Bij arrest van 15 april 2014, griffienr. 13/05541 J, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet ontvankelijk verklaard.
HR, 20-09-2016, nr. 15/05893 H
ECLI:NL:HR:2016:2140
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-09-2016
- Zaaknummer
15/05893 H
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2140, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑09‑2016; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:782, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:782, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑06‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2140, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0362
Uitspraak 20‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Herziening. Gegronde persoonsverwisseling. HR verklaart de herziening gegrond.
Partij(en)
20 september 2016
Strafkamer
nr. S 15/05893 H
NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 juli 2002, nummer 23/000828-02, ingediend door D. van den Broek, advocaat te Utrecht, namens:
[aanvraagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank Amsterdam van 13 december 2001 - de aanvraagster ter zake van "Diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot jeugddetentie van twee weken.
2. De aanvraag tot herziening
2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvraag vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak zal worden berecht en afgedaan op de wijze als in art. 472, tweede lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
Hetgeen door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie is vermeld geeft steun aan de stelling waarop de aanvraag berust, te weten dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van een persoonsverwisseling.
4.3.
Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat het Hof, ware het hiermee bekend geweest, de aanvraagster van het haar tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat hier sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvraag gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het Gerechtshof;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2016.
Conclusie 21‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Herziening. Gegronde persoonsverwisseling. HR verklaart de herziening gegrond.
Nr. 15/05893 H Zitting: 21 juni 2016 | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [aanvraagster] |
1. De aanvraagster is bij onherroepelijk1.arrest van 2 juli 2002 door het gerechtshof Amsterdam wegens “Diefstal door twee of meer verenigde personen”, gepleegd op 30 september 2001 te Amsterdam, bij verstek veroordeeld tot jeugddetentie voor de tijd van twee weken.
2. Namens de aanvraagster heeft mr. D. van den Broek, advocaat te Utrecht, een aanvrage tot herziening van voornoemd arrest van het hof ingediend. Het verzoek berust op de stelling dat de bij voornoemd arrest veroordeelde persoon zich heeft uitgegeven voor de aanvraagster.
3. Bij de aanvrage is gevoegd een proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 maart 2015, opgemaakt door [verbalisant] , buitengewoon opsporingsambtenaar in de- politieregio Amsterdam-Amstelland, als dactyloscoop dienstdoende aan het Team Forensische Opsporing van de Dienst Regionale Recherche, Bureau Recherche Expertise aldaar, inhoudende als diens verklaring:
“Op 30 september 2001 werd te Amsterdam een dactyloscopisch signalement vervaardigd, gesteld ten name van:
[aanvraagster] , geboren, op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ;,
Dit dactyloscopisch signalement niet identiek aan een op 2 maart 2015 te Amsterdam vervaardigd dactyloscopisch signalement van een vrouw die zich legitimeerde met een Bulgaarse Identiteitskaart, nummer: [001] , gesteld ten name van:
[aanvraagster] ,
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] .
Bij vergelijking van deze dactyloscopische signalementen werden door mij geen dactyloscopische overeenkomsten waargenomen.
Hierdoor staat vast dat beide dactyloscopische signalementen werden vervaardigd van verschillende personen.”
4. Voorts is bij de aanvrage gevoegd een kopie van een email-bericht d.d. 11 mei 2015, afkomstig van advocaat-generaal mr. R.C. Tdlohreg (ressortsparket Amsterdam) en gericht aan [A] @politie.nl, luidende:
“Geachte [A] ,
In aansluiting op ons telefoongesprek van zojuist inzake de op uw bureau ingesloten persoon, [aanvraagster] , geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] , bericht ik u als volgt.
De betrokken persoon is eerder aangehouden geweest ter executie van de straf opgelegd in de zaak onder parketnummer 23.000828-02. Naar aanleiding van de bewering door haar advocaat, mevrouw mr D. van der Broek, dat betrokkene niet dezelfde persoon zou zijn als de verdachte/veroordeelde in deze strafzaak, maar dat een andere persoon van haar persoonsgegevens en paspoort gebruik zou hebben gemaakt, heb ik nader onderzoek laten verrichten door de politie te Amsterdam. Gedurende dat onderzoek is [aanvraagster] op last van mij in vrijheid gesteld.
De uitkomst van het onderzoek onderschrijft het standpunt dat sprake is van een persoonsverwisseling.
Niet alleen komt het uiterlijk van [aanvraagster] niet overeen met de destijds door de politie te Amsterdam gemaakte Polaroidfoto van de aangehouden verdachte (zie het bijgevoegde pv), ook de destijds van de aangehouden persoon afgenomen vingerafdrukken horen niet bij [aanvraagster] (zie bijgevoegd pv d.d. 3 maart 2015 van [verbalisant] ).
Kort gezegd komt het er op neer dat, indien de persoon die u thans in uw bureau heeft, inderdaad de genoemde [aanvraagster] is, zij ten onrechte gesignaleerd staat voor de zaak onder parketnr. 23.000828-02, ik u verzoek haar in vrijheid te stellen en zo mogelijk te bevorderen dat de signalering op haar naam wordt doorgehaald.
Wilt u mij de ontvangst van deze mail bevestigen?”
5. Uit de uit deze stukken blijkende verschillen in vingerafdrukken en uiterlijk tussen de op 30 september 2001 als verdachte van het bewezen verklaarde feit aangehouden persoon en aanvraagster rijst een ernstig vermoeden dat de aanvraagster niet de op 30 september 2001 als verdachte van het bewezen verklaarde feit aangehouden persoon is en dus dat indien deze gegevens bij het hof bekend zouden zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak, zoals bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv.
6. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag tot herziening gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 september 2001 zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 471, eerste lid, Sv is voorzien.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑06‑2016