Rb. Maastricht, 12-03-2008, nr. 120425 - HA ZA 07-548
ECLI:NL:RBMAA:2008:BC6333, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Maastricht
- Datum
12-03-2008
- Zaaknummer
120425 - HA ZA 07-548
- LJN
BC6333
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2008:BC6333, Uitspraak, Rechtbank Maastricht, 12‑03‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2010:BL6579
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2010:BT6272
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2011:BT6275, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 12‑03‑2008
Inhoudsindicatie
onrechtmatige perspublicatie;terrorist;immateriële schadevergoeding;
Partij(en)
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 12 maart 2008
Zaaknummer : 120425 / HA ZA 07-548
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. R.W.E.J. Luijten;
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid UITGEVERSMAATSCHAPPIJ DE LIMBURGER B.V.,
gevestigd te Sittard,
gedaagde sub 1,
procureur mr. J.L.J.E. Koster;
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde sub 2,
procureur mr. J.L.J.E. Koster;
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagde sub 3,
procureur mr. J.L.J.E. Koster.
1. Het verloop van de procedure
Eiser, hierna te noemen “[eiser]”, heeft gedaagden, hierna gezamenlijk te noemen “De Limburger c.s.” en afzonderlijk “De Limburger”, “[gedaagde sub 2]” en “[gedaagde sub 3]”, gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en geconcludeerd als in die dagvaarding vermeld. Bij die dagvaarding zijn producties overgelegd. De Limburger c.s. hebben daarna onder het overleggen van producties geantwoord.
Op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een compari¬tie na antwoord gelast. Bij brief van 9 november 2007 zijn door [eiser] stukken overgelegd ten behoeve van de com¬pa¬ritie. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de niet betwiste inhoud van de overgelegde bescheiden staat ten processe tussen partijen - voorzover thans van belang - het navolgende vast:
- -
[eiser] heeft vanaf [jaartal] tot eind [jaartal] gewoond in het appartementencomplex [naam] in [gemeente] (hierna te noemen: het appartementencomplex);
- -
[eiser] is van [jaartal] lid van de gemeenteraad geweest van de gemeente [naam gemeente];
- -
De Limburger is uitgever van Dagblad De Limburger;
- -
Op 25 augustus 2005 is in Dagblad De Limburger een door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] geschreven artikel geplaatst met de volgende kop: Bewoners: raadslid ‘terrorist’ in wooncomplex. De eerste zin van het artikel luidt als volgt: Raadslid [eiser] gedraagt zich als “een psychologisch terrorist” en “querulant” in wooncomplex [naam] in [naam gemeente];
- -
Op 15 november 2005 is in Dagblad De Limburger een door [gedaagde sub 3] geschreven artikel geplaatst waarvan de tweede alinea begint met de volgende zin: Zoals eerder gemeld vinden bewoners van het complex dat [eiser] zich als een “psychologisch terrorist” en “querulant” gedraagt.
2.2
[eiser] stelt dat hij, doordat hij in de artikelen van 25 augustus 2005 en 15 november 2005 in Dagblad De Limburger door De Limburger c.s. is omschreven als een (psychologisch) terrorist, is aangetast in zijn persoonlijke integriteit. Daarnaast hebben De Limburger c.s. bij het artikel van 25 augustus 2005 ten opzichte van hem onvoldoende wederhoor toegepast. Aldus hebben De Limburger c.s. onrechtmatig jegens hem gehandeld. Door de publicaties heeft hij veel schade en hinder ondervonden bij zijn functioneren als raadslid en als privé-persoon.
2.3
[eiser] vordert op grond van het vorenstaande dat De Limburger c.s. bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk zullen worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen een bedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 10.000,00 vanaf 25 augustus 2005 tot de dag der algehele voldoening, met hoofdelijke veroordeling van De Limburger c.s. in de kosten van deze procedure.
2.4
De Limburger c.s. voeren verweer hetwelk - samengevat en voorzover thans van belang – inhoudt dat noch De Limburger als uitgever noch [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] als journalisten een onrechtmatige daad jegens [eiser] hebben gepleegd. Voor het geval de rechtbank anders van oordeel is, trekt De Limburger de aansprakelijkheid geheel naar zich toe, omdat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hun taak vervulden ten behoeve van De Limburger. Voorts betwisten De Limburger c.s. (de hoogte van) de schade van [eiser].
3. De beoordeling
3.1
De rechtbank zal eerst de aard van de gepubliceerde uiting bespreken. [eiser] stelt dat hij, doordat hij in de in het geding zijnde artikelen door De Limburger c.s. is omschreven als een (psychologisch) terrorist, is aangetast in zijn persoonlijke integriteit. Daarbij haalt hij de definitie aan van het woord ‘terrorist’ in het woordenboek van Van Dale, volgens welke een terrorist iemand is die daden van terrorisme pleegt, terwijl onder ‘terrorisme’ wordt verstaan ‘het ontwrichten van een samenleving door daden van terreur, met een politiek oogmerk’. Hij bestrijdt ten stelligste dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan daden van terrorisme. Bovendien wijst [eiser] erop dat de Raad voor de Journalistiek in haar uitspraak van 28 september 2006 inzake zijn klacht over het artikel van 15 november 2005 heeft geoordeeld dat de bewering dat hij zich zou gedragen als een (psychologisch) terrorist zeer diffamerend is, gelet op het feit dat in de huidige tijdgeest dat woord als uitermate beladen moet worden beschouwd.
3.2
De Limburger c.s. werpen tegen dat de woorden ‘(psychologisch) terrorist’ door [gedaagde sub 3] zijn opgetekend uit de mond van andere bewoners van het appartementencomplex in verband met de rol die [eiser] zou spelen bij de problemen in het appartementencomplex. In de artikelen van 25 augustus 2005 en 15 november 2005 doet Dagblad De Limburger verslag van deze problemen. In het artikel van 25 augustus 2005 wordt deugdelijk onderbouwd waarom die bewoners [eiser] zo hebben genoemd.
Daarnaast zal geen van de lezers van de artikelen hebben gedacht dat [eiser] een terrorist is in de definitie van Van Dale. In het dagelijks spraakgebruik worden de woorden ‘terrorist’, ‘terreur’ en ‘terroriseren’ voor aanzienlijk luchtiger zaken gebruikt. Zo wordt in burenkwesties vaak gesproken over ‘terreur’. Met het adjectief ‘psychologisch’ is het duidelijk wat de bewuste bewoners hebben bedoeld met de kwalificatie ‘terrorist’. Ze voelden zich door [eiser] geterroriseerd, hetgeen [eiser] zelf zegt te kunnen begrijpen.
Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat [eiser] door de kwalificatie als psychologisch terrorist in zijn persoonlijke integriteit is aangetast, stellen De Limburger c.s. zich op het standpunt dat zij door die kwalificatie tussen aanhalingstekens te plaatsen en door de context waarin zij is gebruikt voldoende afstand daarvan hebben genomen.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat de aantijging dat iemand een terrorist is, ernstig en van verstrekkende aard is. De afgelopen jaren heeft de kwalificatie ‘terrorist’ bovendien een extra negatieve lading gekregen. De rechtbank neemt de definitie van Van Dale van ‘terrorist’ over en maakt die tot de hare en voegt daaraan toe dat de strekking van dat woord tegenwoordig ook is dat een terrorist de beginselen van de democratische rechtstaat verwerpt. [eiser] heeft zich echter niet schuldig gemaakt aan terrorisme. Vooral doordat hij in de kop van het artikel van 25 augustus 2005 op de voorpagina van het regionale nieuws van Dagblad De Limburger als terrorist is gekwalificeerd, is hij in zijn persoonlijke integriteit aangetast. Aldus hebben de Limburger c.s. zijn recht op eer en goede naam geschonden.
3.4
In het midden kan blijven of, zoals de Limburger c.s. stellen, de woorden ‘terreur’ en ‘terroriseren’ voor minder ernstige zaken worden gebruikt, omdat zij het woord ‘terrorist’ hebben gebruikt, dat een andere betekenis heeft dan voornoemde woorden. Om dezelfde reden is het niet relevant dat [eiser] heeft gezegd dat het voor hem niet bezwaarlijk zou zijn geweest als zou zijn vermeld dat bewoners van het appartementencomplex zich door hem geterroriseerd voelen. De rechtbank passeert de stelling van de Limburger c.s. dat ook het woord ‘terrorist’ voor ‘aanzienlijk luchtiger’ zaken wordt gebruikt, nu zij van dat gebruik geen voorbeeld hebben gegeven.
Voorts is door het gebruik van het adjectief ‘psychologisch’ niet zonder meer duidelijk dat de bewoners met de kwalificatie ‘terrorist’ slechts bedoelen te zeggen dat zij zich geterroriseerd voelen, nog daargelaten dat dit adjectief in de kop ontbreekt. Hooguit betekent de toevoeging van dit adjectief dat [eiser] zich niet ook fysiek als een terrorist gedraagt. De aantijging dat hij een terrorist is, blijft echter staan.
3.5
De Limburger c.s. hebben gesteld dat in het artikel van 25 augustus 2005 deugdelijk wordt onderbouwd waarom bewoners van het appartementencomplex [eiser] een psychologisch terrorist hebben genoemd. De rechtbank kan in dit artikel een dergelijke deugdelijke onderbouwing niet vinden. De bewering in het artikel dat [eiser] dreigt met rechtszaken en een stroom (dreig)brieven stuurt, kan in elk geval niet gelden als een dergelijke onderbouwing, omdat dit op geen enkele manier op de hiervoor gegeven definitie van ‘terrorist’ past.
Indien, zoals De Limburger c.s. stellen, geen van de lezers van de artikelen zal hebben gedacht dat [eiser] een terrorist is in de definitie van Van Dale - naar de rechtbank aanneemt: omdat daar geen enkele feitelijke basis voor is - dan is dat eerder een aanwijzing dat het nodeloos eerrovend was [eiser] zo te kwalificeren. Dit klemt te meer, nu het hierbij niet gaat om uitingen die klaarblijkelijk als karikaturaal, satirisch of humoristisch zijn bedoeld.
3.6
Het verweer van De Limburger c.s. dat zij slechts hebben weergegeven wat anderen, de bewuste bewoners, over [eiser] hebben gezegd slaagt niet. Dat ontslaat De Limburger als uitgever en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] als journalisten namelijk niet van hun eigen verantwoordelijkheid jegens [eiser] voor de inhoud en de verspreiding van de artikelen.
Weliswaar is de kwalificatie ‘psychologisch terrorist’ in de artikelen gepresenteerd als een uiting van anderen dan De Limburger c.s., maar De Limburger c.s. zijn er verantwoordelijk voor dat deze uiting openbaar is gemaakt. Daarbij komt dat het hun verantwoordelijkheid is dat die uiting op een in het oog springende manier in de artikelen, onder andere door plaatsing in een kop, en de artikelen op een in het oog springende manier, op de voorpagina van het regionale nieuws, in Dagblad De Limburger zijn geplaatst.
De Limburger c.s. hebben dus niet voldoende afstand van de kwalificatie ‘psychologisch terrorist’ genomen door deze tussen aanhalingstekens te plaatsen.
De context van het artikel ontdoet die kwalificatie evenmin van haar eerrovende karakter, aangezien gesteld noch gebleken is dat de problemen in het appartementencomplex op enigerlei wijze samenhangen met terrorisme.
3.7
Vervolgens zal de rechtbank de ernst van de gevolgen voor [eiser] van de aantijging bezien. Zoals onder 3.3 reeds is overwogen heeft deze een aantasting van zijn persoonlijke integriteit tot gevolg gehad.
Daarenboven stelt [eiser] dat hij door de publicaties veel schade en hinder heeft ondervonden, bij zijn functioneren als raadslid en als privé-persoon. De publicaties stonden niet alleen op een zeer veel gelezen pagina, maar waren ook op internet te lezen. Hij werd er in en tot ver buiten de gemeente[gemeente] over aangesproken. Een gevolg is ook dat anderen pamfletten per post naar hem hebben verstuurd en hebben gehangen buiten aan het appartementencomplex waarop hij een terrorist wordt genoemd. Verder zijn familieleden van hem geconfronteerd met negatieve opmerkingen naar aanleiding van de publicaties. Uiteindelijk hebben de publicaties erin geresulteerd dat hij heeft moeten verhuizen uit het appartementencomplex.
3.8
De rechtbank constateert dienaangaande dat onbetwist vast staat dat [eiser] schade en hinder heeft ondervonden doordat hij, zoals hij zegt, over de publicaties werd aangesproken.
[eiser] heeft echter onvoldoende onderbouwd dat de pamfletten en de verhuizing een gevolg waren van de publicaties. De Limburger c.s. wijzen terecht op de mogelijkheid dat dezelfde bewoners die [eiser] tegenover [gedaagde sub 3] een terrorist hebben genoemd, de pamfletten hebben verstuurd en opgehangen. Voorts heeft [eiser] de door De Limburger c.s. gedocumenteerd onderbouwde stelling niet weersproken dat hij zijn appartement reeds enige tijd vóór verschijning van de publicaties te koop had aangeboden.
Ten slotte kunnen de negatieve opmerkingen waarmee zijn familieleden geconfronteerd zijn, niet worden beschouwd als gevolgen voor [eiser] zelf.
3.9
In het kader van de in deze te verrichten beoordeling zal de rechtbank thans aan de orde stellen de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand die de publicaties aan de kaak beoogden te stellen. Volgens de Limburger c.s. weegt het belang van de persvrijheid in de onderhavige zaak zwaarder dan het belang van [eiser]. Daarbij beroepen zij zich erop dat [eiser] ten tijde van de publicaties raadslid was en door zijn gedrag en de vele rechtszaken die hij voerde de publiciteit over zich afriep. Hij was een ‘public figure’, zodat de Limburger c.s. bij hem een grotere uitingsvrijheid hadden dan bij private personen.
3.10
Naar het oordeel van de rechtbank hebben De Limburger c.s. niet voldoende specifiek aangegeven op welke in het publiek belang aan de orde te stellen maatschappelijke vraag hun publicaties betrekking hadden. Bij deze stand van zaken moet de rechtbank er verder van uitgaan dat, zo er hier al een maatschappelijke vraag met betrekking tot het gedrag van [eiser] lag, het daarbij in elk geval niet ging om een ernstige misstand.
Bezien in die context hoefde [eiser] een kwalificatie als (psychologisch) terrorist in redelijkheid niet te “incasseren”, te meer niet omdat, voorzover gebleken, de problemen in het appartementencomplex hem als privé-persoon betroffen.
3.11
Op basis van alle hiervoor behandelde omstandigheden - andere terzake dienende omstandigheden van het geval zijn gesteld noch gebleken - in onderling verband bezien komt de rechtbank tot de volgende belangenafweging.
Aan de ene kant is de aantijging dat [eiser] een (psychologisch) terrorist is ernstig en van verstrekkende aard, te meer omdat de kwalificatie ‘terrorist’ een zeer negatieve lading heeft gekregen. Die aantijging hebben De Limburger c.s. bovendien op een in oog springende wijze gepubliceerd. [eiser] is hierdoor in zijn persoonlijke integriteit aangetast, waardoor zijn recht op eer en goede naam is geschonden. Er bestond geen enkele feitelijke basis voor de aantijging, zodat deze nodeloos eerrovend is.
Aan de andere kant ging het, zo er hier al een maatschappelijke vraag met betrekking tot het gedrag van [eiser] lag, daarbij in elk geval niet om een ernstige misstand.
Gelet op dit alles leidt de onderhavige belangenafweging ertoe dat in dit geval het recht op eer en goede naam van [eiser] zwaarder weegt dan de persvrijheid van De Limburger c.s. De Limburger als uitgever en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] als journalisten hebben jegens [eiser] in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid gehandeld door artikelen te publiceren waarin [eiser] wordt gekwalificeerd als een (psychologisch) terrorist. De Limburger, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben daarmee alledrie een onrechtmatige daad gepleegd.
De vraag of De Limburger c.s., zoals [eiser] stelt, bij het artikel van 25 augustus 2005 ten opzichte van hem onvoldoende wederhoor hebben toegepast, behoeft gelet op het vorenovewogene verder geen bespreking.
3.12
Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat De Limburger, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] een onrechtmatige daad hebben gepleegd, trekt De Limburger als gezegd onder 2.4 de aansprakelijkheid geheel naar zich toe. Dat is echter een vorm van vrijwaring, die gevolgen kan hebben in de verhouding tussen De Limburger enerzijds en [gedaagde sub 2]/[gedaagde sub 3] anderzijds, maar niet met vrucht aan buitenstaanders als [eiser] is tegen te werpen. Het standpunt terzake van [eiser] houdt in dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in persoon onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld en dus zelfstandig aansprakelijk zijn. Uit het voorgaande volgt dat dit standpunt juist is.
3.13
Resteert de vraag naar (de hoogte van) de schade. In aanmerking genomen de onder 3.7 en 3.8 vastgestelde gevolgen van de aantijging, en rekening houdend met bedragen die in zaken als de onderhavige plegen te worden toegekend, acht de rechtbank in dit geval een bedrag van € 750,00 aan immateriële schadevergoeding billijk.
De Limburger c.s. hebben nog betoogd dat, doordat in Dagblad De Limburger is bericht over de uitspraak van de Raad voor de Journalistiek inzake de klacht van [eiser] over het artikel van 15 november 2005, de schade van [eiser] ongedaan is gemaakt, iets dat [eiser] heeft ontkend. Los van het feit dat de uitspraak van de Raad voor de Journalistiek dateert van september 2006 en de berichtgeving in Dagblad De Limburger daarover reeds daarom niet kan gelden als een tijdig herstel van de aantijgingen uit augustus en november 2005, worden die aantijgingen in het betreffende bericht (productie 15 bij de dagvaarding) niet duidelijk en herkenbaar door de Limburger c.s. rechtgezet. Het onderhavige betoog van de Limburger c.s. dient dan ook te worden verworpen.
De vordering van immateriële schadevergoeding van [eiser] zal derhalve, tot een bedrag van € 750,00 worden toegewezen. De door hem gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar als niet betwist en op de wet gegrond.
3.14
Al het vorenstaande brengt met zich dat de vordering van [eiser] moet worden toegewezen en dat De Limburger c.s. als de in de ongelijk gestelde partij de kosten van dit geding dienen te dragen.
4. De beslissing
De rechtbank:
veroordeelt De Limburger, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, aldus dat wanneer een van hen betaalt de ander (anderen) tot de hoogte van die betaling zal (zullen) zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente over € 750,00 vanaf 25 augustus 2005 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt De Limburger, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, aldus dat wanneer een van hen betaalt de ander (anderen) tot de hoogte van die betaling zal (zullen) zijn bevrijd, in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiser] gevallen en tot op heden begroot op € 71,00 aan kosten dagvaarding (bij gebreke van vermelding van die kosten op de dagvaarding door de rechtbank begroot), € 300,00 aan vast recht en € 904,00 aan salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Sijmonsma, Verhoeven en De Haan, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
B