en/of merk Cartier) en/of
11. een (zwarte) (heren)fiets (merk Blockbuster en/of registratienummer [registratienummer]) en/of een (auto)sleutel (BMW) en/of een parelsnoer en/of (das)speld en/of een (mobiele) telefoon (Nokia) en/of een zakje met inhoud (onder meer een of meer siera(a)d(en)) en/of
12. een (personen)auto merk Fiat, type Bravo, kenteken [kentekennummer]) en/of een (personen)auto (merk Fiat, type Bravo, kenteken [kentekennummer] en/of een geldbedrag (ongeveer 400 euro) en/of een (oranje) zak(je) met inhoud (onder meer een of meer siera(a)d(en)) en/of
13. een creditcard (ten name van [slachtoffer 6]) en/of
14. een sleutelbos (met daaraan (onder meer) vijf sleutels, een hanger, een trekkoord) en/of
15. een (zwarte) laptoptas en/of een of meer brie(f)(ven) (ten name van [slachtoffer 7]) en/of
16. een (reserve) (auto)sleutel (merk Volkswagen, type Touran) en/of een of meer sier(a)d(en) (onder meer twee, in elk geval een of meer (zilveren) ring(en) en/of (een paar) (goudkleurige) oorbel(len) (vorm driehoek) en/of (een paar) oorbel(len) (kleur zilver/kristal, bloemen en/of manchetknopen en/of twee, in elk geval een of meer armband(en)),
geheel of ten dele toebehorende aan
1. [slachtoffer 2] en/of D. van der Leden en/of
2. [slachtoffer 3] en/of
3. [slachtoffer 8] en/of
4. [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]. en/of
5. [slachtoffer 11] en/of
6. [slachtoffer 12] en/of
7. [slachtoffer 13] en/of
8. [slachtoffer 4] en/of
9. [slachtoffer 10] en/of
10. [slachtoffer 14] en/of
11. [slachtoffer 15] en/of
12. [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 17] en/of
13. [slachtoffer 6] en/of [bedrijf 3]. en/of
14. [slachtoffer 18] en/of
15. [slachtoffer 19] en/of [slachtoffer 20] en/of
16. [slachtoffer 21] en/of [slachtoffer 22],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming een of meer ra(a)m(en) en/of kozijn(nen) (met behulp van een koevoet/breekijzer, althans een hard of stevig voorwerp) van voornoemde een of meer woning(en) en/of bedrijfspand(en);
en/of
2. B.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 11 januari 2011 tot en met 26 augustus 2011 te Uithoorn en/of Amstelveen en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een gewoonte heeft/hebben gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) na te melden goederen verworven en/of voorhanden gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval door (een) misdrijf verkregen goed(eren) betrof, te weten
1. in de periode van 11 januari 2011 tot en met 09 augustus 2011, een (groen) kluisje (met inhoud) en/of een ID kaart (ten name van [slachtoffer 2]) en/of
2. in de periode van 11 januari 2011 tot en met 09 augustus 2011, een pinpas (ten name van [slachtoffer 3]) en/of
3. in de periode 18 april 2011 tot en met 09 augustus 2011, een laptop (merk Apple I Mac, W8052356DB6) en/of
4. in de periode van 10 juni 2011 tot en met 09 augustus 2011, een telefoon (merk Spyker) en/of 5. in elk geval van 29 juni 2011 tot en met 09 augustus 2011, buitenlandse valuta (Kuna) en/of drie, in elk geval een of meer horloge(s) (onder meer merk Quartz en/of Fossil) en/of een (zilveren) asbak en/of twee, in elk geval een of meer armband(en) en/of een (witte) (lak)tas en/of een broche en/of een speld (vorm tennisracket) en/of
6. in elk geval van 29 juni 2012 tot en met 09 augustus 2012, twee, in elk geval een of meer (zilveren) tientje(s) en/of
7. in de periode van 6 juli 2011 tot en met 09 augustus 2011, een (bedel)armband en/of zes, in elk geval een of meer (set(s)) oorbel(len) en/of twee, in elk geval een of meer horloge(s) en/of een (rug)tas en/of een hanger (paard) en/of een aansteker en/of
8. in de periode van 04 juli 2011 tot en met 09 augustus 2011, Rabobank pas (ten name van [slachtoffer 4]) en/of toegangspas (Schiphol) (ten name van [slachtoffer 5]) en/of wit sieradenkistje met inhoud en/of een (rood) doosje met inhoud (speldjes) en/of een (ijzeren) plaatje (CISM) en/of een (koperen) munt en/of een of meer sleutels en/of vier, in elk geval een of meer ring(en) en/of een (zwart) zak(je) met inhoud (twintig oorbel(len) en/of een doos(je) met inhoud (opdruk Carlo Orsini) en/of horloge (hang) en/of een ketting en/of een armband en/of twee, in elk geval een of meer strik(ken) en/of
9. in de periode van 13 juli 2011 tot en met 09 augustus 2011, een (goud(en)/kleurige) aansteker (merk Ronson) en/of
10. in de periode van 13 juli 2011 tot en met 09 augustus 2011, een (bos) (of meer) sleutel(s) (met daaraan een hanger 'praktijk [naam]') en/of een geldbedrag (buitenlandse valuta) en/of een horloge (kleur zilver en/of merk Cartier) en/of
11. in de periode van 17 juli 2011 tot en met 09 augustus 2011, een (zwarte) (heren)fiets (merk Blockbuster en/of registratienummer [registratienummer]) en/of een (auto)sleutel (BMW) en/of een parelsnoer en/of (das)speld en/of een (mobiele) telefoon (Nokia) en/of een zakje met inhoud (onder meer) een of meer siera(a)d(en)) en/of
12. in de periode van 22 juli 2011 tot en met 09 augustus 2011, een (auto)sleutel (behorende bij een (personen)auto merk Fiat, type Bravo, kenteken [kentekennummer]) en/of een (oranje) zak(je) met inhoud (onder meer een of meer siera(a)d(en)) en/of
13. in de periode van 25 juli 2011 tot en met 09 augustus 2011, een creditcard (ten name van [slachtoffer 6]) en/of
14. in de periode van 25 juli 2011 tot en met 09 augustus 2011, een sleutelbos (met daaraan (onder meer) vijf sleutels, een hanger, een trekkoord) en/of
15. in de periode van 29 juli 2011 tot en met 09 augustus 2011, een (zwarte) laptoptas en/of een of meer brie(f)(ven) (ten name van EPV Bouw en/of [slachtoffer 7]) en/of
16. in de periode van 03 augustus 2011 tot en met 09 augustus 2011, een een (reserve) (auto)sleutel (merk Volkswagen, type Touran) en/of een of meer siera(a)d(en) (onder meer twee, in elk geval een of meer (zilveren) ring(en) en/of (een paar) (goudkleurige) oorbel(len) (vorm driehoek) en/of (een paar) oorbel(len) (kleur zilver/kristal, bloempjes en/of manchetknopen en/of twee, in elk geval een of meer armband(en));
3:hij op of omstreeks 3 november 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten de aldaar dienstdoende en/of in uniform geklede hoofdagent van het Korps Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Flikkers!", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
4:hij op of omstreeks 09 augustus 2011 te Uithoorn, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten (een gas/alarm)pistool (merk Blow, model Mod F 06, kaliber 9 mm pak, serienummer [serienummer 1]), en/of munitie van categorie III, voorhanden heeft/hebben gehad;
5:hij op of omstreeks 09 augustus 2011 te Uithoorn, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie I sub 7, te weten een pistool (nabootsing) (gelijkend op een merk Walther, model P99, kaliber 6 mm bb, serienummer [serienummer 2]), en/of munitie van categorie I sub 7, voorhanden heeft/hebben gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat sprake is van een ernstig en onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
De verdachte is bij zijn aanhouding in zijn been geschoten door een ambtenaar van politie. Het gebruik van het dienstwapen, of dit nu is geweest ter aanhouding van de verdachte of ter zelfverdediging terwijl daarvoor geen rechtvaardiging bestond, is onrechtmatig geweest. Daarbij is sprake van een vormverzuim, waarbij artikel 7 van de Politiewet en artikel 7 van de Ambtsinstructie zijn geschonden, maar ook inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van de verdachte, een zeer fundamenteel grondrecht neergelegd in artikel 11 van de Grondwet en artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het betreft een zeer verregaande inbreuk. De verdachte heeft aan het schot ernstig beenletsel overgehouden, heeft zeer lange tijd moeten revalideren en heeft nog steeds last van zijn verwonding. Primair dient dan ook de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te volgen, omdat de ernst en het nadeel dermate groot zijn dat een andere vorm van compensatie daaraan geen recht doet, aldus de raadsman.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, aangezien door de betrokken verbalisant, die heeft geschoten in een noodweer- dan wel een noodweerexcessituatie, rechtmatig gebruik is gemaakt van zijn dienstwapen.
Oordeel van het hof
Feiten en omstandigheden
Het hof gaat op basis van de inhoud van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 9 augustus 2011 wordt de verdachte tezamen met een mededader op heterdaad betrapt bij een poging tot inbraak in de woning aan de [adres 2] te Uithoorn. Als zij door hebben dat zij zijn betrapt, zetten zij het op een lopen. De verdachte wordt op zijn vlucht achtervolgd door verbalisant [verbalisant 3] (hierna: [verbalisant 3]). Ondanks dat er meerdere keren wordt geroepen dat er politie is en dat hij moet blijven staan, blijft de verdachte doorrennen. De verdachte heeft gedurende zijn vlucht met beide handen een koevoet vast, die hij voor zijn lichaam houdt. Ondertussen loopt verbalisant [verbalisant 4] (hierna: [verbalisant 4]) de Ebro op. Hij ziet de verdachte met [verbalisant 3] achter hem aan op zich afkomen. [verbalisant 4] roept dat de verdachte moet blijven staan. Hij pakt tegelijkertijd zijn vuurwapen en richt dit op de verdachte. De verdachte blijft recht op [verbalisant 4] afrennen. Op het moment dat de verdachte [verbalisant 4] op ongeveer vijftien meter genaderd is, ziet deze dat de verdachte een koevoet in zijn handen heeft. Hij waarschuwt dan de verdachte dat hij zal schieten als de verdachte niet stopt. De verdachte rent echter door. Vlak voor [verbalisant 4] wijkt de verdachte uit en rent ter linkerzijde van [verbalisant 4] verder. [verbalisant 4] draait met de verdachte mee naar links en schiet met zijn wapen – dat eerst op het bovenlichaam van de verdachte was gericht – gericht op de benen van de verdachte. De afstand tussen de verdachte en [verbalisant 4] bedraagt dan ongeveer vijf meter. De verdachte wordt door de kogel in zijn linker onderbeen getroffen, komt ten val en wordt aangehouden. Later blijkt dat de verdachte ernstig letsel heeft opgelopen, onder meer een verbrijzeld scheenbeen.
Toetsingskader
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling of in de onderhavige strafzaak sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv een ander toetsingskader geldt dan in de door de verdachte gevoerde beklagprocedure ex artikel 12 Sv of – ingeval daarvan sprake zou zijn geweest – in een strafzaak tegen [verbalisant 4] als verdachte. De vraag of op het moment dat [verbalisant 4] gebruik maakte van zijn dienstwapen sprake was van een situatie waarin met vrucht een beroep gedaan kan worden op de strafuitsluitingsgronden noodweer of noodweerexces ligt thans dan ook niet voor (vgl. Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren, Stb. 1994/275, p. 12-13).
Indien binnen de door artikel 359a Sv bepaalde grenzen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in deze bepaling en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Het ‘voorbereidend onderzoek’ art. 359aheeft uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake het aan hem ten laste gelegde feit. Artikel 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek.
Bij voornoemde beoordeling dient de rechter rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd.
De eerste factor is ‘het belang dat het geschonden voorschrift dient’. De tweede factor is ‘de ernst van het verzuim’. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang, waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is ‘het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Daarbij verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv. Opmerking verdient tevens dat indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim.
Voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (het Zwolsmancriterium).
Van belang zijn voorts de volgende bepalingen.
Artikel 8, eerste lid, van de Politiewet 1993 (inmiddels vervangen door artikel 7, eerste lid van de Politiewet 2012), luidde op 9 augustus 2011:
De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
In de op voornoemde datum geldende Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (Stb. 1994, 275, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 mei 1999, Stb. 1997, hierna: de Ambtsinstructie), die destijds was gebaseerd op artikel 9, eerste lid, van de Politiewet 1993, zijn nadere voorschriften opgenomen omtrent de uitoefening van de bevoegdheid tot het gebruik van een geweldmiddel, waaronder vuurwapens.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder i, van de Ambtsinstructie wordt onder het gebruik van het wapen verstaan het richten, het gericht houden en het daadwerkelijk gebruik maken van een vuurwapen.
In artikel 7, eerste lid, van deze Ambtsinstructie is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
Het gebruik van een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, is slechts geoorloofd:
a. (…);
b. Om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf
1. Waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en
2. Dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer, of
3. Dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn.
c. (…);
d. (…).
Ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Ambtsinstructie worden onder het plegen van een misdrijf, bedoeld in het eerste lid, onder b, van die regeling mede begrepen de poging en de deelnemingsvormen, bedoeld in de artikelen 47 en 48 van het Wetboek van Strafrecht.
Gevolgtrekkingen
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden en de door [verbalisant 4] op 9 augustus 2011 bij de Rijksrecherche afgelegde verklaring volgt dat [verbalisant 4] zijn wapen in eerste instantie heeft getrokken met het oog op de aanhouding van de verdachte. Naar eigen zeggen wilde hij er aanvankelijk voor zorgen dat de verdachte zou stoppen en was hij niet van plan om te gaan schieten. Op het moment dat de verdachte op hem af bleef rennen besefte [verbalisant 4], zo blijkt uit diens verklaring, dat hij niet kon schieten, omdat [verbalisant 3] achter de verdachte liep. Hieruit leidt het hof af dat [verbalisant 4] er vanaf dat moment rekening mee hield dat hij wellicht toch zou gaan schieten. Dit vuurwapengebruik – zowel het richten als gericht houden met het oog op mogelijk daadwerkelijk gebruik – is naar het oordeel van het hof echter niet in overeenstemming met de Ambtsinstructie. De door de verdachte gepleegde poging tot woninginbraak, beoordeeld naar de aan het hof ter beschikking staande informatie over dit strafbare feit, kan niet onder het bereik worden gebracht van de in artikel 7, eerste lid, sub b en onder 2 genoemde categorie misdrijven die een ernstige aantasting vormen van lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer. De voorbeelden die zijn vermeld in de Nota van Toelichting bij het besluit van 16 juli 2001 tot wijziging van de Ambtsinstructie behelzen een zwaardere categorie misdrijven dan hier aan de orde is, namelijk inbraken in een bewoonde woning tijdens de nachtelijke uren, waarbij de bewoners (mogelijk) thuis zijn én sprake is van (het vermoeden van) uitgeoefend geweld of dreiging met geweld tegen de bewoners of (dreiging met) geweld tegen de politieambtenaar (Stb. 2011/387, p. 8). In het onderhavige geval was door de poging tot inbraak de persoonlijke levenssfeer van de bewoners van de betrokken woning weliswaar aangetast, maar naar het oordeel van het hof kan daarbij niet worden gesproken van een ernstige aantasting als bedoeld in de Ambtsinstructie. Niet ter discussie staat dat de in artikel 7, eerste lid, van de Ambtsinstructie onder a), c) en d) vermelde situaties in deze zaak niet aan de orde zijn. Echter, nu de verdediging geen beroep heeft gedaan op een dergelijk vormverzuim, ziet het hof geen aanleiding om hier enig rechtsgevolg aan te verbinden.
Uit de verklaring van [verbalisant 4] leidt het hof voorts af dat [verbalisant 4], nadat de verdachte hem tot op ongeveer vijftien meter was genaderd en [verbalisant 4] had waargenomen dat de verdachte een koevoet in zijn handen had en de verdachte recht op hem bleef afrennen, de situatie als bedreigend is gaan ervaren. Het hof is evenwel van oordeel dat het [verbalisant 4] ook onder deze omstandigheden niet geoorloofd was gericht met zijn dienstwapen op de verdachte te schieten, nu een dergelijk gebruik van een vuurwapen de uit artikel 8 van de Politiewet 1993 voorvloeiende eisen van proportionaliteit en subsidiariteit te buiten gaat. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Zelfs als ervan wordt uitgegaan dat [verbalisant 4] onder de gegeven omstandigheden op grond van artikel 7 van de Ambtsinstructie inmiddels wél gebruik mocht maken van zijn vuurwapen – er zou op dat moment immers gesproken kunnen worden van een vermoeden van een dreiging met geweld tegen een politieambtenaar – week deze dreiging al ras, doordat de verdachte afboog en op een afstand van ongeveer vijf meter ter linkerzijde van [verbalisant 4] voort rende en daarbij onmiskenbaar verder van [verbalisant 4] wilde weglopen. Desondanks is [verbalisant 4], met de verdachte meegedraaid, heeft hij zijn wapen,dat eerst op het bovenlichaam van de verdachte was gericht, op de benen van de verdachte gericht en vervolgens geschoten. Het belang van de aanhouding van de verdachte rechtvaardigt het schot evenmin, nu de aanhouding ook op een minder ingrijpende manier kon worden bereikt, althans in elk geval minder ingrijpende mogelijkheden daartoe openstonden. De politie was immers met negen man sterk ter plaatse aanwezig. Daarenboven staat het gerichte schot op de verdachte, waarmee – in een woonwijk en met tal van personen op straat – aanzienlijke risico’s waren gemoeid, niet in verhouding tot het belang van de onmiddellijke aanhouding van de verdachte.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat met het lossen van het gerichte schot sprake is geweest van onrechtmatig vuurwapengebruik. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a Sv.
Hoewel het vormverzuim als ernstig aan te merken is en de door de verdachte ten gevolge van onrechtmatig vuurwapengebruik opgelopen lichamelijke en psychische schade, zoals hierna zal blijken, aanzienlijk is, kan niet worden gezegd dat door het optreden van [verbalisant 4] doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte afbreuk is gedaan aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Anders dan door de raadsman is voorgestaan, is naar het oordeel van het hof, gelet op de omstandigheden waaronder het verzuim is begaan, geen plaats voor de vergaande sanctie van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte. Het verweer wordt in zoverre verworpen.
Vrijspraak
Vrijspraak van het onder 2A en 2B (impliciet) primair en subsidiair tenlastegelegde
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte gedurende een periode van enkele dagen tot aan zijn aanhouding op 9 augustus 2011 als feitelijke hoofdbewoner heeft verbleven in de woning aan de [adres 3] te Uithoorn. Hij ‘paste’ zo te zeggen op het huis tijdens de vakantie van een vriend van hem. In de daaraan voorafgaande twee maanden kwam de verdachte regelmatig in deze woning en verbleef hij daar af en toe. Tijdens een doorzoeking in deze woning op 9 augustus 2011 is een groot aantal goederen aangetroffen, welke bleken te zijn weggenomen bij verschillende woninginbraken die in de maanden januari tot en met augustus 2011 te Uithoorn zijn gepleegd.
De verdachte heeft stellig ontkend bij deze inbraken betrokken te zijn geweest dan wel te hebben geweten, althans te hebben kunnen vermoeden dat deze goederen gestolen waren of door misdrijf verkregen.
Het hof overweegt als volgt.
Nu bewijs dat de verdachte zich – al dan niet tezamen met een ander of anderen – heeft schuldig gemaakt aan een of meer van de in de onder 2A tenlastegelegde inbraken ontbreekt, is het hof evenals de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat het onder 2A tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
Anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank, acht het hof evenmin bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoonte-, opzet- dan wel schuldheling van de onder 2B tenlastegelegde goederen. Op een enkele uitzondering na zijn deze goederen weggenomen bij woninginbraken die hebben plaatsgevonden, vóórdat de verdachte als feitelijke hoofdbewoner in de woning kwam te verblijven. Het is dan ook bepaald niet uitgesloten dat die goederen zich al in de woning bevonden, toen de verdachte deze woning betrok. Het dossier bevat onvoldoende gegevens om te kunnen vaststellen (a) dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van alle ten laste gelegde goederen, mede gelet op het feit dat tal van goederen zich in kistjes bevonden, althans niet direct in het zicht lagen, en (b) dat hij wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat het gestolen althans door misdrijf verkregen goederen betrof. Het enkele feit dat de verdachte naar eigen zeggen verschillende personen in de woning heeft laten verblijven, die hun spullen in de woning achterlieten, terwijl hij ervan op de hoogte was dat deze personen justitiële contacten hebben gehad, is daartoe onvoldoende. Het hof zal de verdachte derhalve ook van het onder 2B (impliciet) primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Vrijspraak van het onder 4 en 5 tenlastegelegde
In de woning aan de [adres 3] te Uithoorn zijn bij bovengenoemde doorzoeking tevens wapens en munitie aangetroffen, en wel onder het bed in één van de slaapkamers. Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden gesteld dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de wapens en munitie in de woning, laat staan dat hij daar enige zeggenschap over had. De verdachte zal dan ook van het onder 4 en 5 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bespreking verweer tot bewijsuitsluiting
In het verlengde van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie heeft de raadsman van de verdachte - subsidiair - bepleit dat het bedoelde vormverzuim dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de vaststelling van de identiteit van de verdachte, die immers slechts plaats kon vinden door het neerschieten en daarop aanhouden van de verdachte. Dit heeft tot gevolg dat de verdachte van alle aan hem tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof hanteert het toetsingskader zoals is weergegeven onder het kopje ‘toetsingskader’ bij de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, een en ander voor zover dit ziet op bewijsuitsluiting als mogelijk rechtsgevolg op grond van artikel 359a, eerste lid,art. 359a lid 1 Sv.
Op de gronden als hiervoor bij de bespreking van het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie weergegeven heeft het hof geconcludeerd dat het gericht schieten op de verdachte onrechtmatig is geweest en dat dit een vormverzuim oplevert in de zin van artikel 359a Sv. Door het onrechtmatig vuurwapengebruik is de verdachte met een kogel in zijn been getroffen, waarna hij kon worden aangehouden. Er is dan ook sprake van een ernstig vormverzuim, waarvan ook de verwijtbaarheid serieus te nemen is, en dat heeft geresulteerd in een zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte, namelijk het in artikel 11 van de Grondwet neergelegde recht op lichamelijke integriteit; het belang dat het geschonden voorschrift dient is dan ook groot. Het door dit verzuim veroorzaakte nadeel is voor de verdachte aanzienlijk geweest. Hij heeft ernstig beenletsel opgelopen, met de nodige fysieke beperkingen tot gevolg, en heeft een lang revalidatietraject moeten doorstaan. Ter terechtzitting in hoger beroep is duidelijk geworden dat de verdachte – ruim 3,5 jaar na het incident – nog altijd met lichamelijke ongemakken kampt. Ook is bij de verdachte een post-traumatische stress stoornis vastgesteld. Na een moeizame periode is in de sociaal-maatschappelijke positie van de verdachte thans weer verbetering zichtbaar.
Daar staat tegenover dat de verdachte niet is beknot in zijn uit artikel 6 EVRM voortvloeiende recht op een eerlijk proces; een schending van het recht op de lichamelijke integriteit brengt dat niet zonder meer met zich.
Zoals de raadsman heeft aangevoerd, kan toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht ook als het recht van de verdachte op een eerlijk proces niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar een ander belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden, en wel als middel om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben, te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan tot handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm. Een dergelijke toepassing van bewijsuitsluiting als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden kan in beeld komen als sprake is van een vormverzuim dat resulteert in een zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte.
Zonder iets af te doen aan hetgeen zojuist is overwogen omtrent het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat de verdachte daarvan heeft ondervonden, is het hof van oordeel dat in de gegeven omstandigheden niet kan worden gezegd dat toepassing van bewijsuitsluiting opweegt tegen de daarvan te verwachten effecten, maar dat op onaanvaardbare wijze afbreuk wordt gedaan aan zwaarwegende belangen als waarheidsvinding en de bestraffing van de dader van een strafbaar feit, mede gelet op uit het EVRM voortvloeiende positieve verplichtingen tot effectieve bestraffing. Het hof acht toepassing van bewijsuitsluiting vanuit die optiek dan ook geen passende sanctie.
Andere omstandigheden die tot toepassing van bewijsuitsluiting nopen zijn gesteld noch gebleken.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:hij op of omstreeks 9 augustus 2011 te Uithoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning ([adres 2]) weg te nemen een of meer goed(eren) en/of geld, toebehorende aan [slachtoffer 1], en zich daarbij de toegang tot de plaats des misdrijfs te verschaffen door middel van braak, met zijn mededader zich heeft begeven naar voornoemde woning waarna hij, verdachte en/of zijn mededader met kracht met behulp van een koevoet op het kozijn aan de rechterzijde van voornoemde woning heeft/hebben getikt;
3:hij op 3 november 2011 te Amsterdam opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten de aldaar dienstdoende en in uniform geklede hoofdagenten van het Korps Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Flikkers!", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
Hetgeen onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 1 november 2012, inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
Een proces-verbaal met nummer 2011191054-139 van 9 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant (doorgenummerde pagina’s 24 e.v.);
Een proces-verbaal met nummer 2011191054-8 van 17 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar N.D. van Wieren, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] (doorgenummerde pagina’s 230 e.v.);
Een proces-verbaal met nummer 2011191054-200 van 16 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisanten (doorgenummerde pagina’s 421 e.v.);
Ten aanzien van feit 3
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 22 juli 2015, inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
6. Een proces-verbaal met nummer 2011283141-3 van 3 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisanten (doorgenummerde pagina’s 9 e.v.).
De bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, terwijl het feit wordt gepleegd door een of meer verenigde personen.
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2B (impliciet) subsidiair en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2B (naar het hof begrijpt: impliciet primair) en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft in het verlengde van de voornoemde verweren tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie en bewijsuitsluiting meer subsidiair bepleit dat het vormverzuim ex artikel 359a Sv dient te leiden tot (aanzienlijke) strafvermindering.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tezamen met een mededader schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een woning. Woninginbraken zijn ernstige feiten die een grote inbreuk op de privacy van de bewoners maken. De ervaring leert dat betrokken bewoners nog langdurig te maken kunnen krijgen met gevoelens van angst en onveiligheid. Bovendien leveren dergelijke vergrijpen schade en hinder op. Het hof rekent de verdachte dit aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 juli 2015 is hij eerder ter zake van soortgelijke feiten als de onderhavige en daarnaast voor andere strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld.
Met de raadsman ziet het hof aanleiding om aan het vastgestelde vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv het rechtsgevolg van strafvermindering te verbinden, zulks gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat de verdachte daarvan heeft ondervonden. Om deze reden en in aanmerking genomen dat het hof de verdachte voor het onder 2B ten laste gelegde vrijspreekt, ziet het hof aanleiding om bij de straftoemeting zeer aanzienlijk naar beneden af te wijken van hetgeen door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof ziet aanleiding in de specifieke omstandigheden van de zaak om het onder 3 bewezen verklaarde niet mee te wegen bij het bepalen van de strafmaat.
Het hof constateert voorts dat de redelijke termijn voor de behandeling van de strafzaak van de verdachte bij de berechting in eerste aanleg is geschonden. Gelet op het feit dat de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep in totaal de termijn van vier jaren niet heeft overschreden en dat de straf sterk gematigd is naar aanleiding van het vastgestelde vormverzuim, ziet het hof hierin geen aanleiding de straf verder te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslag
In de woning aan de [adres 3] te Uithoorn zijn bij eerdergenoemde doorzoeking wapens en munitie aangetroffen en in beslag genomen, zoals vermeld onder de nummers 1 tot en met 4 en 68 op de beslaglijst. Mede gelet op het proces-verbaal van wapenonderzoek van verbalisant [verbalisant 7] d.d. 11 augustus 2011 (dossierpagina’s 627 tot en met 629), is het voorhanden hebben van deze wapens en die munitie strafbaar op grond van de Opiumwet. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken, omdat het bezit daarvan in strijd is met de wet.
De overige goederen op de beslaglijst dienen, voor zover zij nog niet zijn teruggegeven, te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 19]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
Deze vordering is zodoende in hoger beroep niet meer aan de orde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 20]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
Deze vordering is zodoende in hoger beroep niet meer aan de orde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.772,40. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2A ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.034,63. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2A ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 15]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.874,80. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2A ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter te Amsterdam van 24 februari 2011 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur gelasten.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2A, 4 en 5 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2A en 2B (impliciet) primair en subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen die onder de nummers 1 tot en met 4 en 68 zijn vermeld op de beslaglijst
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen die onder de nummers 5 tot en met 67 en 69 tot en met 167 zijn vermeld op de beslaglijst.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 12] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 15]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 15] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 24 februari 2011, parketnummer 13-651872-10, te weten een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, te vervangen door: een taakstraf voor de duur van 56 (zesenvijftig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 28 (achtentwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.S.G. Verhoeff, mr. J.J.I. de Jong en mr. W.H. van Benthem, in tegenwoordigheid van mr. N. de Visser, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 augustus 2015.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]