Hof Arnhem-Leeuwarden, 08-11-2022, nr. 200.298.707/01
ECLI:NL:GHARL:2022:9871
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
08-11-2022
- Zaaknummer
200.298.707/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:9871, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 08‑11‑2022; (Hoger beroep)
Uitspraak 08‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Hebben partijen afgesproken dat de woning bindend zou worden getaxeerd? Peildatum waarde woning. Hof stelt waarde woning vast.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.298.707/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 134326)
arrest van 8 november 2022
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. A.H. Noorman, die kantoor houdt te Emmen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats2] Duitsland),
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. G.B. de Jong, die kantoor houdt te Hoogezand.
1. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 12 april 2022 (hierna: het tussenarrest) hier over.
1.2.
Na het tussenarrest zijn bij het hof nog de navolgende stukken binnengekomen:- een brief namens [geïntimeerde] van 4 augustus 2022, met productie(s);
- een akte met producties ten behoeve van de zitting namens [appellante] ;
- een mail namens [appellante] van 28 september 2022, met productie(s).
1.3.
Naar aanleiding van het tussenarrest heeft op 29 september 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte verslag (proces-verbaal) is aan het dossier toegevoegd.
1.4.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van [--] 2011 tot [--] 2020. Voorafgaand aan het huwelijk zijn zij huwelijkse voorwaarden overeengekomen. Deze houden - samengevat - in dat tussen partijen geen gemeenschap van goederen zou bestaan.
2.2.
Tijdens het huwelijk zijn partijen gezamenlijk eigenaar geworden van de woning aan de [adres] te [woonplaats1] . Daardoor is tussen partijen een eenvoudige gemeenschap ontstaan in de zin van artikel 1:166 BW.
2.3.
In de echtscheidingsprocedure die heeft plaatsgevonden bij de rechtbank Noord-Nederland hebben partijen - tijdens een op 13 oktober 2020 wegens COVID-19 via conference call gehouden zitting - overeenstemming bereikt over een aantal punten betreffende de verdere afwikkeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van hun echtscheiding. Deze afspraken zijn opgenomen onder punt 2.3 van de beschikking van deze rechtbank van 4 november 2020 en luiden als volgt:
Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt in die zin dat de rechtbank partijen zal bevelen over te gaan tot verdeling van de gemeenschap met inachtneming van hetgeen daaromtrent ter zitting is besproken.
Partijen zijn meer inhoudelijk overeengekomen dat zij makelaardij [naam1] , gevestigd te
[plaats1] , opdracht zullen geven tot taxatie van de gezamenlijke woning aan de [adres] te [woonplaats1] . [appellante] heeft ter zitting toegezegd in
diezelfde week nog (week 42) die makelaar te zullen benaderen met het streven om uiterlijk
eind oktober de taxatie af te ronden. Op eigen initiatief heeft [appellante] toegezegd niet in de
woning aanwezig te zullen zijn gedurende de taxatie. [appellante] zal een buurvrouw vragen om
bij de taxatie aanwezig te zullen zijn. Partijen hopen hiermee een impuls te geven aan nader
onderling overleg over de algehele afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, de omvang
van de gemeenschap en de wijze van de verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap
en het ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid.
2.4.
In deze beschikking heeft de rechtbank vervolgens onder punt 3.1 van het dictum het navolgende beslist:
beveelt dat partijen met elkaar overgaan tot verdeling van de (beperkte) gemeenschap, met inachtneming van hetgeen daaromtrent in r.o. 2.3 is overwogen.
2.5.
Partijen hebben vervolgens aan makelaar [naam1] te [plaats1] opdracht gegeven om
de woning te taxeren. Makelaar [naam1] heeft de woning per waardepeildatum van
19 oktober 2020 getaxeerd op een bedrag van € 185.000,-. [geïntimeerde] heeft met deze waardebepaling niet ingestemd. Partijen hebben vervolgens geen overeenstemming kunnen bereiken over de verdeling van de woning.
3. De procedure bij de rechtbank
3.1.
[appellante] heeft bij de rechtbank gevorderd - voor zover in hoger beroep van belang - dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld om mee te werken aan toedeling van de woning aan [appellante] tegen een waarde van € 185.000,-. De rechtbank heeft in haar bestreden vonnis van 30 juni 2021 de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap gelast, waarbij is bepaald dat de woning eerst diende te worden getaxeerd tegen de actuele waarde en [appellante] daarna gedurende een bepaalde periode in staat werd gesteld om de woning tegen die waarde over te nemen. Als dat niet zou lukken diende de woning volgens het vonnis te worden verkocht.
4. De grieven en de vorderingen bij dit hof
4.1.
Bij nadere akte heeft [geïntimeerde] haar incidenteel appel ingetrokken. Op de zitting heeft [appellante] haar grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de verdeling van de banksaldi ingetrokken. Het hoger beroep van [appellante] ziet uitsluitend nog op de verdeling van de woning.
4.2.
[appellante] heeft bij het hof gevorderd:Primair:I. de echtelijke woning voor de door makelaardij [naam1] getaxeerde bindende waarde van €185.000,- aan [appellante] toe te delen en te bepalen dat [appellante] na aftrek van de hypothecaire leningen tegen de stand per 1 juni 2020 (€ 160.344,61) de helft van de overwaarde aan [geïntimeerde] dient te voldoen. [appellante] zal een termijn van vier maanden worden gegeven, waarbinnen de notariële akte dient te worden gepasseerd;II. [geïntimeerde] te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan de overdracht van de woning aan [appellante] en, voor zover [geïntimeerde] daar binnen 2 dagen na betekening van het arrest mee in gebreke mocht blijven, te bepalen dat het arrest in de plaats zal treden van de notariële akte of een deel daarvan ten aanzien van door [geïntimeerde] te verrichten rechtshandelingen, één en ander op voet van artikel 3:300 lid 1 en 2 BW;III. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de helft van de notariskosten die gepaard gaan met de overdracht van de echtelijke woning;IV. vast te stellen dat partijen na de overdracht van de woning conform de punten 1 tot en met III over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben ter zake van de verdeling van de woning.Subsidiair (indien de door makelaar [naam1] verrichte taxatie niet als bindend wordt beschouwd):V. te bepalen dat [geïntimeerde] een bedrag van € 6.820,- dient te voldoen aan [appellante] , zijnde de helft van de geschatte kosten van achterstallig onderhoud als geconstateerd in het bouwkundig rapport van BIJN.nl van 28 juli 2021;VI. BIJN.nl als deskundige aan te wijzen die op kosten van beide partijen, ieder voor de helft, een aanvullend onderzoek naar de fundering van de echtelijke woning, de kruipruimte, de cv-installatie, de elektriciteit, alsmede de aanwezigheid van houtborende insecten, dient te verrichten en voorts te bepalen dat de helft van de kosten die gepaard gaan met het herstellen van de geconstateerde gebreken door partijen gezamenlijk, ieder voor de helft, voldaan dienen te worden;VII. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.250,- aan [appellante] , zijnde de helft van de geschatte kosten die betrekking hebben op het verwijderen van het zwembad en het netjes maken van de tuin;VIII. de echtelijke woning voor een nader te taxeren waarde door een door het hof aan te wijzen onafhankelijke NVM makelaar aan [appellante] toe te delen en te bepalen dat [appellante] na aftrek van de hypothecaire leningen tegen de stand per 1 juni 2020 (€ 160.344,61) de helft van de overwaarde aan [geïntimeerde] dient te voldoen. [appellante] zal een termijn van vier maanden worden gegeven, waarbinnen de notariële akte wordt gepasseerd;IX. [geïntimeerde] te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan de overdracht
van de woning aan [appellante] en voor zover [geïntimeerde] daar binnen 2 dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen arrest mee in gebreke mocht blijven, te bepalen dat het arrest in de plaats zal treden van de notariële akte of een deel daarvan ten aanzien van door [geïntimeerde] te verrichten rechtshandelingen, één en ander op voet van artikel 3:300 lid 1 en 2 BW.X. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de helft van de notariskosten die gepaard gaan met de overdracht van de echtelijke woning;XI. wanneer [appellante] de echtelijke woning niet kan of wil overnemen, zal de woning worden verkocht door een door partijen in gezamenlijk overleg aan te wijzen makelaar. De kosten van de makelaar zullen bij helfte worden gedeeld. De overwaarde na aftrek van de stand van de hypothecaire lening per 1 juni 2020 (€ 160.344,61) en de kosten van de verkoop zal bij helfte tussen partijen worden gedeeld. De aflossingen die na 1 juni 2020 op de hypothecaire leningen zijn verricht komen volledig toe aan [appellante] .Zowel primair als subsidiair:XIII. te bepalen dat [geïntimeerde] de helft van de kosten van het onderzoek naar de lekkage van het zwembad als verricht door Lekdetectiecentrale, zijnde € 182,86 aan [appellante] dient te vergoeden.
4.3.
[geïntimeerde] vindt dat de vorderingen van [appellante] moeten worden afgewezen en dat het bestreden vonnis in stand kan blijven.
4.4.
Ter zitting van 29 september 2022 hebben beide partijen het hof verzocht overeenkomstig artikel 3:185 BW de (verdere) wijze van verdeling te gelasten op een wijze die het hof goeddunkt. Partijen hebben beiden aangegeven dat het nog steeds hun bedoeling is dat de woning door [appellante] wordt overgenomen.
5. De beoordeling
Bevoegdheid 5.1. Gelet op de woonplaats van [geïntimeerde] draagt deze zaak een internationaal karakter. Het hof zal daarom eerst beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen (afwikkeling verdeling eenvoudige gemeenschap) van [appellante] . De bevoegdheidsvraag dient te worden beantwoord volgens de Verordening Brussel I-bis. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] als gedaagde in eerste aanleg geen onbevoegdheidsexceptie heeft opgeworpen, waardoor zij de rechtsmacht van de Nederlandse rechter voor in beginsel alle geschillen die in de onderhavige zaak aan de Nederlandse rechter zijn voorgelegd, op de voet van artikel 26 lid 1 van de verordening stilzwijgend heeft aanvaard.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld dat het Nederlandse recht van toepassing is op de vorderingen. Tegen deze vaststelling is in hoger beroep geen grief geformuleerd, zodat ook het hof zal uitgaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht.
Bindende taxatie? 5.2. Tussen partijen staat de vraag centraal of zij tijdens de telefonische zitting van
13 oktober 2020 hebben afgesproken dat de taxatie van de woning bindend voor hen zou zijn. [appellante] is van mening dat de taxatie zoals uitgevoerd door makelaar [naam1] als bindend tussen partijen heeft te gelden. De taxatie dient volgens haar te worden gezien als bindend advies. [geïntimeerde] betwist dit, en stelt dat nergens uit blijkt, en dit ook niet haar bedoeling was, dat het zou gaan om een voor partijen bindende taxatie. [geïntimeerde] meent dat uit moet worden gegaan van een waarde die zo dicht mogelijk ligt bij de datum van verdeling van de woning.
5.3.
Het hof is van oordeel dat uit de overgelegde stukken, en het nadien opgevraagde proces-verbaal van de telefonische zitting bij de rechtbank op 13 oktober 2020, niet blijkt dat partijen hebben afgesproken dat de taxatie voor hen bindend zou zijn. Allereerst blijkt niet dat sprake is geweest van een door partijen beoogd bindend advies, zoals [appellante] betoogt, omdat aan de daaraan gestelde vereisten uit titel 15 van Boek 7 BW niet is voldaan. Nergens blijkt uit dat partijen zich op voorhand hebben gebonden aan de taxatiewaarde van de makelaar (artikel 7:900 lid 2 BW) en evenmin dat de makelaar de voorschriften die in dat geval gelden bij de totstandkoming van een bindend advies heeft gevolgd. Voor zover [appellante] heeft willen betogen dat partijen in ieder geval onderling hebben afgesproken zich te zullen houden aan en zich neer te zullen leggen bij de uitkomst van de door makelaar [naam1] te verrichten taxatie volgt dit evenmin uit de stukken. Gebleken is alleen dat partijen met de opdracht tot taxatie een nieuwe impuls wilden geven aan nader overleg over de verdere afwikkeling. Ten overvloede merkt het hof op dat, zelfs als er van uit zou moeten worden gegaan dat partijen zich wilden houden aan de uitkomst van de taxatie, daarmee nog niet vaststaat dat (zij zijn overeengekomen dat) deze taxatie ook bindend zou zijn wanneer de daarbij behorende toedeling van de woning aan [appellante] niet op dat moment zou plaatsvinden, maar veel later.
Peildatum waarde woning 5.4. Volgens vaste jurisprudentie geldt dat ter bepaling van de waarde van de bij de verdeling van tot een gemeenschap behorende goederen, in beginsel moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling, tenzij door partijen anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit. Het hof constateert dat de woning in het bestreden vonnis onder opschortende voorwaarden is toegedeeld aan [appellante] . In het vonnis staat weliswaar niet met zoveel woorden dat de woning wordt toegedeeld aan [appellante] - aan haar wordt door de rechtbank de mogelijkheid geboden deze binnen vier maanden over te nemen - maar uit de overwegingen van het bestreden vonnis blijkt voldoende dat toedeling aan [appellante] wel de bedoeling was. De rechtbank overweegt immers op meerdere plekken dat zij de wijze van verdeling gelast, dat als opschortende voorwaarde geldt dat [geïntimeerde] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en dat [appellante] de helft van het verschil tussen de getaxeerde waarde verminderd met de hypothecaire schuld per 30 mei 2020, de kosten van de taxatie en de kosten van het passeren van de akte en de kadastrale registratie daarvan, aan [geïntimeerde] zal vergoeden. Omdat de rechtbank de verdeling heeft vastgesteld, en in hoger beroep die verdeling op zichzelf niet ter discussie is gesteld, geldt het vonnis van de rechtbank als tijdstip van de verdeling en daarmee - in beginsel - ook als peildatum voor de waardering van de woning. Niet gebleken is dat partijen een andere peildatum zijn overeengekomen. Evenmin heeft een van de partijen zich erop beroepen op dat de eisen van de redelijkheid en billijkheid tot een andere datum zouden moeten leiden. Als peildatum voor de waardering van de woning heeft daarom te gelden de datum van het bestreden vonnis, derhalve 30 juni 2021.
Waarde woning
5.5.
Ingevolge artikel 3:185 lid 1 BW kan de rechter, voor zover de deelgenoten niet tot overeenstemming kunnen komen, onder andere zelf de verdeling vaststellen, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling kan worden opgemaakt dat de billijkheid mede bepaalt voor welke waarde een goed door de rechter in de verdeling wordt betrokken. Het hof constateert dat:- partijen tot op heden niet tot overeenstemming hebben kunnen komen over de waarde van de woning;- de woning inmiddels meerdere keren is getaxeerd, en geen enkel rapport door de ander wordt geaccepteerd;- partijen hebben nagelaten de woning overeenkomstig de opdracht van de rechtbank tegen de toen geldende actuele waarde te laten taxeren, onder meer omdat zij het niet eens konden worden over de makelaar, ondanks de daarover door de rechtbank gegeven instructies.Het hof ziet gelet op dit alles aanleiding om ter beslechting van het zich nog steeds tussen partijen voortslepende geschil, naar billijkheid - en rekening houdend met de twee overgelegde taxatierapporten, de waardeverklaring en de WOZ-berichten
(waaronder de WOZ-waarde per 1 januari 2020 van € 208.000,-) - de waarde van de woning per 30 juni 2021 vast te stellen op een bedrag gelijk aan het bedrag van de taxatie die [appellante] in mei 2020 heeft laten verrichten, vermeerderd met de in [woonplaats1]
(gemeente Emmen) geldende prijsstijgingsindex over 2020-2021 ad 14,5%
(kadasterdata.nl; “Ontwikkeling van de woningwaarde”, cijfers gemeente Emmen). Het hof komt daarmee op een waardebedrag van € 215.000,- plus € 31.175, derhalve € 246.175.Het hof zal ook (ten dele) rekening houden met de door [appellante] genoemde en met een bouwkundig rapport onderbouwde kosten van noodzakelijk onderhoud/herstel van de woning, waarmee bij de taxatie in mei 2020 geen rekening is gehouden, maar waarnaar in het taxatierapport wel is verwezen. [appellante] heeft deze direct en op termijn noodzakelijke kosten vooralsnog geschat op een bedrag van € 13.640,-. Het hof neemt in aanmerking dat deze kosten enige waardedruk met zich zullen brengen, zij het niet tot het gehele bedrag.Het hof stelt de waarde per 30 juni 2021, rekening houdende met alle hierboven geschetste factoren, in redelijkheid vast op € 240.000,-.Na aftrek van de hypotheekschuld, door partijen vastgesteld op (afgerond) € 160.345,-, komt het door [appellante] aan [geïntimeerde] te betalen bedrag daarmee op de helft van € 79.655,-, derhalve afgerond € 39.828,-.
Verdere afwikkeling
5.6.
Ook het hof zal bepalen dat [geïntimeerde] een termijn van vier maanden na heden wordt gegeven om de levering bij de notaris, onder ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld(en)van [geïntimeerde] te realiseren, waarbij partijen de kosten van de notariële verdelingsakte ieder voor de helft zullen moeten voldoen. De verzochte veroordeling tot medewerking en/of reële executie zal worden afgewezen omdat niet is gebleken dat [geïntimeerde] haar medewerking aan de levering zal onthouden.
5.7.
Indien de levering van de woning aan [appellante] , onder de hierboven geschetste omstandigheden en voorwaarden, niet binnen genoemde termijn heeft plaatsgevonden zal de woning worden verkocht. Het hof zal voor dat geval bepalen dat de verkoopopdracht zal worden verstrekt aan makelaar [naam2] van Makelaardij [naam3] . De kosten van de makelaar zullen bij helfte worden gedeeld. De verkoopopbrengst zal, na aftrek van de stand van de hypothecaire lening per 1 juni 2020 (€ 160.344,61) en de kosten van de verkoop, bij helfte tussen partijen worden gedeeld. De aflossingen die na 1 juni 2020 op de hypothecaire leningen zijn verricht komen volledig toe aan [appellante] .
Overig
5.8.
[appellante] heeft nog een aantal vorderingen ingesteld ter zake van te maken kosten voor onderhoud aan de woning, dan wel te verrichten onderzoek van de woning. Het hof zal deze vorderingen niet toewijzen. Bij de eerdere taxatie van de woning is rekening gehouden met de staat van de woning, en het hof heeft de door [appellante] geschatte kosten van noodzakelijk onderhoud/herstel deels in de waardebepaling betrokken. Indien en voor zover er in de toekomst onderhoud moet worden verricht komt dat na de levering aan [appellante] voor haar rekening.
6. De slotsom
Het hof zal, aansluitend op het bestreden vonnis van 30 juni 2021, de verdere wijze van verdeling gelasten van de woning aan de [adres] te [woonplaats1] .
7. 7. De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 30 juni 2021, behoudens voor zover dit arrest afwijkt van de onder 5.1. van dit vonnis bedoelde verdeling van de woning;
gelast de verdere wijze van verdeling van de woning aan de [adres] te [woonplaats1] als volgt:
bepaalt dat [appellante] gedurende vier maanden na heden de gelegenheid heeft om de woning over te nemen tegen betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 39.828,- en onder ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld(en)van [geïntimeerde] , waarbij partijen de kosten van de notariële verdelingsakte ieder voor de helft zullen voldoen;
bepaalt dat indien na ommekomst van deze termijn levering van de woning aan [appellante] nog niet heeft plaatsgevonden, de woning te koop zal worden aangeboden, waartoe partijen gezamenlijk een opdracht tot verkoop dienen te verstrekken aan makelaar [naam2] te [plaats1] ;
bepaalt dat indien partijen niet binnen twee weken na het verloop van de genoemde viermaandentermijn aan makelaar [naam2] te [plaats1] een opdracht tot verkoop hebben verstrekt, ieder van hen afzonderlijk en namens de ander bevoegd is tot het verstrekken van de opdracht tot verkoop aan deze makelaar;bepaalt dat partijen in overleg met elkaar en de makelaar de vraagprijs dienen vast te stellen, maar dat als dit niet binnen twee weken na totstandkoming van de verkoopopdracht lukt ieder van hen gerechtigd is namens de ander de makelaar te verzoeken deze vraagprijs bindend vast te stellen;
bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de verkoop zullen aangaan met degene die de beste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens partijen de best mogelijke prijs is. In geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, kunnen partijen (of één van hen) de makelaar verzoeken de laatprijs naar beste weten en kunnen bindend te bepalen;
bepaalt dat indien de verkoopprijs door de makelaar bindend is vastgesteld, partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan de koper;
bepaalt dat de verkoopopbrengst na aftrek van de stand van de hypothecaire lening per
1 juni 2020 (€ 160.344,61) en de kosten van de verkoop, waaronder de kosten van de makelaar, aan ieder van partijen voor de helft toekomt; het overschot komt toe aan [appellante] .
bepaalt dat iedere partij haar eigen proceskosten van dit hoger beroep draagt;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. C. Koopman, mr. J.W. Keuning en mr. P.S. Bakker en is
door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
8 november 2022.