Rb. Arnhem, 13-03-2007, nr. 76027106
ECLI:NL:RBARN:2007:BA9680
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
13-03-2007
- Zaaknummer
76027106
- LJN
BA9680
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2007:BA9680, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 13‑03‑2007; (Raadkamer)
Uitspraak 13‑03‑2007
Inhoudsindicatie
Bezwaarschrift van minderjarige tegen het bepalen en verwerken DNA-profiel gegrond verklaard
Partij(en)
RECHTBANK Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer voor kinderstrafzaken
Parketnummer : 05/760271-06
Rbnummer : [nummer]
Beslissing ex artikel 7 van de wet DNA-onderzoek bij veroordeelden
van de rechtbank Arnhem, raadkamer, naar aanleiding van het op 13 oktober 2006 ter griffie van deze rechtbank ingediende bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel betreffende:
naam : [veroordeelde]
geboren op : [geboortedatum] 1991
adres : [adres]
woonplaats : [adres]
De procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- -
het op 11 augustus 2006 tegen veroordeelde gewezen strafvonnis waarbij hij terzake van mishandeling is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 15 uren;
- -
een bevel tot afname DNA-materiaal betreffende veroordeelde d.d. 29 augustus 2006 welk bevel op 15 september 2006 aan veroordeelde op de bij de wet bepaalde wijze is uitgereikt;
- -
de stukken waaruit blijkt dat van veroordeelde nog geen DNA-profiel beschikbaar is;
- -
de stukken waaruit blijkt dat de afname van het DNA-materiaal door een daartoe bevoegde persoon is uitgevoerd op 4 oktober 2006;
- -
de conclusie van het Openbaar Ministerie d.d. 30 oktober 2006.
Tijdens de behandeling in raadkamer van 27 februari 2007 is veroordeelde niet verschenen.
Zijn raadsman [gemachtigde] advocaat te Barneveld, is wel verschenen.
De raadsman en de officier van justitie gehoord.
Veroordeelde maakt bezwaar tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel.
De raadsman heeft ter zitting gepersisteerd bij de inhoud van zijn bezwaarschrift en de officier van justitie bij de inhoud van zijn conclusie.
De beoordeling
Het bezwaarschrift is tijdig ingediend.
De raadsman heeft op diverse gronden bezwaar gemaakt tegen de opname van het DNA van de veroordeelde in de databank. Hij voert hiertoe, zakelijk weergegeven, aan dat het geheel van feiten en omstandigheden zodanig is dat de afname van DNA-materiaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde disproportioneel is. Het bepalen en het verwerken van het DNA-profiel is niet van betekenis voor het in artikel 2 lid 1 onder b van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden genoemde doeleinden.
Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd dat blijkens de aantekeningen terzake, het vonnis niet geheel juist is gelezen bij de gemaakte afweging en dat de beslissing had moeten luiden: geen bevel tot afname gelet op leeftijd van de veroordeelde en het bewezenverklaarde feit.
Artikel 2 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna ook: de Wet) bepaalt dat de officier van justitie bij de rechtbank die in eerste aanleg vonnis heeft gewezen, beveelt dat van een veroordeelde wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, celmateriaal zal worden afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten die de wet aan het bevel stelt is voldaan.
Uit artikel 2, lid 1 sub b van de Wet volgt voorts dat bedoelde afname achterwege blijft indien redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Uit de Memorie van Toelichting (T.K. 2002-2003, 28685, nr 3) op de totstandkoming van de wet blijkt het volgende.
Het geval kan zich voordoen dat ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf, DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd.
Voor de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van een uitzondering als hiervoor bedoeld, dient niet alleen te worden gekeken naar de aard van het misdrijf en de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, maar dient DNA-onderzoek ook achterwege te blijven wanneer aan de hand van objectief waardeerbare omstandigheden en de persoon van de veroordeelde komt vast te staan dat geen opsporingsbelang terzake van reeds gepleegde strafbare feiten of enig relevant recidivegevaar aanwezig is. Een van de factoren die onder omstandigheden daarbij kunnen worden betrokken is de vraag of de veroordeelde voordien eerder met justitie in aanraking is geweest. In het wetsvoorstel ligt bij ernstige misdrijven een aanname van recidivegevaar besloten.
De rechtbank neemt hierbij de volgende omstandigheden in aanmerking.
Veroordeelde was ten tijde van de mishandeling 15 jaar oud. Het gaat hier om een eenmalig incident. Veroordeelde heeft geen documentatie en het ziet er niet naar uit dat er recidivegevaar is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in dit geval kan worden geconcludeerd dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Het bezwaarschrift zal dan ook gegrond worden verklaard en de officier van justitie zal worden bevolen ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond wordt vernietigd.
BESLISSING:
Verklaart het bezwaarschrift gegrond;
Beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond wordt vernietigd.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer op 13 maart 2007 door
mr. C.M.J. Peters, als voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. C.M Vinck, kinderrechter,
mr. K. Paardekooper, rechter-plaatsvervanger,
in tegenwoordigheid van mr. S.K. Nutma-Huisman, griffier.