Uitspraak van 15-03-2017, ECLI:NL:RVS:2017:680, uitspraak van 05-04-2017, ECLI:NL:RVS:2017:952 en uitspraak van 07-06-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1498.
Rb. Gelderland, 01-11-2018, nr. AWB - 16 , 6478 en 17, 175
ECLI:NL:RBGEL:2018:4682
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
01-11-2018
- Zaaknummer
AWB - 16 _ 6478 en 17_175
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2018:4682, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 01‑11‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2019:1385
Uitspraak 01‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Eiseres 1 heeft op 16 juli 2014 aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om alle inspectieverslagen die de NVWA op basis van de Wet op de dierproeven in 2013 heeft opgemaakt.
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/6478 en AWB 17/175
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaken tussen
16/6478
[eiseres 1] , te [woonplaats], eiseres (hierna te noemen: eiseres 1)
(gemachtigde: mr. H. van Drunen),
en
de staatssecretaris van Economische Zaken te Zwolle, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij], te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. R.J.J.M.M. Metsemakers).
en
17/175
[derde-partij] , te [woonplaats], eiseres (hierna te noemen: eiseres 2)
(gemachtigde: mr. R.J.J.M.M. Metsemakers),
en
de staatssecretaris van Economische Zaken te Zwolle, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde partij 2], te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. H. van Drunen).
Procesverloop
In de zaken 16/6478 en 17/175
Eiseres 1 heeft op 16 juli 2014 aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om alle inspectieverslagen die de NVWA op basis van de Wet op de dierproeven in 2013 heeft opgemaakt.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft eiseres 2 op 12 september 2014 een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 13 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de documenten 1 en 3 t/m 11 verstrekt en van de de documenten met de nummer 12 t/m 18 en 31 t/m 38 overwogen dat die reeds aan eiseres 1 zijn verstrekt en van de documenten 2, 41 t/m 140, 143 t/m 156, 158 t/m 162, 164 t/m 287, 290 t/m 296, 298 t/m 317, 319 t/m 334, 336 t/m 338 dat deze documenten met inachtneming van artikel 6, vijfde lid van de Wob openbaar zullen worden gemaakt.
Op 24 oktober 2014 heeft eiseres 2 tegen het primaire besluit voor zover dat zag op de documenten 331 en 332 bezwaar gemaakt.
Op 21 november 2014 heeft eiseres 1 tegen primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In de procedure 16/6478 heeft verweerder aan de rechtbank stukken overgelegd met een beroep op het bepaalde in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij beslissing van 2 maart 2017 heeft deze rechtbank bepaald dat de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
Eiseres 1 heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Bij brief van 10 augustus 2017 heeft eiseres 1 een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Verweerder heeft op 19 augustus 2017 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting op 23 augustus 2017 waarin de beroepen van eiseressen gezamenlijk zijn behandeld, is geschorst.
Eiseressen hebben te kennen gegeven dat zij als derde-partij willen deelnemen in elkaars beroepsprocedures.
In de zaak 16/6479 heeft eiseres 2 op 6 november 2017 een schriftelijke reactie ingediend.
Bij beslissing van 1 oktober 2018 heeft de rechtbank de in de zaak 16/6478 ten aanzien van de door verweerder met een beroep op artikel 8:29 van de Awb ingebrachte zienswijze, bepaald dat de beperking van de kennisgeving gerechtvaardigd is. Eiseres 1 heeft ter zitting van 3 oktober 2018 toestemming verleend om mede op basis van deze stukken uitspraak te doen.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres 1 en het beroep van eiseres 2 gezamenlijk behandeld tijdens de zitting van 3 oktober 2018. Daarbij waren de gemachtigden van eiseres 1 en eiseres 2 aanwezig. Verweerder is niet verschenen.
Overwegingen
1. De rechtbank overweegt allereerst dat de onderhavige beoordeling zich beperkt tot de openbaarmaking van de documenten waartegen het bezwaar en beroep van eiseres 2 is gericht, te weten 331 en 332.
Het beroep van eiseres 1 en ook het bestreden besluit beperken zich echter niet enkel tot deze documenten maar zien ook op de openbaar gemaakte inspectieverslagen van 2013 van andere vergunninghouders. Deze documenten zijn noch in de gelakte noch in de ongelakte vorm door verweerder aan de rechtbank verstrekt, zodat voor zover het beroep van eiseres 1 zich hiertegen richt, het bestreden besluit niet kan worden beoordeeld. Eiseres 1 heeft desgevraagd medegedeeld dat deze documenten (ook) andere gelakte gegevens bevatten zodat een beoordeling van de documenten 331 en 332 niet kan gelden als een beoordeling van alle openbaar gemaakte inspectieverslagen.
Van deze documenten zal dus, gelet op het beroep van eiseres 1, nog een separate beoordeling dienen plaatsvinden, waarbij de in de desbetreffende vergunninghouders in de gelegenheid zullen worden gesteld om als derde-partij aan het geding deel te nemen. Hiervoor zal de rechtbank bij zaaknummer 16/6487 nog een separaat te beoordelen dossier doen aanleggen.
16/6478 en 17/175
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd op grond van de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder van e en g de Wob genoemde weigeringsgronden, te weten respectievelijk de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden.
Specifiek heeft verweerder geweigerd de volgende gegevens openbaar te maken:
- -
de namen van de vergunninghouders en contactpersonen;
- -
de inspectielocaties;
- -
de nummers van de inspecteurs;
- -
andere naar de vergunninghouder te herleiden gegevens.
16/6478
3. Eiseres 1 heeft betoogd dat de weigering van verweerder om inspectielocatie, straatnaam, huisnummer, postcode en woonplaats van de eiseres 2 openbaar te maken, onvoldoende is gemotiveerd.
Eiseres 1 heeft daartoe aangevoerd dat dierenrechtenactivisme nauwelijks meer voorkomt en dat demonstreren, eventueel buiten de hekken van een bedrijf, een grondrecht is. Hierbij heeft eiseres verwezen naar de nummer 41 van het “Dreigingsbeeld terrorisme Nederland (DTN) van de nationale coördinator terrorismebestrijding en veiligheid (NCTV) uit 2016 en het jaarverslag van de AIVD over 2015 dat vermeldt dat dierenrechtenextremisme vrijwel niet meer voorkomt.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het zo mag zijn dat er weinig activiteiten rond dierenrechtenactivisme plaatsvinden, maar dat dit niet maakt dat de dreiging weg is of niet meer terug kan komen. Verweerder heeft verwezen naar drie uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ( de Afdeling) waarin de Afdeling overweegt dat er nog steeds aanleiding is om de vrees voor een toename van acties tegen vergunninghouders, proefdierinstellingen en hun werknemers gerechtvaardigd te achten1..
5. In de uitspraak van 7 juni 2017 heeft de Afdeling overwogen dat de vrees voor dierenrechtenactivisme nog steeds gerechtvaardigd is want het risico is nog altijd reëel.
In de jaarverslagen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst is nog altijd een aparte signalering van dierenrechtenactivisme in Nederland opgenomen en ook de NCTV maakt hiervan nog altijd melding. In de publicatie DTN nummer 42 van juli 2016 heeft de NCTV aangetekend dat het georganiseerd dierenrechtenextremisme een mogelijke heropleving in Nederland laat zien, al is het aantal aanhangers zeer beperkt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de vergunningshouder zwaarder mogen wegen dan het belang van openbaarmaking van de gegevens. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank ook de recente uitspraak van de Afdeling2., waarin de Afdeling in een gelijksoortige zaak de vrees voor en dreiging van dierenrechtenactivisme nog steeds gerechtvaardigd acht. Ook al zouden personen worden geconfronteerd met legale demonstraties, zoals eiseres 1 naar voren heeft gebracht, dan nóg kunnen deze acties een inbreuk maken in de levenssfeer van de betrokken personen en hen onevenredig benadelen. Immers met de openbaarmaking van de naam en adresgegevens van de proefdierlocatie wordt bekend op welke instellingen het openbaargemaakte inspectieverslag betrekking heeft en waar de proefdierlocatie is gevestigd.
Deze beroepsgrond van eiseres 1 faalt dan ook.
7. Eiseres 1 heeft daarnaast betoogd dat verweerder de nummers van de inspecteurs niet heeft mogen weigeren op grond van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e van de Wob) omdat die nummers niet, zonder onevenredige inspanning, herleidbaar zijn tot de naam van de inspecteur.
8. Gelet op voornoemde uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2017 is van belang dat de codenummers van de inspecteurs te herleiden zijn tot de natuurlijk persoon. Er zijn immers maar een beperkt aantal inspecteurs die toezicht houden op de vergunninghouders die dierproeven verrichten en zij komen ook vaak bij hetzelfde bedrijf en hebben allemaal dezelfde auto met dezelfde kleur ter beschikking. Deze inspecteurs zijn dan ook eenvoudig te herkennen voor demonstranten die regelmatig bij instellingen voor de deur demonsteren.
Bovendien zijn inspecteurs die toezicht houden in de sector waar dierproeven worden verricht bevreesd voor dierenrechtenactivisme en is, zoals al is overwogen, deze vrees voor dierenrechtenactivisme gerechtvaardigd. Verweerder heeft dan ook de codenummers van de inspecteurs in redelijkheid op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e van de Wob, te weten de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, kunnen weigeren.
9. Eiseres 1 heeft ook verwezen naar besluiten waarbij verweerder wel de namen en veelal ook de adressen en vestigingsplaatsen van vergunninghouders openbaar heeft gemaakt en beroept zich op het gelijkheidsbeginsel. Uit de overgelegde besluiten blijkt dat er sprake is van andersoortige Wob-verzoeken dan wel dat eiser om al deze Wob-verzoeken de naam van de desbetreffende vergunninghouder expliciet heeft genoemd. Reeds om die reden kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
10. Tot slot heeft eiseres 1 er op gewezen dat verweerder heeft nagelaten in de bezwaarprocedure de door eiseres 2 ingebrachte zienswijze ter inzage te leggen. Nu verweerder heeft nagelaten zich te beroepen op geheimhouding zoals bedoeld in het zesde lid van dit artikel, is hiermee artikel 7:4, tweede lid, van de Awb geschonden. Het inzagerecht is een fundamentele waarborg voor het goed verlopen van de bezwaarschriftprocedure en dus is de vraag aan de orde of eiseres door deze handelswijze van verweerder is benadeeld.
11. Bij beslissing van 1 oktober 2018 heeft deze rechtbank bepaald dat de in de zaak 16/6478 ingebrachte zienswijze beperkte kennisgeving gerechtvaardigd is en eiseres 1 heeft toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb. Gelet op dit oordeel heeft verweerder de inzage van de zienswijze dus achterwege mogen laten en is
eiseres 1 hierdoor niet benadeeld.
12. Het betoog van eiseres 1 treft dan ook geen doel. Gelet op het voorgaande zal het beroep tegen het herziene besluit voor zover dat ziet op de documenten 331 en 332 ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat vooralsnog geen aanleiding.
Redelijke termijn, schadevergoeding
13. Eiseres 1 heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
14. Voor deze zaak betekent dit het volgende. De redelijke termijn bedraagt 2 jaar, te weten 0,5 jaar voor het bezwaar en 1,5 jaar voor het beroep. Het bezwaar is gemaakt op 21 november 2014, dus de redelijke termijn eindigde op 21 november 2016.
Op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna 2 jaar. Dat zou betekenen dat de schadevergoeding € 2.500 bedraagt. Met inachtneming van het bezwaar dat 1 jaar en 10 maanden heeft geduurd en waarvoor eiseres 1 reeds door verweerder is gecompenseerd komt de schadevergoeding o dit moment neer op een bedrag van € 1.000. Gelet op de overweging onder 1 kan de rechtbank nog niet volledig beslissen op het beroep van eiseres 1 en zal zij dus een oordeel over de toe te kennen schadevergoeding aanhouden totdat de beoordeling van het beroep van eiseres 1 volledig is.
17/175
15. Eiseres 2 heeft aangevoerd dat persoonsgegevens en gegevens die tot haar herleidbaar zijn, dienen te worden geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder sub e en sub g van de Wob. Zij beroept zich hierbij op de reële dreiging van dierenrechtenextremisme.
16. Ter zitting heeft eiseres 2 toegelicht welke vragen makkelijk tot haar te herleiden informatie bevatten over diersoorten, dierverblijven en onderzoekstechnieken/methoden bevatten. Van deze informatie heeft zij gesteld dat zij door openbaarmaking van deze gegevens onevenredig wordt benadeeld. Na kennisneming van de ongelakte inspectielijst en deze toelichting oordeelt de rechtbank de desbetreffende gegevens niet zodanig specifiek zijn dat zij zonder onevenredige inspanning tot eiseres 2 herleidbaar zouden zijn.
17. Aan openbaarmaking van deze gegevens in het inspectierapport staat dan ook de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer noch het voorkomen van onevenredige benadeling van eiseres 2 in de weg.
18. Het beroep van eiseres 2 is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank
16. 6478
De rechtbank
- -
verklaart het beroep voor zover dat ziet op de documenten 331 en 332 ongegrond;
- -
houdt de beslissingen omtrent een schadevergoeding en de overige in het primaire besluit genoemde documenten waartegen het beroep zich richt, aan.
17. 175
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Jue, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M.B. Moll van Charante, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: | ||
griffier | rechter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening. |
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 01‑11‑2018
uitspraak van 14 februari 2018 ECLI:NL:RVS:2018:492.