Ktg. Terneuzen, 29-09-2004, nr. 03-1216
ECLI:NL:RBMID:2004:AR4225
- Instantie
Kantongerecht Terneuzen
- Datum
29-09-2004
- Zaaknummer
03-1216
- LJN
AR4225
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMID:2004:AR4225, Uitspraak, Rechtbank Middelburg, 29‑09‑2004; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
Burgerlijk Wetboek Boek 6
- Vindplaatsen
JA 2005/11
Uitspraak 29‑09‑2004
Inhoudsindicatie
De kantonrechter vindt het vast staan de dat de werknemer bij de uitoefening van zijn werkzaamheden langdurig zwaar belast is geweest. De werkgever was verantwoordelijk voor de organisatie van het werk in haar onderneming, voor de arbeidsomstandigheden van de werknemer en daarmee ook voor werkbelasting van haar werknemer. De werkgever kon niet aantonen dat aan de zorgplicht, zoals in de wet omschreven, is voldaan. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de werkgever aansprakelijk is voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden.
Partij(en)
Rolnummer: 03-1216
Uitspraak: 29 september 2004
Rechtbank Middelburg
Sector kanton – zitting te Terneuzen
V O N N I S
in de zaak van:
[naam eisende partij],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
verder te noemen: [eisende partij],
gemachtigde: mr. W.A. van Veen,
t e g e n :
de besloten vennootschap
[naam gedaagde partij],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde partij],
gemachtigde: mr. F.R.H. Kuiper.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- -
dagvaarding van 24 juni 2003,
- -
incidentele conclusie van eis,
- -
incidentele akte tot referte,
- -
incidenteel vonnis van 1 oktober 2003,
- -
conclusies van antwoord, repliek en dupliek.
de beoordeling van de zaak
- 1.1.
[eisende partij] vordert de veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van bedragen tot in totaal € 76.890,12 vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. [gedaagde partij] heeft de vordering bestreden.
- 1.2.
In het incidenteel vonnis is het [gedaagde partij] toegestaan E.G. Holding, gevestigd te M., in vrijwaring te dagvaarden tegen de zitting van 29 oktober 2003 te 10.30 uur. [gedaagde partij] heeft geen dagvaarding in vrijwaring doen inschrijven op de rol van die zitting.
- 2.
[eisende partij] grondt zijn vordering op de stelling dat [gedaagde partij] als zijn werkgever aansprakelijk is voor schade als gevolg van het niet nakomen van de zorgplicht als bedoeld in artikel 7: 658 BW. Volgens [gedaagde partij] is zij ten onrechte aangesproken omdat niet zij maar [vorige werkgever] als werkgever is aan te merken.
- 3.1.
Volgens schriftelijke arbeidsovereenkomst is [eisende partij] per 1 januari 1985 in dienst getreden van [vorige werkgever], gevestigd te [vestigingsplaats vorige werkgever]. In mei 1985 is dit bedrijf verhuisd naar M. Bij brief van 10 februari 1999 heeft Houdstermaatschappij M. BV aan de medewerkers van de vestigingen te M. geschreven dat het voornemen bestaat om [vorige werkgever], dat sinds 1984 deel uitmaakt van de E.G., over te dragen aan Loonbedrijf [gedaagde partij] BV te O. [gedaagde partij] heeft bij brief van 17 december 1999 aan haar klanten en relaties geschreven over het samengaan van [gedaagde partij] en [vorige werkgever]. De aansprakelijkheidsverzekeraar van [E.G. Holding] heeft de gemachtigde van [eisende partij] op 19 juni 2002 geschreven dat [gedaagde partij] met de overname van [vorige werkgever] tevens de rechten en verplichtingen jegens [eisende partij] heeft overgenomen op grond van artikel 7: 663 BW.
- 3.2.
Op grond van één en ander neemt de kantonrechter aan dat er sprake is geweest van overgang van een onderneming door gedaagde [gedaagde partij], zodat ingevolge artikel 7: 663 BW de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst met [eisende partij] van rechtswege op haar zijn overgegaan. De stelling van [gedaagde partij] dat [vorige werkgever] nog steeds bestaat en dat [eisende partij] bij die vennootschap in dienst is, is onvoldoende gemotiveerd. De kantonrechter neemt dan ook aan dat indien de rechtsvoorganger van [gedaagde partij] is tekortgeschoten in de zorgplicht als bedoeld in artikel 7: 658 lid 1 BW, de mogelijke aansprakelijkheid als werkgever is overgegaan op [gedaagde partij].
- 4.
Voordat de arbeidsovereenkomst van 1 januari 1985 werd gesloten, was [eisende partij] vanaf 1969 in dienst van een rechtsvoorganger van [gedaagde partij] werkzaam als chauffeur. Sinds 1985 is hij assistent-bedrijfsleider en voornamelijk belast met planning. Op 8 september 1997 heeft [eisende partij] zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Vanaf 8 september 1998 kwam hij in aanmerking voor een WAO-uitkering naar een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Na hervatting van het werk in een andere functie viel [eisende partij] weer uit op 8 februari 1999. Daarna heeft hij niet meer gewerkt. Met ingang van 8 maart 1999 werd hij voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO beschouwd. De arbeidsongeschiktheid van [eisende partij] bestaat volgens het rapport van 20 april 1998 van de verzekeringsarts D.M.P.J. Wierper-Heijnen uit burn-outsyndroom P611.
- 5.1.
[eisende partij] stelt dat hij onder zeer belastende omstandigheden heeft gewerkt bij [vorige werkgever]. Als chauffeur had hij lange werkdagen met weinig tot geen mogelijkheid om pauzes te nemen. De werktijden waren ongeregeld. Soms had hij nauwelijks nachtrust.
- 5.2.
Bij aanvaarding van de nieuwe functie in 1985 werd hij onvoldoende ingewerkt en begeleid. De werkzaamheden waren veelzijdig en complex, hij had te maken met wensen van klanten, chauffeurs, leveranciers, de inzetbaarheid van materieel, het weer, de verschillende meststoffen en hun samenstelling, registratie hiervan, veranderende wetgeving en milieueisen. 5.3. De werkdagen waren lang, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Tevens werkte [eisende partij] op zaterdag en op zondagavond om de planning voor maandagmorgen gereed te maken. Van [eisende partij] werd verlangd dat hij op ieder moment van de dag bereikbaar was, zelfs ’s avonds, in het weekend en soms ’s nachts. Thuis had hij een kantoor met een planbord voor zijn werk. Hij is tien jaar lang 50 weken per jaar beschikbaar geweest voor [vorige werkgever]. Meer vakantie of vrije dagen werden niet opgenomen.
5.4. Begin 1997 kreeg [eisende partij] een collega in de functie van buitendienst medewerker en assistent-planner. Kort nadien brak de varkenspest uit met als gevolg een complete ontregeling van het mesttransport, invoering van strenge regels en vele vergaderingen ver van huis in de avond. Uiteindelijk meldde [eisende partij] zich ziek op 8 september 1997. Vervolgens heeft de werkgever in de reïntegratiefase totaal gefaald.
5.5. Het kantoor van [vorige werkgever] in M. grensde aan de werkplaats en was niet geluidsdicht. Daardoor was er in het kantoor veel omgevingslawaai. In 1996 zijn twee kantoren samengevoegd tot één kantoor tussen de garage en de opslagloods met als gevolg nog meer geluidsoverlast door het proefdraaien van vuilniswagens, door lichthamers slijptollen, vrachtwagens en heftrucks.
5.6. Opmerkingen over de arbeidsomstandigheden werden genegeerd. De werkomstandigheden waren in strijd met artikel 3 Arbeidsomstandighedenwet. Ook voldeed [vorige werkgever] niet aan de artikelen 5: 7, 9 en 10 van de Arbeidstijdenwet. [vorige werkgever] had [eisende partij] moeten beschermen tegen de te hoge werkdruk en de andere belastende werkomstandigheden die uiteindelijk de oorzaak zijn van zijn definitieve uitval uit zijn arbeid.
5.7. [vorige werkgever] heeft niet voldaan aan haar zorgplicht op grond van artikel 7: 658 BW. [gedaagde partij] dient daarom aan [eisende partij] te voldoen € 26.023,-- aan verlies aan arbeidsvermogen over de jaren 1997 tot en met 2002, € 25.483,-- aan verlies aan arbeidsvermogen over 2003 tot het bereiken van de 63-jarige leeftijd door [eisende partij],
€ 500,-- aan reiskosten en verhoogd telefoongebruik, € 15.000,-- aan smartengeld, € 4.047,51 aan kosten van onderzoek door het Bureau Beroepsziekten van de FNV en € 4.990,61 aan buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand door zijn gemachtigde.
- 6.1.
[gedaagde partij] acht het causaal verband tussen de ziekte van [eisende partij] en de verantwoordelijkheid van de werkgever niet aangetoond. De reden voor de ziekte kan gelegen zijn in de persoonlijkheid van [eisende partij], zijn privé-situatie en andere zaken waarop [vorige werkgever] geen invloed had. De persoonlijke gevoelens van [eisende partij] zijn van zeer groot belang voor het ontstaan en het voortduren van zijn ziekte. [eisende partij] was een werknemer die graag in het middelpunt stond en het gevoel had onmisbaar te zijn in zijn werk. Hij had de neiging zaken naar zich toe te trekken en kon slecht delegeren.
- 6.2.
[vorige werkgever] heeft haar zorgplicht niet geschonden. Een vrachtwagenchauffeur leidt een onregelmatig bestaan. [eisende partij] heeft hiervoor bewust gekozen. [vorige werkgever] heeft zich in deze periode altijd gehouden aan de Arbeidstijdenwet en daarmee ook aan haar zorgplicht voldaan. De inzet van [eisende partij] was gelijk aan die van andere internationale chauffeurs en vergelijkbaar met wat in de branche gebruikelijk is.
- 6.3.
De taken van [eisende partij] als assistent-bedrijfsleider en planner waren niet zo groot in aantal of zo complex dat door het enkele moeten uitvoeren daarvan de zorgplicht is geschonden. Toen [eisende partij] begon met die werkzaamheden, is hem wel degelijk zo nodig uitleg gegeven en begeleiding geboden. Hij diende incidenteel over te werken. Niet werd van hem verlangd dat hij thuis te allen tijde bereikbaar was. Het gebeurde incidenteel dat [eisende partij] in de avonduren werd gebeld door chauffeurs die de planning wilden veranderen. De vaste vergoeding voor overuren werd betaald ook als geen overuren werden gemaakt. Uit deze vergoeding mag niet worden afgeleid dat [eisende partij] altijd overuren maakte. Nimmer werd van hem geëist meer dan 200 uur per vier weken te werken zodat de Arbeidstijdenwet werd overtreden.
- 6.4.
[eisende partij] was weliswaar thuis veel met zijn werk bezig, maar [vorige werkgever] heeft hem erop aangesproken dat hij zijn werk teveel mee naar huis nam. Voor zover [vorige werkgever] merkte dat [eisende partij] te hard werkte, heeft zij hem verzocht het rustiger aan te doen. Wanneer [eisende partij] erover klaagde ’s avonds vaak te zijn gebeld door chauffeurs die de planning wilden veranderen, werd hem te verstaan gegeven dat hij zich niet door chauffeurs van zijn planning moest laten afbrengen. Keer op keer is vanuit [vorige werkgever] aangegeven dat [eisende partij] ten onrechte meende overal verantwoordelijk voor te zijn en dat hij de enige is die het werk kan uitvoeren. Dit mocht echter niet baten.
- 6.5.
Na de bedrijfsverhuizing naar M. en een latere interne verhuizing werd [eisende partij] minder belast met zaken die rondom de planning geregeld moesten worden. Ook waren er mensen die konden invallen op de planning. Doordat [eisende partij] zijn werk niet losliet, konden anderen het werk alleen overnemen tijdens zijn vakanties.
- 6.6.
In de periode van 1985 tot 1997 zijn de arbeidsomstandigheden bij [gedaagde partij] verbeterd. De administratieve ondersteuning werd uitgebreid, de communicatie werd beter, de mobiele telefonie kwam op, de reorganisatie vond plaats, de werkplek verbeterde en het aantal vrachtwagens nam af.
- 6.7.
De varkenspest heeft in de hele sector tot een piek in de werkdruk geleid.
- 6.8.
Op de werkplekken van [eisende partij] was er geen sprake van geluidsoverlast die een schending van de zorgplicht inhield. De klachten van [vorige werkgever] betreffen zijn subjectieve beleving. Hij was de enige die klaagde. Al het mogelijke werd gedaan om geluidshinder te beperken.
- 6.9.
Nadat [eisende partij] arbeidsongeschikt was geworden heeft [vorige werkgever] zich voldoende ingespannen voor zijn reïntegratie.
- 6.10.
Uiterst subsidiair beroept [vorige werkgever] zich op matiging van het gevorderde.
- 7.
De kantonrechter overweegt het volgende over de geschilpunten van partijen.
- 7.1.
Voor toewijzing van een vordering op grond van artikel 7: 658 BW is nodig dat komt vast te staan dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en dat de werkgever niet heeft voldaan aan de op hem rustende zorgplicht. De stelling van [gedaagde partij] dat het causaal verband tussen de ziekte van [eisende partij] en de verantwoordelijkheid van de werkgever niet is aangetoond, gaat niet op. De wet stelt niet de eis dat een dergelijk causaal verband bestaat. Wel kan een werkgever zich van aansprakelijkheid bevrijden door aan te tonen dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan of dat de werknemer dezelfde schade zou hebben geleden indien de werkgever wel aan zijn zorgplicht had voldaan. Ook kan de werkgever aantonen dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
- 7.2.
De stellingen van [eisende partij] komen erop neer dat hij in zijn werk jarenlang ernstig overbelast is geweest en ziek is geworden. Niet in geschil is dat [eisende partij] arbeidsongeschikt is als gevolg van een burn-outsyndroom en schade lijdt. Het rapport van verzekeringsarts D.M.P.J. Wierper-Heijnen houdt onder meer in:
‘Burnout komt vooral voor bij werknemers die een hoog arbeidsethos hebben: m.a.w. mensen die bereid zijn langer en harder door te werken indien de situatie daarom vraagt, veel know-how hebben en begiftigd zijn met talenten zoals accuratesse en creativiteit. Bijzonder is dat dergelijke medewerkers burnout verschijnselen krijgen. Zij zijn toch bij uitstek de groep mensen die in staat zouden moeten zijn de veranderde werksituatie of de hoeveelheid werk het hoofd te kunnen bieden. Helaas is dat niet waar. Inzet en zelfinzicht gaan niet hand in hand, dit is duidelijk ook bij betrokkene van toepassing.’
Verder beroept [eisende partij] zich op een publicatie van dr. R. van Eijk, getiteld Diagnose van een samenleving, draagkracht en draaglast, waarvan hij onder andere heeft geciteerd:
‘Onder burnout wordt verstaan een werkgerelateerde psychische uitputtingstoestand gekenmerkt door vermoeidheid, energieverlies, mentale distantie en een negatieve perceptie van de eigen competentie’.
‘Een onderzoek bij ongeveer 20.000 werknemers laat zien dat tenminste 5% van de Nederlandse beroepsbevolking ernstige verschijnselen van burnout vertoont’.
‘Verder blijkt dat achtergrondfactoren als sexe en leeftijd weliswaar gerelateerd zijn aan burnout, maar dat werkgebonden risicofactoren als hoge taakeisen belangrijker zijn. Burnout is eerder een werkgerelateerd dan een persoonsgerelateerd fenomeen.’
Voorts is van belang dat [gedaagde partij] erkent dat [eisende partij] thuis - na zijn werk op het bedrijf - veel met zijn werk bezig was. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eisende partij] voldoende gesteld en aannemelijk gemaakt om tot de conclusie te komen dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden ziek is geworden en schade heeft geleden.
- 7.3.
De stelling van [gedaagde partij] dat de oorzaak van het burn-outsyndroom kan zijn gelegen in de persoonlijkheid van [eisende partij], zijn privé-situatie en andere zaken waarop zij geen invloed had, is onvoldoende om aan te nemen dat [eisende partij] de schade niet heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Uit de hierboven aangehaalde passages volgt dat het syndroom eerder verband houdt met het werk dan het de persoon. De omstandigheid dat de persoonlijkheid van [eisende partij] mogelijk van dien aard is dat hij wellicht meer dan gemiddeld de kans loopt te lijden aan dit syndroom, betekent niet dat hij de schade niet heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Verder heeft [gedaagde partij] haar stelling dat de oorzaak van het burn-outsyndroom kan zijn gelegen in de privé-situatie van [eisende partij] of in andere factoren waarop zij geen invloed had niet voldoende concreet en aannemelijk gemaakt. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat [eisende partij] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden.
- 7.4.
Bij de beantwoording of [vorige werkgever] heeft voldaan aan de zorgplicht die volgens artikel 7: 658 BW op haar rust, gaat de kantonrechter uit van de volgende - door [eisende partij] gestelde en door [gedaagde partij] niet voldoende weersproken - feitelijke omstandigheden bij het werk van [eisende partij] als assistent-bedrijfsleider:
- -
[eisende partij] heeft gedurende tien jaar 50 weken gewerkt en dus zeer beperkt vakantie en vrije dagen opgenomen;
- -
in de arbeidsovereenkomst van 1 januari 1985 is een vaste vergoeding voor tien overuren per week opgenomen. De stelling dat deze vergoeding ook werd betaald als [eisende partij] geen overuren maakte, is een onvoldoende gemotiveerde weerspreking van [eisende partij]s standpunt dat hij veel overwerk deed. Uit het vaste karakter van de vergoeding volgt dat de betaling ervan onafhankelijk is van het aantal in een loonperiode gemaakte overuren. Onaannemelijk is dat een dergelijke vergoeding wordt overeengekomen indien de werknemer niet met regelmaat een aanzienlijk aantal overuren maakt. [gedaagde partij] heeft niet een overzicht overgelegd van het reëel door [eisende partij] verrichte overwerk. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat [eisende partij] slechts incidenteel overwerkte;
- -
[eisende partij] heeft in zijn woning een kantoor met een planbord ingericht voor zijn werkzaamheden;
- -
[eisende partij] had in het werk te maken met klanten, chauffeurs en leveranciers. Bij stagnaties of onregelmatigheden viel men op hem terug, zelfs ’s avonds en in het weekend en soms ’s nachts;
- -
[eisende partij] werkte op het kantoor van [vorige werkgever] veelal van 7.00 tot vlak voor 18.00 uur, onderbroken door een lunchpauze thuis van drie kwartier;
- -
vanaf 1985 heeft [eisende partij] op zondagavond de planning geregeld en doorgegeven aan de chauffeurs die daarvoor op zondag tussen 18.00 en 20.00 uur bereikbaar moesten zijn;
- -
nadat het bedrijf in mei 1985 verhuisde naar M. is het snel gegroeid;
- -
bij brief van 20 september 1985 heeft [vorige werkgever] haar chauffeurs opgedragen op elke werkdag na het lossen van de laatste vracht een telefoonnummer te bellen dat ’s avonds was doorgeschakeld naar [eisende partij] of een ander;
- -
na uitbraak van de varkenspest woonde [eisende partij] in het voorjaar en de zomer van in 1997 in de avond vele vergaderingen ver van huis bij. In die periode was [vorige werkgever] volgens een brief van haar zeven dagen per week 24 uur per dag telefonisch bereikbaar. Volgens [eisende partij] was hij ook steeds telefonisch bereikbaar, wat [gedaagde partij] niet weerspreekt;
Aldus staat vast dat [eisende partij] bij de uitoefening van zijn werkzaamheden als assistent-bedrijfsleider en planner langdurig zeer zwaar belast is geweest. Deze belasting hield zowel verband met de duur van de werkzaamheden en de bereikbaarheid van [eisende partij] als met de uiteenlopende omstandigheden en de conflicterende belangen waarmee hij had te maken. Een piekbelasting bestond tijdens de varkenspest kort voordat [eisende partij] zijn werk staakte wegens arbeidsongeschiktheid.
- 7.5.
Vraag is dan of [vorige werkgever] voldoende zich heeft ingespannen om overbelasting van [eisende partij] te voorkomen. Het verweer dat de taken van [eisende partij] als assistent-bedrijfsleider en planner niet zo groot in aantal of zo complex waren dat door het enkele moeten uitvoeren daarvan de zorgplicht is geschonden, gaat niet op. Het gaat er niet om of de taken voor een willekeurige werknemer in het algemeen te zwaar zijn maar daarom of de individuele werknemer niet wordt overbelast. Ook treft geen doel de stelling dat niet van [eisende partij] werd verlangd thuis te allen tijde bereikbaar te zijn en dat nimmer van hem werd geëist teveel te werken. [vorige werkgever] was bekend met de wijze waarop [eisende partij] invulling gaf aan zijn functie van assistent-bedrijfsleider en planner. Die invulling hield onder meer in dat [eisende partij] veel bereikbaar was en veel uren maakte. Als werkgever was [vorige werkgever] verantwoordelijk voor de organisatie van het werk in haar onderneming, voor de arbeidsomstandigheden van [eisende partij] en daarmee ook voor zijn belasting in het werk. Aan haar verantwoordelijkheid kan [vorige werkgever] zich niet onttrekken door te stellen dat bereikbaarheid thuis en teveel werken niet door haar werden verlangd. Hierbij is mede van belang dat [vorige werkgever] haar chauffeurs heeft opgedragen na de laatste rit [eisende partij] of een andere werknemer te bellen en dat [eisende partij] de planning regelde en deze op zondagavond doorgaf aan de chauffeurs. Bovendien heeft [vorige werkgever] de vakanties van [eisende partij] zo vastgesteld dat hij tien jaar lang 50 weken per jaar werkte.
- 7.6.
[gedaagde partij]s stelling is dat [vorige werkgever] alles deed wat in haar mogelijkheid lag om te ontmoedigen dat [eisende partij] zaken naar zich toetrok en zich ook privé liet bellen, is te algemeen. Hetzelfde geldt voor het betoog dat [vorige werkgever] veel mogelijkheden heeft geschapen om de werkzaamheden van [eisende partij] bij drukte te verdelen of te laten verminderen. Ook de stelling dat in de periode van 1985 tot 1997 de administratieve ondersteuning werd uitgebreid, de mobiele telefonie opkwam, een reorganisatie plaats had en het aantal vrachtwagens afnam, is te vaag en ontoereikend. Het ligt op de weg van [gedaagde partij] aan te geven welke concrete maatregelen [vorige werkgever] heeft getroffen en welke aanwijzingen zij heeft verstrekt om overbelasting van [eisende partij] te voorkomen. [gedaagde partij] stelt dat [eisende partij] bij herhaling is aangesproken op zijn werk thuis en op de wijze waarop hij zijn werk deed. [gedaagde partij] heeft echter niet gesteld dat dit schriftelijk is bevestigd in brieven of gespreksverslagen, zodat de kantonrechter aanneemt dat een schriftelijke bevestiging ontbreekt. Wat [vorige werkgever] gedaan heeft om overbelasting van [eisende partij] te voorkomen, baatte volgens [gedaagde partij] niet. Derhalve schoten de getroffen maatregelen en de verstrekte aanwijzingen tekort. Toen [vorige werkgever] dit bemerkte, had zij verdergaande maatregelen moeten treffen en aanwijzingen moeten verstrekken. Doordat zij dat niet heeft gedaan, heeft [gedaagde partij] niet aangetoond dat de zorgplicht als bedoeld in artikel 7: 658 lid 1 BW is nagekomen. Derhalve is [gedaagde partij] aansprakelijk voor de schade die [eisende partij] in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden.
- 7.7.
De omvang van de door [eisende partij] gevorderde schade is niet gemotiveerd betwist. Het beroep van [gedaagde partij] op matiging is onvoldoende onderbouwd. Niet gesteld of gebleken is dat toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Voor zover [gedaagde partij] zich erop beroept dat de schade mede een gevolg is van aan [eisende partij] toe te rekenen omstandigheden, gaat het beroep niet op. [gedaagde partij] heeft niet aangetoond dat de schade in belangrijke mate mede een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [eisende partij]. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van het Bureau Beroepsziekten van de FNV en van [eisende partij]s gemachtigde tot in totaal € 9.038,12 komt de kantonrechter bovenmatig voor. Hij matigt ambtshalve deze vergoeding tot € 1.832,60 overeenkomstig het rapport Voorwerk II.
- 7.8.
[gedaagde partij] dient als de in het ongelijk gesteld partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
DE BESLISSING
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen bewijs van kwijting aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 68.838,60 vermeerderd met de wettelijke rente
over een bedrag van € 846,-- vanaf 31 december 1998,
over een bedrag van € 10.017,-- vanaf 31 december 1999,
over een bedrag van € 3.750,-- vanaf 31 december 2000,
over een bedrag van € 6.564,-- vanaf 31 december 2001,
over een bedrag van € 4.846,-- vanaf 31 december 2002,
over een bedrag van € 25.483,-- vanaf 31 december 2002,
en over een bedrag van € 15.000,-- vanaf 8 februari 1999,
telkens tot de dag van voldoening;
veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van het geding, gevallen aan de zijde van [eisende partij] en tot op heden begroot op € 1.693,16, waaronder begrepen een bedrag van € 1.450,-- wegens salaris van de gemachtigde van [eisende partij];
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kool, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.