Hof 's-Gravenhage, 01-02-2006, nr. 441-H-05
ECLI:NL:GHSGR:2006:AV0793
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
01-02-2006
- Zaaknummer
441-H-05
- LJN
AV0793
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2006:AV0793, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 01‑02‑2006; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ3093
Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:AZ3093, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 57 Burgerlijk Wetboek Boek 1
- Vindplaatsen
JPF 2006/53
JIN 2006/149
Uitspraak 01‑02‑2006
Inhoudsindicatie
Uitvoerige berekening behoefte vrouw gerelateerd aan welstand tijdens huwelijk. Draagkracht directeur-groot-aandeelhouder.
Partij(en)
Uitspraak : 1 februari 2006
Rekestnummer : 441-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04/3604
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. P.S.M. van den Enden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. J.A.T. van den Berg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 12 april 2005 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 14 januari 2005.
De vrouw heeft op 22 juni 2005 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
De man heeft op 7 juli 2005 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 18 mei 2005 en 10 november 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 10 november 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 18 november 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man en de vrouw, beiden bijgestaan door hun procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De man en de vrouw zijn op [datum in 1979], op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Zij hebben samen geen nog minderjarige kinderen.
Bij verzoekschrift van 29 juni 2004 heeft de vrouw bij de rechtbank te ‘s-Gravenhage een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend, welk verzoekschrift zij bij faxbericht aan de rechtbank van 2 december 2004 heeft gewijzigd. Zij heeft verzocht de man te veroordelen aan haar een partneralimentatie te voldoen van € 6.478,82 per maand. De man heeft verweer gevoerd tegen dit nevenverzoek.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
Bij die beschikking heeft de rechtbank verder - uitvoerbaar bij voorraad - ten laste van de man de alimentatie voor de vrouw met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand bepaald op € 5.200,- per maand.
De echtscheidingsbeschikking is op [datum] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
- 1.
In geschil is de partneralimentatie, alsmede de peildatum van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
- 2.
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de door hem te betalen alimentatie voor de vrouw te bepalen op nihil, subsidiair op een bedrag van maximaal € 2.250,- per maand gedurende de periode dat de vrouw een eigen huishouding voert en/of geen zelfstandige woonruimte bewoont en op maximaal € 2.800,- per maand vanaf het tijdstip dat de vrouw een eigen huishouding voert en/of een zelfstandige woonruimte bewoont, althans enig bedrag lager dan € 5.200,- per maand als het hof juist zal achten en in alle gevallen slechts voor de periode van één jaar, althans een periode korter dan twaalf jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
- 3.
De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt incidenteel de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de beslissing op het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie van € 6.478,82 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, en dit verzoek alsnog volledig toe te wijzen, onder aanvulling c.q. wijziging van gronden. Voorts verzoekt zij incidenteel de bestreden beschikking op de door haar in het incidenteel appèl aangegeven c.q. verlangde wijze te verbeteren, te wijzigen en/of aan te vullen, met betrekking tot hetgeen de rechtbank heeft overwogen omtrent de peildatum naar aanleiding van het verzoek van de vrouw de wijze van verdeling vast te stellen van de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen. De man verzet zich daartegen.
- 4.
De man heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zijn vijfde grief betreffende de premie ziekenfondsverzekering intrekt. De vrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij haar vierde grief betreffende de peildatum van de verdeling intrekt. Deze beide grieven behoeven derhalve geen bespreking meer.
- 5.
In zijn eerste grief stelt de man – kort samengevat – dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de stukken en hetgeen voorts ter terechtzitting naar voren is gekomen dat de vrouw, gelet op de psychische problemen die zij ten gevolge van de echtscheiding ervaart, vooralsnog niet in staat wordt geacht (volledig) in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Het is de man niet duidelijk op welke stukken de rechtbank doelt. De stellingen van de vrouw in haar inleidende verzoekschrift zijn onvoldoende om haar behoefte aan te nemen, nu deze onvoldoende zijn onderbouwd. De man is van mening dat de vrouw reeds geruime tijd geheel of gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud had kunnen voorzien. Dat dat haar nog niet is gelukt, acht de man ongeloofwaardig. De vrouw heeft een en ander gemotiveerd betwist.
- 6.
Het hof overweegt het volgende. De vrouw heeft ter zake van haar psychische problemen een verklaring van mevrouw [maatschappelijk werkster], van Maatschappelijk Werk Stichting Kwadraad, van 15 juni 2005, in het geding gebracht. Uit deze verklaring blijkt dat de vrouw nog steeds kampt met psychische problemen vanwege de echtscheiding. Dit vindt bevestiging in de eigen waarneming van het hof ter terechtzitting in hoger beroep. Gelet hierop, alsmede de leeftijd van de vrouw, haar opleidingsniveau en de situatie op de arbeidsmarkt, is thans niet te verwachten dat de vrouw binnen afzienbare tijd geheel, dan wel gedeeltelijk, in eigen levensonderhoud kan voorzien. De eerste grief van de man faalt derhalve.
- 7.
Evenwel is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat, gelet op het feit dat de vrouw gedurende het huwelijk doorgaans heeft gewerkt, op termijn van de vrouw kan worden verwacht dat zij hiertoe (deels) wel in staat zal zijn. De derde grief van de vrouw faalt derhalve.
- 8.
Het hof zal het verzoek van de man de te betalen bijdrage in duur tot één, uiterlijk twee jaar te beperken, afwijzen, nu het, gelet op hetgeen hiervoor onder 6. is overwogen, nog onzeker is hoe het arbeidzame leven van de vrouw zich zal ontwikkelen. De zevende grief van de man faalt derhalve.
- 9.
De man stelt in zijn tweede grief dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat voor de bepaling van de behoefte van de vrouw uitgegaan dient te worden van een netto besteedbaar inkomen van € 5.672,75 per maand. Ter adstructie van zijn stelling voert hij onder meer aan dat [x]. geëxploiteerd werd door de besloten vennootschap [naam] (hierna: de tuin b.v.), welke onderneming een 100% deelneming is van de besloten vennootschap [naam] (hierna: de beheer b.v.). De tuin b.v. betaalde in 2002 aan de beheer b.v. een management fee van € 68.067,-, zoals kan worden afgeleid uit de jaarstukken van de beheer b.v.. Voorts voert hij aan dat zowel hij als de vrouw in dienst waren van de beheer b.v. over 2002. Hij genoot uit dien hoofde blijkens de jaaropgave over 2002 een fiscaal loon van € 40.257,- en de vrouw € 15.480,-, hetgeen neerkomt op een totaal van € 55.737,-.
- 10.
De vrouw heeft het standpunt van de man gemotiveerd weersproken. Zij stelt daartoe onder meer dat uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat de man wel degelijk een netto inkomen genoot van € 5.672,75 per maand, zoals door de rechtbank overwogen.
- 11.
Door de man zijn in het geding gebracht de jaaropgaven van hem over de jaren 2002, 2003 en 2004, alsmede van de vrouw over de jaren 2002 en 2003. Voorts zijn door hem in het geding gebracht de jaarrekeningen van de tuin b.v. en de beheer b.v. over het jaar 2001, met de vergelijkende cijfers over 2000, het jaar 2002, met de vergelijkende cijfers over 2001, en het jaar 2003, met de vergelijkende cijfers over 2002.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn de jaarrekeningen behandeld en is de vrouw de vraag gesteld op welke onderdelen de jaarrekeningen naar haar mening onjuist zijn. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw in haar verweerschrift, noch ter terechtzitting in hoger beroep relevante feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan niet zou kunnen worden uitgegaan van de door de man in het geding gebrachte financiële gegevens, waaronder de jaarstukken. Naar het oordeel van het hof is er derhalve geen enkele relevante grond om de jaarrekeningen te verwerpen.
Uit de jaarstukken volgt dat de tuin b.v. aan de beheer b.v. in de jaren 2000, 2001, 2002 en 2003 een management fee betaalde en dat de holding een salaris aan partijen betaalde conform de in het geding gebrachte jaarrekeningen.
Door de man is in het geding gebracht een brief van zijn accountant Kester & Partners Accountancy van 13 juli 2004 waarin wordt aangegeven dat er een aantal malen per abuis rechtstreekse betalingen hebben plaatsgevonden vanuit de tuin b.v. aan partijen in privé, welke betalingen verschuldigd waren aan de beheer b.v..
Het hof acht de verklaring van de accountant in deze aannemelijk in het licht bezien van alle overige door de man in het geding gebrachte financiële gegevens, waaronder de jaarstukken en de aangiftes IB. Uit de aangiftes volgt dat door partijen opgave is gedaan aan de fiscus conform hun jaaropgaven.
Het hof is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen met de man van oordeel dat de rechtbank voor wat betreft het netto inkomen van partijen van een onjuist bedrag is uitgegaan. De tweede grief van de man slaagt derhalve.
- 12.
Ter zake van haar behoefte heeft de vrouw in haar verweerschrift, alsmede ter terechtzitting in hoger beroep, gesteld dat partijen ten tijde van het huwelijk een zeer luxe levensstijl hadden. Naar haar mening volgt dit onder meer uit het feit dat partijen in een kapitale villa woonden en jaarlijks luxe reizen maakten naar Canada, de Verenigde Staten en Oostenrijk. Voorts had zij samen met de man de beschikking over een auto en zij had en heeft een kostbare motor, te weten een Harley Davidson. Verder heeft zij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat partijen over aanzienlijke financiële middelen beschikten welke middelen zij onder meer gebruikten voor hun levensstijl.
- 13.
De man heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij grote bedragen geschonken heeft gekregen van zijn vader.
- 14.
Door de vrouw is eveneens in het geding gebracht een begroting van haar behoefte voor de toekomst, gedateerd 11 november 2004, die ter terechtzitting in hoger beroep met partijen is behandeld.
- 15.
Naar het oordeel van het hof moet bij de vaststelling van de behoefte worden gekeken naar het inkomen van partijen in de laatste jaren van hun huwelijk, hun bestedingspatroon in diezelfde periode, alsmede naar de begroting die de vrouw heeft opgesteld voor haar toekomstige kosten van levensonderhoud.
Ter zake van de door de vrouw gemaakte behoefte berekening overweegt het hof het volgende.
Woonlasten en gebruikerslasten
De vrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat haar woonlasten, inclusief gebruikerslasten, thans € 950,- per maand bedragen. Het hof houdt geheel rekening met deze post, nu het hof deze post niet onredelijk voorkomt.
Ziektekosten
Het hof houdt rekening met het door de vrouw opgevoerde bedrag van € 190,- per maand aan premie voor een ziektekostenverzekering, nu de man dit bedrag niet heeft bestreden. Het hof laat het door de vrouw opgevoerde bedrag van € 100,- per maand aan kosten voor homeopathie buiten beschouwing, nu de vrouw hiervan geen bewijzen heeft overgelegd.
Abonnementen/contributies
Het hof houdt rekening met de door de vrouw opgevoerde post abonnementen/contributies van € 149,- per maand, nu het hof deze post niet onredelijk voorkomt.
Verzekeringen
De man heeft de door de vrouw opgevoerde post premie begrafenisverzekering van € 16,- per maand niet betwist, zodat met deze post rekening zal worden gehouden. Geen rekening wordt gehouden met de post premie lijfrenteverzekering nu de vrouw ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij deze verzekering nog niet heeft afgesloten. Met de overige door de vrouw opgevoerde post ter zake van haar verzekeringen, inclusief de post premie begrafenisverzekering, exclusief de motorverzekering, houdt het hof in redelijkheid rekening met een bedrag van € 300,- per maand.
Vervoerskosten
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn partijen overeengekomen dat ter zake de motor van de vrouw, inclusief de motorverzekering, met een bedrag van € 1.500,- per jaar, zijnde € 125,- per maand, aan vervoerskosten moet worden rekening gehouden. Het hof beslist dienovereenkomstig het door partijen overeengekomene. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat de zij geen auto heeft. Gelet echter op het feit dat partijen ten tijde van het huwelijk wel over een auto beschikten, zal het hof in redelijkheid met een bedrag van € 600,- per maand aan vervoerskosten waaronder begrepen autokosten rekening houden.
School-/studiekosten
Met de door de vrouw opgevoerde school- en studiekosten wordt geen rekening gehouden, nu de vrouw ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij deze kosten op dit moment niet maakt.
Kleding/schoeisel
Het hof houdt rekening met de door de vrouw opgevoerde post kleding en schoeisel van in totaal € 485,- per maand, nu het hof deze post niet onredelijk voorkomt.
Reserveringen
Het hof houdt rekening met de door de vrouw opgevoerde post voor vakanties, uitstapjes en vrije tijd van € 400,- per maand, nu door de man is erkend dat partijen ten tijde van het huwelijk reizen maakten naar Canada, de Verenigde Staten en Oostenrijk. Daarnaast houdt het hof in redelijkheid rekening met een bedrag van € 200,- per maand aan kosten voor inventaris.
Huishoudelijke uitgaven
Het hof houdt in redelijkheid rekening met een bedrag van € 500,- per maand in totaal voor kosten van voeding en overige boodschappen. Daarnaast houdt het hof rekening met de door de vrouw opgevoerde post kapper en persoonlijke verzorging van € 100,- per maand, nu het hof deze post evenmin onredelijk voorkomt.
Diversen
Aangezien de vrouw geen maandbedrag ter zake van de dieetkosten heeft opgevoerd, laat het hof deze post buiten beschouwing. Ook de bijzondere kosten laat het hof buiten beschouwing, nu de vrouw reeds een post van € 400,- ter zake vakantie, uitstapjes en vrij tijd heeft opgevoerd, waarmee het hof – zoals hiervoor overwogen - in zijn geheel rekening houdt.
Op grond van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen bedraagt de netto behoefte € 4.015,- per maand. Hierbij is nog geen rekening gehouden met door de vrouw te betalen belasting over de te ontvangen alimentatie. Gezien de levensstijl van partijen ten tijde van het huwelijk – partijen woonden in een riante woning, hadden beschikking over een auto, de vrouw over een motor, partijen gingen meermalen per jaar op vakantie – en de gelden waarover partijen uit inkomsten en vermogen konden beschikken, alsmede gelet op de grenzen van het geschil, acht het hof een behoefte van de vrouw van € 6.478,22 per maand alleszins redelijk.
Gezien het hetgeen hiervoor is overwogen behoeven de derde en vierde grief van de man, alsmede de eerste grief van de vrouw, geen verdere bespreking.
- 16.
In zijn zesde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij voldoende draagkracht heeft om aan de vrouw een partneralimentatie van € 5.200,- per maand te betalen.
- 17.
De vrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat bij de berekening van de draagkracht van de man niet alleen gekeken dient te worden naar het inkomen dat de man genereerde uit zijn vennootschappen en vermogen, maar dat tevens gekeken dient te worden of de man kan interen op zijn vermogen.
- 18.
Zoals hiervoor onder punt 11 overwogen ziet het hof geen aanleiding om niet uit te gaan van de door de man in het geding gebrachte jaarstukken betreffende zijn onderneming. Uit deze stukken kan worden afgeleid dat de tuin b.v. aan de beheer b.v. een bedrag van € 68.067,- per jaar overmaakt, hetgeen voldoende is om een salaris voor de man van € 40.257,- en voor de vrouw van € 15.480,- te voldoen. Nu aan de vrouw geen salarisuitkeringen meer plaatsvinden, acht het hof het alleszins redelijk voor de bepaling van de draagkracht uit te gaan van het totaal bedrag aan inkomen dat voorheen aan partijen gezamenlijk werd overgemaakt. Wanneer voorts wordt rekening gehouden met de door de rechtbank in aanmerking genomen lasten, welke in hoger beroep niet zijn betwist, bestaat onvoldoende ruimte voor de man om uit zijn arbeidsinkomen de door de vrouw gevraagde partneralimentatie te voldoen. Door de vrouw is ter terechtzitting uitdrukkelijk gesteld dat de man over een aanzienlijk vermogen beschikt en dat van hem in redelijkheid kan worden verlangd dat hij op zijn vermogen inteert om de partneralimentatie te voldoen. Uit de gewisselde stukken is gebleken dat de vrouw slechts over een gering vermogen beschikt. Voorts volgt uit de gewisselde stukken dat partijen onder het maken van huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd en dat in deze huwelijkse voorwaarden geen verrekeningsbeding is opgenomen. Er is sprake geweest van een huwelijk met een duur van 26 jaar. De man beschikt over een aanzienlijk vermogen, tot dit vermogen behoren – volgens de aangiften IB – een aanzienlijk saldo spaargeld, aandelen, een eigen huis in het kader van box I en een tweede huis in box 3. Voorts is de man directeur-grootaandeelhouder van de beheer b.v.. Het hof is van oordeel dat in dit specifieke geval van de man in redelijkheid verlangd mag worden dat hij op zijn aanzienlijke vermogen inteert indien hij uit zijn inkomen de alimentatie niet kan voldoen. Uitgaande van zijn inkomen en de mogelijkheid dat de man kan interen op zijn vermogen, stelt het hof de door hem aan de vrouw te betalen partneralimentatie in redelijkheid vast op € 6.478,22 per maand. De bestreden beschikking dient derhalve voor wat betreft de daarin bepaalde alimentatie te worden vernietigd.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zo-ver het de daarin bepaalde partneralimentatie betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van [datum], op € 6.478,22 per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stille en Van der Burght bijgestaan door
mr. Janssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2006.