CRvB, 22-04-2011, nr. 10/3503 WIA
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2322
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
22-04-2011
- Magistraten
I.M.J. Hilhorst-Hagen, G. van der Wiel, J.J.T. van den Corput
- Zaaknummer
10/3503 WIA
- LJN
BQ2322
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2322, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 22‑04‑2011
Uitspraak 22‑04‑2011
I.M.J. Hilhorst-Hagen, G. van der Wiel, J.J.T. van den Corput
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank s-Gravenhage van 12 mei 2010, 09/6583 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
I. Procesverloop
Namens appellant heeft mr. J.P.J. van de Griend, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2011. Zoals aangekondigd, was appellant niet aanwezig. Voor het Uwv was aanwezig mr. K.M. Schuijt.
II. Overwegingen
1.1.
Bij besluit van 22 juli 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 2 oktober 2009 recht is ontstaan op een zogeheten IVA-uitkering als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Daarbij is het dagloon waarnaar de uitkering wordt berekend, vastgesteld op 162,86. Dit dagloon is gebaseerd op het inkomen dat appellant genoot in de periode van 1 oktober 2006 tot en met 30 september 2007 (de referteperiode), bestaande uit inkomen uit arbeid tot en met 31 maart 2007 en uit de door appellant vanaf 2 april 2007 tot en met 30 september 2007 ontvangen uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW). Deze uitkering werd telkens na een tijdvak van vier weken betaalbaar gesteld. De WW-uitkering over de periode 3 september 2007 tot en met 30 september 2007 is begin oktober 2007 uitgekeerd. Het bedrag aan uitkering over deze periode heeft het Uwv niet meegenomen bij de berekening van het dagloon.
1.2.
Appellant heeft in bezwaar, evenals in beroep en hoger beroep te kennen gegeven dat hij zich er niet mee kan verenigen dat zijn WW-uitkering over de periode van 3 september 2007 tot en met 30 september 2007 niet is meegenomen bij de vaststelling van het dagloon, waarnaar zijn IVA-uitkering wordt berekend. Hij was en is van mening dat hij niet de dupe mag worden van het feit dat het Uwv de WW-uitkering over deze periode buiten de referteperiode heeft uitbetaald.
1.3.
Bij besluit van 21 augustus 2009 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 juli 2009 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 21 augustus 2009 ongegrond verklaard.
2.2.
De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit) de buiten de referteperiode uitbetaalde WW-uitkering over september 2007 niet dient te worden meegenomen bij de vaststelling van het dagloon. De rechtbank heeft erop gewezen dat de uitbetaling van de WW-uitkering begin oktober 2007 in overeenstemming was met het bepaalde in de WW. Een WW-uitkering wordt na vaststelling van het recht daarop achteraf uitbetaald. Voorts heeft de rechtbank gewezen op de wetsgeschiedenis van de huidige dagloonsystematiek. Gelet hierop heeft de rechtbank geoordeeld dat, hoewel deze (nieuwe) dagloonsystematiek nadelige gevolgen heeft voor appellant, dit niet maakt dat hieraan consequenties dienen te worden verbonden. De wetgever was zich immers bewust van het feit dat deze systematiek voor bepaalde betrokkenen nadelige gevolgen zou kunnen hebben, maar dit heeft de noodzaak om tot een vereenvoudiging van de dagloonregels te komen niet in de weg gestaan. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit de WW-uitkering over de periode van 2 september 2007 tot en met 30 september 2007 buiten beschouwing gelaten.
3.
De Raad heeft in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad kan zich geheel vinden in de door de rechtbank gebezigde overwegingen. Nu de Raad daaraan niets heeft toe te voegen, volstaat hij met een verwijzing naar deze overwegingen.
4.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.