Besluit Nr. H6 (2011/C45/04) betreffende de toepassing van bepaalde beginselen inzake de samentelling van tijdvakken ingevolge artikel 6 van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
Bijlage Voorbeelden Betreffende de Praktische Toepassing van de punten 1, 2 en 3 van dit Besluit
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2011
- Bronpublicatie:
16-12-2010, PbEU 2011, C 45 (uitgifte: 12-02-2011, regelingnummer: H6 2011/C45/04)
- Inwerkingtreding
01-04-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-12-2010, PbEU 2011, C 45 (uitgifte: 12-02-2011, regelingnummer: H6 2011/C45/04)
- Vakgebied(en)
Internationale sociale zekerheid / Algemeen
Voorbeeld met betrekking tot de toepassing van de punten 1 en 2 van het besluit:
De verzekerde heeft op grond van de wetgeving van lidstaat A 10 jaar tijdvakken van premie- of bijdragebetaling opgebouwd, plus 2 jaar gelijkgestelde tijdvakken die volgens de nationale wetgeving enkel tellen voor de berekening.
Op basis van punt 1 van het besluit dienen tijdvakken van in totaal 12 jaar aan lidstaat B te worden gecommuniceerd.
Op basis van punt 2 (en overweging nr. 2) van het besluit dient lidstaat B voor de samentelling rekening te houden met deze 12 jaar aan tijdvakken.
Voorbeeld met betrekking tot de toepassing van de punten 2 en 3 van dit besluit:
De verzekerde heeft op grond van de wetgeving van lidstaat A 30 jaar premie- of bijdragebetaling opgebouwd in verband met de ‘feitelijke uitoefening van een beroep’. De wetgeving van lidstaat A bepaalt, als een nationale voorwaarde voor toekenning van een vervroegd pensioen, dat de betrokkene moet kunnen aantonen ten minste 35 jaar lang premies betaald te hebben in verband met de ‘feitelijke uitoefening van een beroep’.
De verzekerde heeft onder de wetgeving van lidstaat B 2 jaar studie (opgegeven als ‘gelijkgestelde tijdvakken van studie’) en 3 jaar premie- of bijdragebetaling in verband met de ‘feitelijke uitoefening van een beroep’ opgebouwd.
Op basis van punt 2 van het besluit dient lidstaat A voor de samentelling rekening te houden met deze 5 jaar (eerste stap).
Op basis van punt 3 van het besluit dient lidstaat A vervolgens na te gaan of voldaan is aan andere voorwaarden die de nationale wetgeving stelt (in dit geval de ‘feitelijke uitoefening van een beroep’) en of die voorwaarden op niet-discriminerende wijze worden toegepast (tweede stap).
Aangezien er in lidstaat B slechts 3 jaren premie- of bijdragebetaling in verband met de ‘feitelijke uitoefening van een beroep’ zijn vervuld, is niet voldaan aan de voorwaarde die de wetgeving van lidstaat A stelt, namelijk 35 jaar ‘feitelijke uitoefening van een beroep’. Aangenomen dat er geen sprake is van (indirecte) discriminatie op basis van nationaliteit hoeft er geen vervroegd pensioen te worden toegekend onder de wetgeving van lidstaat A.