Rb. Midden-Nederland, 26-10-2016, nr. 5351779, 5352002 en 5352082
ECLI:NL:RBMNE:2016:5708
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
26-10-2016
- Zaaknummer
5351779, 5352002 en 5352082
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2016:5708, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 26‑10‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2016/3128
AR 2017/787
JA 2017/12
PS-Updates.nl 2016-0460
VAAN-AR-Updates.nl 2016-1194
AR-Updates.nl 2016-1194
Uitspraak 26‑10‑2016
Inhoudsindicatie
tussenvonnis - aansprakelijkheid ogv 7:658 lid 4 BW - aansprakelijkheid ogv 6:170 jo. 6:162 BW (kelderluikcriteria toegepast) - eigen schuld slachtoffer (6:101 BW) - hoofdzaak: pp moeten zich nog uitlaten over eigen schuld - vrijwaringen: aangehouden
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummers:
5351779 UC EXPL 16-12896 GLK/1126 (hoofdzaak)
5352002 UC EXPL 16-12897 GLK/1126 (vrijwaringszaak 1)
5352082 UC EXPL 16-12898 GLK/1126 (vrijwaringszaak 2)
Vonnis van 26 oktober 2016
inzake
In de hoofdzaak:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
gemachtigde: mr. S.J. de Groot,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [A] ,
2. de naamloze vennootschap
ASR Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen ASR,
gedaagde partijen sub 1 en 2 in de hoofdzaak,
gemachtigde: mr. M.M. Klunder,
3 [B] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [B] ,
4. de naamloze vennootschap
Goudse Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Gouda,
verder ook te noemen De Goudse,
gedaagde partijen sub 3 en 4 in de hoofdzaak,
gemachtigde: mr. M. van der Bent.
In vrijwaringszaak 1:
1. [B] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [B] ,
2. de naamloze vennootschap
Goudse Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Gouda,
verder ook te noemen De Goudse,
eisende partijen in vrijwaringszaak 1,
gemachtigde: mr. M. van der Bent,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [A] ,
2. de naamloze vennootschap
ASR Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen ASR,
gedaagde partijen in vrijwaringszaak 1,
gemachtigde: mr. M.M. Klunder.
In vrijwaringszaak 2:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[A] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [A] ,
2. de naamloze vennootschap
ASR Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen ASR,
eisende partijen in vrijwaringszaak 2,
gemachtigde: mr. M.M. Klunder,
tegen:
[B] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [B] ,
gedaagde partij in vrijwaringszaak 2,
gemachtigde: mr. M. van der Bent.
1. De procedure
In de hoofdzaak:
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 februari 2016 in zaak C/16/396565 / HA ZA 15-618;
- de akte productie van [eiser] van 23 augustus 2016;
- het faxbericht van [eiser] van 31 augustus 2016;
- de zittingsaantekeningen van de comparitie van 6 september 2016;
- het proces-verbaal van de comparitie van 6 september 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
In vrijwaringszaak 1:
1.3.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 juli 2016 in zaak C/16/407165 / HA ZA 16-28;
- de zittingsaantekeningen van de comparitie van 6 september 2016;
- het proces-verbaal van de comparitie van 6 september 2016.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.
In vrijwaringszaak 2: 1.5. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de zittingsaantekeningen van de comparitie van 6 september 2016; - het proces-verbaal van de comparitie van 6 september 2016.
1.6.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. 2. De feiten
In de hoofdzaak en de vrijwaringszaken:
2.1.
[eiser] exploiteert een melkveebedrijf met meer dan 200 koeien. Naast de werkzaamheden in zijn eigen bedrijf verhuurt hij zichzelf als loonwerker (zzp’er).
2.2.
[A] exploiteert een loon- en grondwerkbedrijf.
2.3.
[A] had de opdracht gekregen om een perceel maïs te oogsten. Op 22 oktober 2013 was [eiser] als loonwerker (zzp’er) ingehuurd door [A] om– samen met een werknemer van [A] , de heer [C] (hierna: [C] ) – te helpen met het oogsten van deze maïs.
2.4.
[A] had op die datum ook een maïshakselaar met machinist ingehuurd van [B] . De machinist van de hakselaar was de heer [D] (hierna: [D] ), werkzaam bij [B] . [eiser] en [C] reden tijdens de oogst ieder met een tractor in de buurt van de maïshakselaar.
2.5.
Op een gegeven moment gaf de maïshakselaar een storingsmelding en werd de invoer van maïs automatisch gestopt. [D] , [eiser] en [C] gingen met elkaar op zoek naar metaal dat hoogstwaarschijnlijk in de hakselaar terecht was gekomen en verwijderd moest worden. Aanvankelijk zochten zij in de zogenoemde maïsbek van de machine, maar hier vonden zij niets. Vervolgens is met een sleutel de klep geopend die toegang geeft tot de haksel/snijkooi. [eiser] heeft zijn arm in de kooi gestoken om naar metaal te zoeken. Doordat de messen in de kooi nog draaiden heeft hij hierbij vier vingers van zijn linkerhand (geheel of gedeeltelijk) verloren. Als gevolg hiervan is [eiser] (fors) beperkt in zijn werk op zijn melkveebedrijf en in zijn werk als loonwerker.
2.6.
[A] heeft een aansprakelijkheidsverzekering bij ASR.
2.7.
[B] heeft een aansprakelijkheidsverzekering bij De Goudse.
3. Het geschil
In de hoofdzaak:
3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:I. voor recht te verklaren dat gedaagden sub 1 en 2 en/of gedaagden sub 3 en 4
(hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het ongeval op 22 oktober 2013;
II. gedaagde(n) te veroordelen om aan [eiser] te vergoeden alle door [eiser] geleden en nog te lijden schade, kosten en interesten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid, subsidiair vanaf de dag van de dagvaarding tot de voldoening;
III. gedaagden te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [A] primair op grond van artikel 7:658 lid 4 en lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval op 22 oktober 2013. Hij was op dat moment ingehuurd door [A] om werkzaamheden voor haar te verrichten, zodat artikel 7:658 lid 4 BW in dit geval van toepassing is. [eiser] stelt dat [A] haar zorgplicht als bedoeld in lid 1 van dit artikel niet is nagekomen. [A] had zeggenschap over zijn veiligheid tijdens het werk. Zij had immers de coördinatie en de regie over het werk. Volgens [eiser] heeft [A] nooit instructies aan hem gegeven over de handelwijze ten aanzien van veilig werken.
[eiser] stelt dat [A] subsidiair op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is. [D] kan immers worden aangemerkt als ondergeschikte van [A] . [A] had namelijk de bevoegdheid om aanwijzingen en bevelen te geven aan [D] ten aanzien van het werk.
3.3.
Daarnaast stelt [eiser] dat [B] aansprakelijk is voor zijn schade op grond van artikel 6:162 BW in samenhang met artikel 6:170 BW. Primair stelt hij dat de machinist van de maïshakselaar, [D] , onrechtmatig heeft gehandeld. Hiertoe voert hij het volgende aan. Ten eerste heeft [D] , in strijd met de gebruikershandleiding, de motor van de hakselaar niet uitgezet en de contactsleutel niet verwijderd toen ze op zoek gingen naar de oorzaak van de storingsmelding. Ten tweede, zo stelt hij, heeft [D] hem opdracht gegeven om de klep van de haksel/snijkooi te openen, hetgeen [eiser] heeft gedaan. Op de zitting heeft hij zich op het standpunt gesteld dat hij niet meer weet of er opdracht is gegeven tot het openen van de klep en wie de klep vervolgens heeft geopend, maar dat [D] hem wel de opdracht heeft gegeven om de sleutel te pakken waarmee de klep van de haksel/snijkooi kon worden geopend. Ten derde heeft [D] hem niet gewaarschuwd toen hij zijn arm in de haksel/snijkooi stak. [B] is op grond van artikel 6:170 BW als werkgever van [D] aansprakelijk voor de schade door dit onrechtmatig handelen van zijn werknemer, aldus [eiser] .
Subsidiair stelt [eiser] dat [B] zelf onrechtmatig heeft gehandeld. Hij heeft geen instructie gegeven aan [D] om, indien hij de hakselaar verlaat, de motor van de hakselaar uit te zetten en de contactsleutel te verwijderen, zoals is voorgeschreven in de gebruikershandleiding van de hakselaar.
3.4.
[A] en ASR concluderen tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten. Zij betwisten dat [A] aansprakelijk is voor de schade door het ongeval op 22 oktober 2013. Zij betogen dat artikel 7:658 lid 4 niet van toepassing is en wijzen daarbij op het arrest van de Hoge Raad van 23 maart 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV0616, Davelaar/Allspan). [A] had immers geen invloed op de gevaren en veiligheidsrisico’s van een maïshakselaar. [A] had juist een maïshakselaar met machinist ingehuurd, omdat dit zeer specialistisch werk is. [A] had geen zeggenschap over de handelswijze van de machinist. [eiser] was voor zijn veiligheid met betrekking tot het werken met de maïshakselaar dus niet (mede) afhankelijk van [A] , maar van [B] . Voor het geval artikel 7:658 lid 4 BW toch van toepassing is, betwisten [A] en ASR dat [A] de op haar rustende zorgplicht van artikel 7:658 lid 1 BW heeft geschonden. Van [A] kon in redelijkheid niet meer of anders worden verlangd dan zij heeft gedaan. Haar zorgplicht gaat niet zo ver dat zij instructies aan [eiser] had moeten geven om niet de klep van de haksel/snijkooi te openen van een hakselaar die niet aan haar toebehoort. Voor dit specialistische werk had zij juist een maïshakselaar met – zeer ervaren – machinist ingehuurd. Bovendien is het zeer ongebruikelijk dat deze klep wordt geopend. Verder betwisten [A] en ASR aansprakelijkheid van [A] op grond van artikel 6:170 BW. [D] is immers geen ondergeschikte van [A] , zodat dit artikel niet van toepassing is.
3.5.
[B] en De Goudse concluderen eveneens tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Zij betwisten dat [D] onrechtmatig heeft gehandeld. [D] heeft immers niet zelf een gevaarlijke situatie gecreëerd ten opzichte van [eiser] . Het is volgens hen evident dat een maïshakselaar een gevaarlijk apparaat is waarmee voorzichtig moet worden omgesprongen. Het behoorde tot de taak van [eiser] om te helpen bij het opsporen van de oorzaak van de storingsmelding. Hierbij heeft [eiser] uit eigen beweging het gevaar opgezocht. [eiser] was zich goed bewust van de gevaarlijke haksel/snijkooi. [D] hoefde er niet op bedacht te zijn dat [eiser] niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht zou nemen door zijn arm in de haksel/snijkooi te steken, terwijl de daarin aanwezige messen nog draaiden. [eiser] verricht al jarenlang werkzaamheden voor [A] bij het oogsten van maïs en is bekend met de werking – en de gevaren – van een maïshakselaar. Daarnaast zijn er zeer regelmatig storingsmeldingen en is het gebruikelijk dat alle aanwezigen helpen bij het oplossen hiervan. Ook [eiser] heeft hierbij al vaak geholpen, zodat hij een ruime ervaring had met de betreffende maïshakselaar en hij ervan op de hoogte was dat de messen in de haksel/snijkooi nog draaiden.Daarnaast betwisten [B] en De Goudse dat [B] onrechtmatig heeft gehandeld. [D] heeft instructies gekregen over de werking van de maïshakselaar en de bediening daarvan van de dealer van de hakselaar, De Kruif Mechanisatie in Nijkerk, bij wie de hakselaar in onderhoud was. Het ongeval is te wijten aan een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
Voor het geval de kantonrechter van oordeel is dat [B] aansprakelijk is voor de schade van [eiser] , dient te worden verdisconteerd dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiser] als bedoeld in artikel 6:101 BW. Naast hetgeen hiervoor is opgemerkt over het handelen van [eiser] , voeren zij in dit verband tevens aan dat [eiser] de waarschuwingsstickers op de klep van de haksel/snijkooi heeft genegeerd. Deze stickers waarschuwen specifiek voor de draaiende messen in de haksel/snijkooi. Wellicht waren deze stickers tijdens de werkzaamheden op 22 oktober 2013 niet zichtbaar doordat er restanten van de maïsoogst overheen zaten, maar [eiser] hielp na het oogstseizoen altijd met het schoonmaken van de hakselaar, zodat hij bekend is met deze waarschuwingsstickers.
In vrijwaringszaak 1: 3.6. [B] en De Goudse vorderen om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [A] en ASR te veroordelen om aan [B] en De Goudse al datgene te voldoen waartoe zij als gedaagden sub 3 en 4 in de hoofdzaak jegens [eiser] worden veroordeeld, met veroordeling van [A] en ASR in de proceskosten en de nakosten.
3.7.
[A] en ASR concluderen tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [B] en De Goudse in de proceskosten en de nakosten.
In vrijwaringszaak 2:
3.8.
[A] en ASR vorderen om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [B] te veroordelen om aan [A] en ASR al datgene te voldoen waartoe [A] en ASR als gedaagden sub 1 en 2 in de hoofdzaak jegens [eiser] worden veroordeeld, met veroordeling [B] in de proceskosten en de nakosten.
3.9.
[B] concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [A] en ASR in de proceskosten.
4. De beoordeling
In de hoofdzaak:
Aansprakelijkheid [A] en ASR
4.1.
Tussen [eiser] en [A] en ASR is in geschil of [eiser] met toepassing van artikel 7:658 lid 4 BW een beroep toekomt op de aansprakelijkheid van artikel 7:658 BW. Vast staat dat [eiser] geen arbeidsovereenkomst heeft met [A] . Lid 4 van artikel 7:658 BW bepaalt dat hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 aansprakelijk is voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. In het arrest Davelaar/Allspan (HR 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0616) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat artikel 7:658 lid 4 BW zich voor toepassing leent, indien de persoon die buiten dienstbetrekking werkzaamheden verricht voor de zorg voor zijn veiligheid (mede) afhankelijk is van degene voor wie hij die werkzaamheden verricht. Of dit het geval is, zal aan de hand van de omstandigheden van het geval bepaald moeten worden, waarbij onder meer van belang zijn (a) de feitelijke verhouding tussen betrokkenen, (b) de aard van de verrichte werkzaamheden en (c) de mate waarin de ‘werkgever’, al dan niet door middel van hulppersonen, invloed heeft op de werkomstandigheden van degene die de werkzaamheden verricht en op de daarmee verband houdende veiligheidsrisico’s.
4.2.
Tussen [eiser] en [A] bestond geen arbeidsovereenkomst. Er was wel een praktijk dat [eiser] regelmatig door [A] werd ingehuurd als zzp’er, zo ook op 22 oktober 2013. Vast staat dat de werkzaamheden plaats vonden in de uitoefening van het beroep of bedrijf van [A] . Verder is gebleken dat [A] en [B] sinds 2007 met elkaar samenwerken en dat [A] regelmatig een maïshakselaar met machinist inhuurt van [B] . [A] zorgt daarbij voor de planning van de werkzaamheden en heeft hierover de coördinatie. [A] is op de hoogte van de risico’s van het werken met een maïshakselaar en hij had als coördinator van de werkzaamheden invloed op en zeggenschap over de werkomstandigheden. [eiser] was voor de zorg van zijn veiligheid dus (mede) afhankelijk van [A] . Hieruit volgt dat [A] verantwoordelijk was voor het treffen van de nodige veiligheidsmaatregelen. [A] kan deze verantwoordelijkheid gelet op zijn centrale positie bij het uitvoeren van de werkzaamheden niet verleggen naar [B] . [A] dient dan ook te worden aangemerkt als ‘een persoon’ in de zin van artikel 7:658 lid 4 BW en zij is overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 van dit artikel aansprakelijk.
4.3.
Nu vaststaat dat [eiser] schade heeft geleden in de uitvoering van zijn
werkzaamheden voor [A] , is [A] uit dien hoofde tegenover [eiser] aansprakelijk voor de als gevolg van dat ongeval geleden schade, tenzij [A] aantoont dat zij heeft voldaan aan de op grond van artikel 7:658 lid 1 BW op haar rustende zorgplicht of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [eiser] (7:658 lid 2 BW). Daarbij is het aan [A] als werkgever in de zin van artikel 7:658 BW, om te stellen en eventueel te bewijzen dat zij de maatregelen heeft genomen en de aanwijzingen heeft gegeven die redelijkerwijs nodig waren om schade als de onderhavige te voorkomen. Weliswaar is, zoals uit vaste jurisprudentie moet worden afgeleid, met de zorgplicht van de werkgever niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, ook niet ten aanzien van werknemers wier werkzaamheden bijzondere risico’s van ongevallen meebrengen, maar gelet op de ruime strekking van de zorgplicht kan niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade(HR 12 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3129).
4.4.
Niet gebleken is dat [A] enige instructie heeft gegeven over de uitvoering van de werkzaamheden of dat zij een risico-inventarisatie heeft gemaakt. Zodoende heeft [A] geen enkele invulling gegeven aan haar zorgplicht. Reeds gelet hierop heeft [A] dus niet voldaan aan de hiervoor genoemde zorgplicht. Verder is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [eiser] geen sprake. Dit leidt ertoe dat [A] op grond van artikel 7:658 BW (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de schade die [eiser] door het ongeval heeft geleden en nog zal lijden en dat [eiser] op grond van 7:954 lid 1 BW betaling van ASR kan vorderen. De subsidiaire vordering kan verder dan ook onbesproken blijven.
Aansprakelijkheid [B] en De Goudse
4.5.
Voor de beantwoording van de vraag of [B] en De Goudse aansprakelijk zijn dient te worden beoordeeld of de machinist van de maïshakselaar, [D] , onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Hierbij stelt de kantonrechter voorop dat het onderzoek aan de machine een gevaarscheppende situatie was en het in het leven roepen hiervan kan, bij verwezenlijking van dat gevaar, een onrechtmatige daad opleveren als bedoeld in artikel 6:162 BW, indien is voldaan aan de criteria die door de Hoge Raad zijn geformuleerd in het zogenoemde Kelderluikarrest van 5 november 1965 (ECLI:NL:HR:1965:AB7079). Uitgangspunt daarbij is dat iedereen zich met de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in het maatschappelijk verkeer moet begeven. Volgens genoemd arrest dient in gevaarscheppende situaties bij de beoordeling van de al dan niet onrechtmatigheid echter rekening te worden gehouden met (1) de mate van waarschijnlijkheid waarmee niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid door/van anderen kan worden verwacht, (2) de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, (3) de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en (4) de mate waarin het bezwaarlijk is om veiligheidsmaatregelen te nemen. Deze criteria dienen in onderling verband te worden beschouwd. Niet reeds de enkele mogelijkheid van schade als verwezenlijking van aan een bepaald gedrag inherent gevaar doet dat gedrag onrechtmatig zijn, maar zodanig gevaarscheppend gedrag is slechts onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de betrokkene zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden (HR 9 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1576).
4.6.
Vaststaat dat [D] , in strijd met de gebruikershandleiding van de maïshakselaar, de motor van de hakselaar niet heeft uitgezet en de contactsleutel niet heeft verwijderd toen hij de cabine van de hakselaar verliet om op zoek te gaan naar de oorzaak van de storingsmelding. Hoewel niet is komen vast te staan dat [D] aan [eiser] de opdracht heeft gegeven om de klep van de haksel/snijkooi te openen, heeft [eiser] wel onweersproken gesteld dat [D] hem de opdracht gaf om de sleutel uit de gereedschapskist te pakken waarmee de klep van de haksel/snijkooi kon worden geopend. [D] heeft [eiser] betrokken bij het zoeken aan de machine naar de oorzaak van de storingsmelding. Gebleken is dat het ook gebruikelijk was dat [eiser] hierbij hielp. Daarnaast is komen vast te staan dat toen de klep van de haksel/snijkooi eenmaal geopend was en ook [eiser] aan de hakselaar handelingen verrichtte, [D] [eiser] niet heeft gewaarschuwd voor de in de haksel/snijkooi aanwezige, nog steeds ronddraaiende, messen. Dit had wel van hem verwacht mogen worden. Hij was als machinist immers verantwoordelijk voor het gebruik van de hakselaar en hij had hierover de zeggenschap. [D] had er rekening mee moeten houden dat [eiser] wellicht niet de vereiste oplettendheid en zorgvuldigheid in acht zou nemen. Daarbij is van belang dat ter zitting is gebleken dat de klep van de haksel/snijkooi niet vaak geopend wordt, aangezien de oorzaak van de storingsmelding meestal in een ander deel van de hakselaar ligt. [eiser] was met dit deel van de hakselaar dus minder bekend. Bovendien betrof het hier vanwege de messen een gevaarlijk deel van de hakselaar en kan een verkeerde manier van omgaan met dit deel tot ernstige ongevallen leiden. Daarnaast is het waarschuwen van de betrokkenen voor de aanwezige gevaren een veiligheidsmaatregel die eenvoudig te realiseren is.
4.7.
Gezien het voorgaande heeft [D] onrechtmatig gehandeld tegenover [eiser] . Dit leidt ertoe dat [B] op grond van artikel 6:170 BW als werkgever van [D] (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de schade die [eiser] door het ongeval lijdt en nog zal lijden en dat [eiser] op grond van 7:954 lid 1 BW betaling van De Goudse kan vorderen van hetgeen [B] van De Goudse te vorderen heeft. De subsidiaire vordering kan verder dan ook onbesproken blijven. De volgende vraag die moet worden beantwoord is of [B] aansprakelijk is voor de volledige schade van [eiser] of dat (een deel van) de schade op grond van eigen schuld aan de zijde van [eiser] voor zijn rekening moet blijven.
Eigen schuld [eiser]
4.8.
Van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 lid 1 BW is sprake indien de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde ( [eiser] ) kan worden toegerekend. Indien dat het geval is, wordt de schade over de benadeelde en de aansprakelijke partij ( [B] ) verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
4.9.
Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat hij de messen in de haksel/snijkooi niet hoorde, omdat het geluid van de motor van de maïshakselaar hier bovenuit kwam. [eiser] wist dus dat de hakselaar niet volledig uit stond. Hij had dus het vermoeden kunnen hebben dat ook de messen nog draaiden. Daarnaast waren de waarschuwingsstickers die op de klep van de haksel/snijkooi zaten wellicht niet zichtbaar door de restanten van de maïsoogst, maar [eiser] heeft erkend dat hij jaarlijks hielp met het schoonmaken van de hakselaar. [eiser] heeft verklaard dat hij niet zeker weet of ook op deze betreffende hakselaar waarschuwingsstickers zaten, maar de kantonrechter acht dit wel aannemelijk. Dit maakt dat hij deze waarschuwing heeft genegeerd. Verder is gebleken dat [eiser] weliswaar de opdracht had om te helpen bij het zoeken naar de oorzaak van de storingsmelding, maar uiteindelijk heeft hij op eigen initiatief zijn arm in de haksel/snijkooi gestoken. Gelet op voornoemde omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] een mate van eigen schuld heeft aan het ongeval. Een deel van de schade dient dus voor rekening van [eiser] te blijven. Dit laatste geldt alleen in de verhouding tussen [eiser] en [B] en niet in de verhouding tussen [eiser] en [A] . In die verhouding kan het gedrag van [eiser] niet als opzet of bewuste roekeloosheid in de zin van artikel 7:658 gekwalificeerd worden.
4.10.
Alvorens verder te beslissen zal de kantonrechter bepalen dat [eiser] , [B] en De Goudse zich op na te melden wijze dienen uit te laten over de mate van eigen schuld van [eiser] in verhouding tot de hoofdelijke aansprakelijkheid van [B] .
4.11.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
In de vrijwaringszaken:
4.12.
De kantonrechter zal de vrijwaringszaken aanhouden totdat in de hoofdzaak is beslist en de mate van eigen schuld van [eiser] vaststaat.
5. De beslissingDe kantonrechter:
In de hoofdzaak:
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 16 november 2016 9.30 uur, waar [eiser] zich schriftelijk dient uit laten over zijn mate van eigen schuld in verhouding tot de hoofdelijke aansprakelijkheid van [B] ;
5.2.
na het uitbrengen van deze aktes zal de zaak twee weken later weer op de rol komen voor een reactie van [B] en De Goudse op de akte van [eiser] ;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan;
In de vrijwaringszaken:
5.4.
houdt de zaken aan totdat in de hoofdzaak is beslist en de mate van eigen schuld van [eiser] vaststaat;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2016.