Hof Amsterdam, 19-09-2019, nr. 16/00023
ECLI:NL:GHAMS:2019:4623
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
19-09-2019
- Zaaknummer
16/00023
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:4623, Uitspraak, Hof Amsterdam, 19‑09‑2019; (Verzet)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1780
- Wetingang
art. 118 Burgerlijk Wetboek Boek 10
- Vindplaatsen
NLF 2020/0134 met annotatie van
NLF 2020/0134 met annotatie van
Uitspraak 19‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Fiscaal procesrecht. Het hoger beroep is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Een ten tijde van het instellen van hoger beroep naar Engels recht ontbonden rechtspersoon kan geen hoger beroep instellen, nu die ontbinding niet door herinschrijving ongedaan is gemaakt en evenmin aannemelijk is geworden dat dit alsnog zal gebeuren.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk 16/00023
19 september 2019
uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 8:108 van die wet, van de vierde meervoudige belastingkamer
op het verzet van
[X Ltd.] , voorheen gevestigd te [Z] , [X Ltd.] ,
(gemachtigde: mr. M.W.C. Soltysik),
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet, gedane uitspraak van de veertiende enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 4 december 2018 op het hoger beroep van [X Ltd.] tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 14/1140 van rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X Ltd.]
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 27 juli 2012 aan [X Ltd.] over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 266.907, alsmede bij beschikking een boete van € 66.726.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur, bij uitspraak op bezwaar van 31 januari 2014, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Tegen voormelde uitspraak op bezwaar is beroep ingesteld. Bij uitspraak van 8 december 2015 heeft de rechtbank daarop het volgende beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt [X Ltd.] aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting tot € 255.807,
- vermindert de boete tot € 54.358;
- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres van € 1.225;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 328 vergoedt.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 januari 2016. Het hoger beroep is bij uitspraak van 4 december 2018 met toepassing van artikel 8:54 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet, door de veertiende enkelvoudige belastingkamer van het Hof niet-ontvankelijk verklaard.
Die kamer heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“Uit de door de inspecteur overgelegde stukken volgt dat [X Ltd.] 18 februari 2014 is ontbonden, met toepassing van de procedure welke is voorzien in artikel 1000 van de Companies Act 2006. In de Companies Act 2006 is, anders dan in artikel 2:19 BW, niet voorzien in het voortbestaan van een ontbonden rechtspersoon voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is. Met de ontbinding op 18 februari 2014 heeft [X Ltd.] daarom opgehouden te bestaan. Een rechtspersoon die heeft opgehouden te bestaan kan geen rechtshandelingen meer verrichten, zoals het instellen van hoger beroep.”
1.5.
Op 17 januari 2019 is tegen die uitspraak van het Hof verzet gedaan.
1.6.
Het verzet is behandeld ter zitting van het Hof van 11 juni 2019. Aldaar is verschenen [Y] , de voormalig bestuurder van [X Ltd.] Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is toegezonden. Een tweede zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2019, aldaar is [Y] voornoemd wederom verschenen. Het van het verhandelde ter zitting van 10 september 2019 opgemaakt proces-verbaal wordt aan deze uitspraak gehecht.
2. Geschil in verzet
2.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2.2.
[X Ltd.] doet haar standpunten steunen op de gronden welke door haar zijn aangevoerd in de van haar afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan tijdens de zittingen is toegevoegd wordt verwezen naar de van het verhandelde ter zitting opgemaakte processen-verbaal.
3. Beoordeling van het verzet
3.1.
Het Hof stelt voorop dat in het Nederlands internationaal privaatrecht voor burgerrechtelijke rechtspersonen de zogenaamde incorporatieleer geldt. Oprichters van een rechtspersoon kunnen zelf bepalen naar welk recht zij een rechtspersoon willen oprichten, daarmee ook bepalend naar welk recht de rechtspersoon wordt beheerst (vgl. artikel 10:118 van het Burgerlijk Wetboek). Ook voor de beëindiging van het bestaan van de rechtspersoon geldt dat het toepasselijk recht wordt beheerst door het recht van de staat op het grondgebied waarvan die rechtspersoon ingevolge de akte van oprichting zijn zetel heeft en naar het recht waarvan zij is opgericht (vgl. Hoge Raad, 13 november 2015, nr. 14/04305, ECLI:NL:HR:2015:3299, NJ 2016/425, r.o. 3.4.2., en artikel 10:119, aanhef en onderdeel f, van het Burgerlijk Wetboek).
3.2.
[X Ltd.] is opgericht naar Engels recht en had haar ‘registered office’ in Londen.
3.3.
Onder verwijzing naar artikel 1000 (‘Power to strike off company not carrying on business or in operation’) van de Companies Act 2006 (hierna: de Companies Act) is de directie van [X Ltd.] bij brief van 5 november 2013 door de Registrar of Companies medegedeeld dat “unless cause is shown to the contrary, at the expiration of 3 months from the above date [Hof: 5 november 2013] the name of [X Ltd.] will be struck of the register and the company will be dissolved”.
3.4.
Vervolgens is [X Ltd.] op 18 februari 2014 ontbonden (‘dissolved’).
3.5.
Ingevolge artikel 1024 van de Companies Act kan een verzoek worden gedaan ‘for administrative restoration to the register’. Wordt een dergelijk verzoek toegewezen dan heeft dit terugwerkende kracht in die zin dat de rechtspersoon alsdan geacht wordt nimmer ontbonden te zijn geweest (“the company is deemed to have continued in existence as if it had not been dissolved or struck off the register”; artikel 1028 van de Companies Act).
3.6.
In dezen is een verzoek als bedoeld in artikel 1024 van de Companies Act gedaan. Volgens [Y] is dit verzoek gedaan kort voor het indienen van het verzetschrift in januari 2019. Ten tijde van de zitting van het Hof op 11 juni 2019 heeft [Y] verklaard dat de procedure tot herinschrijving nog ongeveer acht weken zou moeten duren. Het Hof heeft de behandeling van het verzet daarop aangehouden tot 10 september 2019.
3.7.
Ten tijde van de tweede mondelinge behandeling, die meer dan acht weken na de eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, is niet gesteld en ook niet gebleken dat herinschrijving van [X Ltd.] inmiddels had plaatsgevonden. Het Hof heeft geen aanleiding gevonden de zaak nog langer aan te houden en daarom is overigens ook niet expliciet verzocht.
3.8.
[X Ltd.] is derhalve een naar Engels recht ontbonden rechtspersoon en er moet van worden uitgegaan dat die ontbinding niet door herinschrijving ongedaan is of zal worden gemaakt nu hetgeen van de zijde van [X Ltd.] is aangevoerd volstrekt onvoldoende aanleiding geeft tot een ander oordeel.
3.9.
Met de ontbinding op 18 februari 2014 is [X Ltd.] opgehouden te bestaan. Het toepasselijke Engels recht voorziet niet in het voortbestaan van een ontbonden rechtspersoon na doorhaling van de naam in het handelsregister aangezien een dergelijke doorhaling alleen mogelijk is in geval geen vereffening van zijn vermogen nodig is; er mogen immers alsdan geen uitstaande schulden meer zijn. De desbetreffende bepalingen van het Nederlands burgerlijk recht zijn niet van toepassing. Het beroep van [X Ltd.] op het arrest van de Hoge Raad van 11 januari 2013, nr. 11/04505, ECLI:NL:HR:2013:BX9762, miskent dat het in die zaak een naar Nederlands recht opgerichte en in Rotterdam gevestigde naamloze vennootschap betrof.
3.10.
Aan de omstandigheid dat [X Ltd.] naar Engels recht was ontbonden ten tijde van het instellen van het hoger beroep is in de bestreden uitspraak terecht de conclusie verbonden dat die rechtspersoon geen hoger beroep meer kon instellen, nu die ontbinding niet door herinschrijving ongedaan is gemaakt en evenmin aannemelijk is geworden dat dit alsnog zal gebeuren.
3.11.
De omstandigheid dat de ontbinding (deels) andere rechtsgevolgen heeft dan de ontbinding van een naar Nederlands recht opgerichte rechtspersoon zoals een BV of NV, is - anders dan [X Ltd.] betoogt - niet in strijd met artikel 1 van het eerste protocol bij het EVRM en/of artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, noch met enige andere verdragsbepaling, maar is het rechtstreekse en voorzienbare gevolg van de destijds gemaakte - vrije - keuze voor de oprichting van een vennootschap naar Engels recht.
3.12.
Het hoger beroep is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Slotsom
De slotsom is dat het verzet ongegrond is. De uitspraak waartegen verzet was gedaan blijft in stand.
4. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
5. Beslissing
Het Hof verklaart het verzet ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, N. Djebali en R.C.H.M. Lips, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier.
De beslissing is op 19 september 2019 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.