Procestaal: Engels.
HvJ EU, 21-01-2016, nr. C-603/13 P
ECLI:EU:C:2016:38
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
21-01-2016
- Magistraten
T. von Danwitz, K. Lenaerts, D. Šváby, A. Rosas, C. Vajda
- Zaaknummer
C-603/13 P
- Conclusie
N. Jääskinen
- Roepnaam
Galp Energia España e.a./Commissie
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2016:38, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 21‑01‑2016
ECLI:EU:C:2015:482, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 16‑07‑2015
Uitspraak 21‑01‑2016
T. von Danwitz, K. Lenaerts, D. Šváby, A. Rosas, C. Vajda
Partij(en)
In zaak C-603/13 P,*
betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 22 november 2013,
Galp Energía España, S.A., gevestigd te Alcobendas (Spanje),
Petróleos de Portugal (Petrogal), S.A., gevestigd te Lissabon (Portugal),
Galp Energía SGPS, S.A., gevestigd te Lissabon,
vertegenwoordigd door M. Slotboom, advocaat, en G. Gentil Anastácio, advogado,
rekwirantes,
andere partij in de procedure:
Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Urraca Caviedes en F. Castillo de la Torre als gemachtigden, bijgestaan door J. Rivas Andrés, avocat, en G. Eclair-Heath, solicitor,
verweerster in eerste aanleg,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: T. von Danwitz, president van de Vierde kamer, waarnemend voor de president van de Vijfde kamer, K. Lenaerts, president van het Hof, waarnemend rechter van de Vijfde kamer, D. Šváby (rapporteur), A. Rosas en C. Vajda, rechters,
advocaat-generaal: N. Jääskinen,
griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 15 april 2015,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 juli 2015,
het navolgende
Arrest
1
Met hun hogere voorziening vorderen GALP Energía España, S.A. (hierna: ‘GALP Energía España’), Petróleos de Portugal (Petrogal), S.A. (hierna: ‘Petróleos de Portugal’) en GALP Energía SGPS, S.A. (hierna: ‘GALP Energía SGPS’) (hierna gezamenlijk: ‘rekwirantes’) vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 16 september 2013, Galp Energía España e.a./Commissie (T-462/07, EU:T:2013:459; hierna: ‘bestreden arrest’), waarbij het Gerecht enerzijds beschikking C(2007) 4441 definitief van de Commissie van 3 oktober 2007 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 EG, thans artikel 101 VWEU [zaak COMP/38.710 — Bitumen (Spanje)] (hierna: ‘litigieuze beschikking’), deels nietig heeft verklaard en het bedrag van de aan rekwirantes opgelegde geldboete heeft verlaagd en anderzijds het beroep heeft verworpen voor het overige.
Toepasselijke bepalingen
2
Artikel 31 van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen [101 VWEU] en [102 VWEU] (PB 2003, L1, blz. 1) luidt als volgt:
‘Het Hof van Justitie heeft volledige rechtsmacht ter zake van beroep tegen beschikkingen van de Commissie waarin een geldboete of een dwangsom wordt vastgesteld. Het kan de opgelegde geldboete of dwangsom intrekken, verlagen of verhogen.’
Voorgeschiedenis van het geding en de litigieuze beschikking
3
De voorgeschiedenis van het geding is uiteengezet in de punten 1 tot en met 85 van het bestreden arrest en kan ten behoeve van de onderhavige procedure worden samengevat als volgt.
4
Het product waarop de inbreuk betrekking heeft, is penetratiebitumen, onbehandeld bitumen dat wordt gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van wegen.
5
De Spaanse bitumenmarkt bestaat uit drie producenten, namelijk de Repsol-groep, de CEPSA-PROAS-groep en de BP-groep, en importeurs, waaronder de Nynäs-groep en de groep die wordt gevormd door rekwirantes.
6
Van 1990 tot 2003 waren de activa van Galp Energía España, voorheen Petrogal Española, S.A., voor 89,29 % in handen van Petróleos de Portugal en voor 10,71 % van Tagus RE, een verzekeringsmaatschappij die zelf voor 98 % in handen was van Petróleos de Portugal. Sinds 2003 is Galp Energía España een 100 % dochter van Petróleos de Portugal. Petróleos de Portugal is zelf sinds 22 april 1999 een volle dochteronderneming van Galp Energía SGPS.
7
Galp Energía España verkoopt en verhandelt bitumen in Spanje. Haar omzet uit de verkoop van bitumen aan niet gelieerde partijen in Spanje bedroeg 13 000 000 EUR in 2001, het laatste volledige jaar van de inbreuk, wat neerkwam op 4,54 % van de betrokken markt. De totale geconsolideerde omzet van Galp Energía SGPS kwam in 2006 uit op 12 576 000 000 EUR.
8
Naar aanleiding van een verzoek om immuniteit dat op 20 juni 2002 door de BP-groep is ingediend op basis van de mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2002, C 45, blz. 3), zijn op 1 en 2 oktober 2002 verificaties verricht bij de Repsol-groep, de PROAS-groep, de BP-groep, de Nynäs-groep en de groep die wordt gevormd door rekwirantes.
9
Op 6 februari 2004 heeft de Commissie aan de betrokken ondernemingen een eerste reeks verzoeken om inlichtingen gestuurd krachtens artikel 11, lid 3, van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen [81 EG] en [82 EG] (PB 1962, L 13, blz. 204).
10
Per fax van 31 maart respectievelijk 5 april 2004 hebben Repsol en PROAS bij de Commissie een verzoek, vergezeld van een verklaring van de onderneming, ingediend in het kader van haar mededeling betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken.
11
Na nog vier verzoeken om inlichtingen te hebben toegezonden aan de betrokken ondernemingen, heeft de Commissie formeel een procedure ingeleid en tussen 24 en 28 augustus 2006 een mededeling van punten van bezwaar doen toekomen aan de BP-groep, de Repsol-groep, de CEPSA-PROAS-groep, de Nynäs-groep en de groep die wordt gevormd door rekwirantes.
12
Op 3 oktober 2007 heeft de Commissie de litigieuze beschikking vastgesteld, waarin zij constateerde dat de dertien vennootschappen waaraan de beschikking gericht was, bij de verhandeling van penetratiebitumen op Spaans grondgebied (met uitzondering van de Canarische Eilanden) hadden deelgenomen aan een samenstel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de vorm van marktverdeling en prijsafspraken.
13
De verschillende inbreukmakende gedragingen, of onderdelen van de inbreuk, die zijn geconstateerd, zijn:
- —
het invoeren van afzetquota;
- —
het onder alle karteldeelnemers verdelen van de productievolumes en klanten, op basis van de afzetquota;
- —
het controleren van de uitvoering van de markt- en klantenverdeling, door middel van informatie-uitwisseling over de afzetvolumes (hierna: ‘toezichtstelsel’);
- —
het invoeren van een compensatiestelsel ter correctie van de afwijkingen die zich voordoen ten opzichte van de overeengekomen markt- en klantenverdeling (hierna: ‘compensatiestelsel’);
- —
het maken van afspraken over de aanpassing van de bitumenprijzen en de ingangsdatum van de nieuwe prijzen;
- —
het deelnemen aan regelmatige bijeenkomsten en andere contactmomenten om afspraken te maken over de genoemde mededingingsbeperkingen en deze beperkingen ten uitvoer te brengen of te wijzigen, al naargelang de behoeften.
14
Volgens de Commissie is aannemelijk gemaakt dat het personeel van Galp Energía España aan de mededingingsregeling had deelgenomen namens Galp Energía España. Gelet op de rechtspraak over het vermoeden dat een moedermaatschappij daadwerkelijk beslissende invloed uitoefent op haar 100 %-dochteronderneming en de tussen Galp Energía España, Petróleos de Portugal en Galp Energía SGPS bestaande deelnemingen, was de Commissie van mening dat Galp Energía España, Petróleos de Portugal en, vanaf 22 april 1999, ook Galp Energía SGPS voor de toepassing van artikel 81, lid 1, EG moesten worden aangemerkt als één enkele onderneming.
15
Volgens de Commissie viel elk van de twee vastgestelde mededingingsbeperkingen, namelijk de horizontale overeenkomsten tot marktverdeling en de prijsafspraken, naar haar aard zelf onder de zwaarste inbreuken op artikel 81 EG, die volgens de rechtspraak alleen al wegens hun aard de kwalificatie van ‘zeer zware’ inbreuken rechtvaardigen, zonder dat vereist is dat een dergelijke gedraging een bepaald geografisch gebied bestrijkt of een bepaalde invloed heeft.
16
Het was volgens de Commissie niet mogelijk om de daadwerkelijke impact van de mededingingsregeling op de markt te meten, met name vanwege de ontoereikende informatie over wat er in Spanje waarschijnlijk met de nettoprijzen van bitumen zou zijn gebeurd als er geen afspraken waren geweest. De Commissie meende dat zij niet verplicht was tot het precies aantonen van de daadwerkelijke impact van het kartel op de betrokken markt of tot het berekenen daarvan, en dat zij ermee kon volstaan ramingen te geven van de waarschijnlijkheid van een dergelijke invloed. De Commissie heeft zich in elk geval op het standpunt gesteld dat de in het kader van de mededingingsregeling gemaakte afspraken waren uitgevoerd en dat deze afspraken waarschijnlijk daadwerkelijk mededingingsverstorende effecten hebben gegenereerd.
17
Gelet op de aard van de inbreuk hadden de Repsol-groep, de PROAS-groep, de BP-groep, de Nynäs-groep en de groep die wordt gevormd door rekwirantes volgens de Commissie een zeer zware inbreuk gemaakt op artikel 81 EG, tot welke slotsom de Commissie was gekomen los van de vraag of de mededingingsregeling meetbare gevolgen voor de betrokken markt had gehad. De Commissie heeft hieraan toegevoegd dat zij rekening hield met het feit dat de afspraken uitsluitend betrekking hadden gehad op de Spaanse markt.
18
De Commissie heeft het ‘uitgangsbedrag’ van de op te leggen geldboeten vastgesteld met inachtneming van de ernst van de inbreuk, de waarde van de betrokken markt, die geschat wordt op 286 400 000 EUR in 2001, het laatste volledige jaar van de inbreuk, en het feit dat de inbreuk slechts de afzet van bitumen in één enkele lidstaat betrof. In het licht daarvan heeft de Commissie het uitgangsbedrag van de geldboeten op 40 000 000 EUR vastgesteld.
19
Vervolgens heeft de Commissie de ondernemingen waaraan de litigieuze beschikking was gericht, in verschillende categorieën ingedeeld op basis van hun relatieve gewicht op de betrokken markt, zodat een gedifferentieerde behandeling kon worden gehanteerd en rekening kon worden gehouden met hun daadwerkelijke economische macht om de mededinging ernstig te schaden. De Commissie heeft zich daarbij gebaseerd op hun marktaandeel, uitgedrukt in omzet, op de Spaanse markt van penetratiebitumen voor wegenbouw in 2001.
20
Repsol en PROAS, waarvan het marktaandeel op de betrokken markt respectievelijk 34,04 % en 31,67 % bedroeg in 2001, werden ingedeeld in de eerste categorie, BP, met een marktaandeel van 15,19 %, in de tweede categorie, en Nynäs en rekwirantes, met marktaandelen tussen 4,54 % en 5,24 %, in de derde categorie. Aan de hand van die indeling werden de uitgangsbedragen van de op te leggen geldboeten aangepast als volgt:
- —
eerste categorie, voor Repsol en PROAS: 40 000 000 EUR;
- —
tweede categorie, voor BP: 18 000 000 EUR;
- —
derde categorie, voor Nynäs en rekwirantes: 5 500 000 EUR.
21
Om de hoogte van de geldboeten aldus te bepalen dat daar voldoende afschrikkende werking van uitgaat, heeft de Commissie het wenselijk geacht om het bedrag van de aan BP en aan Repsol op te leggen boete te vermenigvuldigen met respectievelijk 1,8 en 1,2, op basis van hun totale omzet in 2006, het laatste boekjaar vóór de vaststelling van de litigieuze beschikking, en om geen vermenigvuldigingsfactor toe te passen wat het bedrag van de aan PROAS, aan Nynäs en aan rekwirantes op te leggen boete betreft.
22
Na het uitgangsbedrag van de geldboeten te hebben verhoogd op basis van de duur van de inbreuk, met als gevolg dat het basisbedrag van de geldboete voor GALP Energía España en Petróleos de Portugal werd vastgesteld op 9 625 000 EUR en voor GALP Energía SGPS op 7 150 000 EUR, is de Commissie tevens tot de slotsom gekomen dat het bedrag van de aan Repsol en aan PROAS op te leggen boete wegens verzwarende omstandigheden met 30 % moest worden verhoogd omdat deze twee ondernemingen een leidinggevende rol in het kartel hadden.
23
De Commissie heeft de rol van rekwirantes vergeleken met die van Repsol, PROAS en BP en is daarbij nagegaan of een boeteverlaging gerechtvaardigd was. Zij vond het opportuun om de andere rol die rekwirantes hadden gespeeld, te erkennen en rekening te houden met hun geringere betrokkenheid bij de inbreuk, zodat de aan rekwirantes opgelegde boete met 10 % werd verlaagd.
24
Galp Energía España en Petróleos de Portugal zijn in artikel 2 van het dispositief van de litigieuze beschikking dus hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een geldboete ten bedrage van 8 662 500 EUR, waarbij Galp Energía SGPS hoofdelijk aansprakelijk was voor betaling van 6 435 000 EUR.
Procedure bij het Gerecht en bestreden arrest
25
Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 19 december 2007, hebben rekwirantes het Gerecht verzocht om gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van de litigieuze beschikking en, subsidiair, om verlaging van de hoogte van de aan hen opgelegde geldboete.
26
Ter ondersteuning van hun beroep hebben rekwirantes voor het Gerecht negen middelen aangevoerd.
27
Het Gerecht heeft het derde middel van rekwirantes gegrond verklaard en artikel 1 van de beschikking nietig verklaard voor zover daarbij de betrokkenheid is vastgesteld van Galp Energía España, Petróleos de Portugal en Galp Energía SGPS bij een geheel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen op de Spaanse bitumenmarkt dat het toezichtstelsel met betrekking tot de uitvoering van de overeenkomsten tot verdeling van de markt en de klantenkring en het compensatiestelsel ter correctie van afwijkingen van de overeenkomsten tot verdeling van de markt en de klantenkring omvat.
28
Zoals met name uit de punten 215, 292, 293 en 301 van het bestreden arrest blijkt, heeft het Gerecht zich bij zijn oordeel dat de aansprakelijkheid van rekwirantes ten aanzien van het toezichtstelsel en het compensatiestelsel niet was aangetoond, slechts gebaseerd op bewijs uit de periode waarin de feiten hebben plaatsgevonden. Het heeft dus geen rekening willen houden met de verklaring van V. C., de directeur bitumenverkoop van Petrogal Española, S.A. (thans Galp Energía España), van 6 december 2007, die door rekwirantes aan de processtukken is toegevoegd en door de Commissie dus niet als bewijs tegen hen is gebruikt in de litigieuze beschikking.
29
In de punten 611, 625 en 626 van het bestreden arrest heeft het Gerecht niettemin geconstateerd dat, gelet op die verklaring van 6 december 2007 van V. C., rekwirantes op de hoogte waren van de deelname van de andere kartelleden aan het compensatiestelsel en ook konden voorzien dat de andere kartelleden zouden deelnemen aan het toezichtstelsel, zodat zij aansprakelijk konden worden gesteld voor die twee aspecten van de inbreuk.
30
In het licht daarvan was het Gerecht in punt 630 van het bestreden arrest van oordeel dat het uitgangsbedrag van de geldboete niet hoefde te worden gewijzigd, maar in punt 632 van dat arrest heeft het wel geoordeeld dat de wegens verzachtende omstandigheden door de Commissie toegepaste boeteverlaging hoger moest zijn.
31
In de punten 635 en 636 van dat arrest heeft het Gerecht het negende middel dan ook deels gegrond verklaard en het boetebedrag, dat in litigieuze beschikking reeds was verlaagd met 10 %, verder verlaagd met 4 %.
32
Het Gerecht heeft de andere door partijen aangevoerde middelen tot nietigverklaring ongegrond verklaard, waaronder ook het vijfde en het zesde middel, welke middelen gebaseerd waren op de onrechtmatigheid van de vaststellingen die betrekking hadden op hun betrokkenheid bij de prijsafspraken en de duur daarvan.
33
Het bedrag van de bij artikel 2 van het dispositief van de litigieuze beschikking aan Galp Energía España en Petróleos de Portugal opgelegde geldboete werd dus vastgesteld op 8 277 500 EUR, en dat van de bij dat artikel aan Galp Energía SGPS opgelegde geldboete op 6 149 000 EUR.
Conclusies van partijen
34
Met hun hogere voorziening verzoeken rekwirantes het Hof:
- —
primair, het bestreden arrest te vernietigen;
- —
de artikelen 1 tot en met 3 van de litigieuze beschikking nietig te verklaren voor zover deze artikelen betrekking hebben op hen en/of de aan hen opgelegde geldboete te verlagen;
- —
subsidiair, het arrest te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht, en
- —
de Commissie te verwijzen in de kosten.
35
De Commissie verzoekt het Hof:
- —
de hogere voorziening af te wijzen, en
- —
rekwirantes te verwijzen in alle kosten.
Hogere voorziening
36
Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren rekwirantes drie middelen aan.
Eerste middel: onjuiste rechtsopvattingen met betrekking tot de vaststelling dat rekwirantes van 1995 tot 2002 betrokken waren bij het maken van prijsafspraken
Argumenten van partijen
37
Met hun eerste middel, dat uiteenvalt in drie onderdelen, voeren rekwirantes aan dat het Gerecht artikel 81, lid 1, EG onjuist heeft toegepast, het bewijs onjuist heeft opgevat en zich schuldig heeft gemaakt aan schending van de voor de beoordeling van het bewijs geldende procesregels en van het door artikel 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: ‘Handvest’) gewaarborgde algemeen beginsel van het vermoeden van onschuld doordat het in de punten 407 en 456 van het bestreden arrest heeft geoordeeld dat de Commissie niet onrechtmatig had vastgesteld dat rekwirantes ‘tot 2002’ betrokken waren geweest bij het maken van prijsafspraken. Bovendien heeft het Gerecht dat oordeel volgens rekwirantes niet rechtens genoeg gemotiveerd.
38
Met het eerste onderdeel van hun middel verwijten rekwirantes het Gerecht dat het bij zijn oordeel dat de Commissie had aangetoond dat rekwirantes van 1995 tot 2002 betrokken waren geweest bij het maken van prijsafspraken, in de punten 370 tot en met 408 van het bestreden arrest geen rekening heeft gehouden met twee ontlastende omstandigheden, namelijk het feit dat noch in de clementieaanvraag van BP, noch in de door BP verstrekte documenten uit de periode waarin de feiten hebben plaatsgevonden, vermeld stond dat rekwirantes hadden deelgenomen aan het maken van prijsafspraken.
39
Met het tweede onderdeel van hun middel verwijten rekwirantes het Gerecht niet te hebben vastgesteld dat de litigieuze beschikking geen bewijs bevat wat het begin van de vermeende betrokkenheid van rekwirantes bij het maken van de prijsafspraken betreft.
40
Dienaangaande stellen zij dat de in het kader van de clementieregeling afgelegde verklaringen van Repsol en PROAS geen concrete feiten, zoals tijdstippen, bijeenkomsten, telefoongesprekken of prijsverhogingen, bevatten en dat die verklaringen niet voldoende nauwkeurig en onderling samenhangend zijn om aan te tonen dat rekwirantes van 1995 tot 2002 betrokken waren bij het maken van prijsafspraken. Zij wijzen er tevens op dat het begin van de marktverdeling niet kan worden aangemerkt als het begin van de betrokkenheid van Petróleos de Portugal bij de prijsafspraken, aangezien het volgens de litigieuze beschikking gaat om twee verschillende aspecten van de mededingingsregeling.
41
Met het derde onderdeel van hun middel bestrijden rekwirantes het oordeel van het Gerecht dat het in de punten 387 tot en met 404 van het bestreden arrest beoordeelde interne, van 18 en 19 oktober 2000 daterende e-mailverkeer van Galp Energía España bewijs oplevert uit de periode waarin de feiten hebben plaatsgevonden, en aantoont dat rekwirantes betrokken waren bij de prijsafspraken.
42
De Commissie meent dat dit middel in zijn geheel niet-ontvankelijk is en in elk geval ongegrond is.
Beoordeling door het Hof
43
Om te beginnen moet erop worden gewezen dat volgens vaste rechtspraak uit artikel 256 VWEU, artikel 58, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en artikel 168, lid 1, onder d), van het Reglement voor de procesvoering van het Hof volgt dat een hogere voorziening duidelijk moet aangeven tegen welke onderdelen van het arrest waarvan de vernietiging wordt gevorderd, zij is gericht, en welke argumenten rechtens die vordering specifiek staven, op straffe van niet-ontvankelijkheid van de hogere voorziening of het betrokken middel (zie met name arrest Telefónica en Telefónica de España/Commissie, C-295/12 P, EU:C:2014:2062, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
44
Een middel waarvan het betoog niet voldoende duidelijk en onderbouwd is om het Hof in staat te stellen zijn rechtmatigheidstoetsing uit te voeren, voldoet dan ook niet aan die vereisten (zie in die zin arrest Telefónica en Telefónica de España/Commissie, C-295/12 P, EU:C:2014:2062, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
45
In het betoog dat betrekking heeft op schending van artikel 81, lid 1, EG, gebrekkige motivering van de litigieuze beschikking en schending van de voor de boordeling van het bewijs geldende procesregels en van het algemeen beginsel van het vermoeden van onschuld, en bij de vermeende onjuiste opvatting van het bewijs, wordt niet met de vereiste mate van duidelijkheid aangegeven van welke onjuiste rechtsopvatting het Gerecht blijk heeft gegeven, maar is sprake van algemene en niet onderbouwde stellingen, zodat rekwirantes daarin niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
46
Met betrekking tot het eerste en het derde onderdeel van het onderhavige middel, waarin rekwirantes het Gerecht verwijten dat het bij zijn oordeel dat de Commissie had aangetoond dat rekwirantes van 1995 tot 2002 betrokken waren geweest bij het maken van prijsafspraken, geen rekening heeft gehouden met twee bewijzen en dat het heeft geoordeeld dat het interne, van 18 en 19 oktober 2000 daterende e-mailverkeer van rekwirantes bewijs oplevert uit de periode waarin de feiten hebben plaatsgevonden en aantoont dat zij betrokken waren bij de prijsafspraken, is het voldoende eraan te herinneren dat volgens artikel 256, lid 1, tweede alinea, VWEU en artikel 58, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van de Europese Unie de hogere voorziening is beperkt tot rechtsvragen. Het Gerecht is dus bij uitsluiting bevoegd om de relevante feiten vast te stellen en te beoordelen, alsmede om het bewijs dat wordt overgelegd te beoordelen. De beoordeling van die feiten en dat bewijs levert dan ook geen rechtsvraag op die als zodanig in hogere voorziening vatbaar is voor toetsing door het Hof, tenzij de feiten en het bewijs onjuist zijn opgevat, welke onjuiste opvatting door rekwirantes in casu slechts op onduidelijke wijze ter sprake wordt gebracht en niet wordt onderbouwd (zie in die zin met name arrest Telefónica en Telefónica de España/Commissie, C-295/12 P, EU:C:2014:2062, punt 84).
47
Rekwirantes moeten dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in hun betoog.
48
Met betrekking tot het tweede onderdeel van het onderhavige middel, waarin rekwirantes het Gerecht verwijten dat het niet heeft vastgesteld dat de litigieuze beschikking geen bewijs bevatte wat het begin van hun vermeende betrokkenheid bij het maken van de aan de orde zijnde prijsafspraken betreft, is het voldoende erop te wijzen dat, anders dan rekwirantes stellen, zij dit betoog niet hebben aangevoerd voor het Gerecht. Het gaat dus om een nieuw en daarmee niet-ontvankelijk verwijt.
49
Gelet op het voorgaande is het eerste middel in zijn geheel niet-ontvankelijk.
Derde middel: schending van de redelijke procestermijn door het Gerecht
Argumenten van partijen
50
Rekwirantes stellen dat het Gerecht zich schuldig heeft gemaakt aan schending van artikel 47 van het Handvest en artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 (hierna: ‘EVRM’), door geen uitspraak te doen binnen een redelijke termijn, hetgeen volgens hen rechtvaardigt dat het bestreden arrest wordt vernietigd en de litigieuze beschikking nietig wordt verklaard, dan wel, subsidiair, dat de aan hen opgelegde geldboete aanzienlijk wordt verlaagd.
51
Zij wijzen erop dat hun beroep tot nietigverklaring is ingesteld op 19 december 2007, de schriftelijke behandeling is beëindigd op 21 oktober 2008, de mondelinge behandeling is gestart op 12 november 2012, de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2013 en het arrest is gewezen op 16 september 2013.
52
Daar de gehele procedure ongeveer vijf jaar en negen maanden (69 maanden) heeft geduurd, waarbij er tussen het einde van de schriftelijke behandeling en de start van de mondelinge behandeling vier jaar en één maand (49 maanden) zijn verstreken, menen rekwirantes op basis van het criterium dat het Hof heeft ontwikkeld in het arrest Baustahlgewebe/Commissie (C-185/95 P, EU:C:1998:608), dat het Gerecht zijn verplichting om binnen een redelijke termijn uitspraak te doen niet is nagekomen.
53
Rekwirantes vestigen er de aandacht op dat de zaak veel minder ingewikkeld was dan de meeste andere kartelzaken voor het Gerecht en dat er sprake was van een gering aantal beroepen, aangezien slechts vier kartelleden beroep hadden ingesteld. Voorts is de onredelijk lange duur van de procedure voor het Gerecht geenszins te wijten aan hun gedrag, aldus rekwirantes.
54
De Commissie betoogt dat volgens vaste rechtspraak van het Hof het zo is dat wanneer de niet-inachtneming van een redelijke procestermijn de uitkomst van het geding niet heeft beïnvloed, vernietiging van het bestreden arrest de schending van de redelijke procestermijn niet ongedaan zou maken.
Beoordeling door het Hof
55
In herinnering dient te worden geroepen dat de schending door een rechterlijke instantie van de Unie van haar verplichting krachtens artikel 47, tweede alinea, van het Handvest om de aan haar voorgelegde zaken binnen een redelijke termijn te berechten, haar bestraffing moet vinden in het kader van een beroep tot schadevergoeding dat bij het Gerecht aanhangig wordt gemaakt, aangezien een dergelijk beroep een effectief rechtsmiddel vormt. Een verzoek dat strekt tot herstel van de schade als gevolg van de niet-inachtneming van een redelijke procestermijn door het Gerecht, kan derhalve niet rechtstreeks aan het Hof worden voorgelegd in het kader van een hogere voorziening, maar moet bij het Gerecht zelf worden ingediend (arresten Telefónica en Telefónica de España/Commissie, C-295/12 P, EU:C:2014:2062, punt 66; ICF/Commissie, C-467/13 P, EU:C:2014:2274, punt 57, en Guardian Industries en Guardian Europe/Commissie, C-580/12 P, EU:C:2014:2363, punten 17 en 18).
56
Het Gerecht, dat krachtens artikel 256, lid 1, VWEU bevoegd is en dat wordt verzocht om een schadevergoeding toe te kennen, moet zich over een dergelijk verzoek uitspreken in een andere formatie dan die welke kennis heeft genomen van het geschil dat heeft geleid tot de procedure waarvan de duur ter discussie wordt gesteld (zie in die zin arresten Telefónica en Telefónica de España/Commissie, C-295/12 P, EU:C:2014:2062, punt 67; ICF/Commissie, C-467/13 P, EU:C:2014:2274, punt 58, en Guardian Industries en Guardian Europe/Commissie, C-580/12 P, EU:C:2014:2363, punt 19).
57
Is echter duidelijk, zonder dat partijen dienaangaande nadere gegevens hoeven over te leggen, dat het Gerecht zijn verplichting om de zaak binnen een redelijke termijn te berechten op voldoende gekwalificeerde wijze heeft geschonden, dan kan het Hof die schending vaststellen (zie in die zin arresten Telefónica en Telefónica de España/Commissie, C-295/12 P, EU:C:2014:2062, punt 90; ICF/Commissie, C-467/13 P, EU:C:2014:2274, punt 59, en Guardian Industries en Guardian Europe/Commissie, C-580/12 P, EU:C:2014:2363, punt 20).
58
In casu is dat het geval. De duur van de procedure voor het Gerecht, namelijk bijna vijf jaar en negen maanden, waarbij er met name vier jaar en één maand is verstreken tussen het einde van de schriftelijke behandeling en de terechtzitting zonder dat er proceshandelingen zijn verricht, kan niet worden verklaard door de aard, de complexiteit of de context van de zaak. Het aan het Gerecht voorgelegde geschil was immers niet bijzonder complex. Verder blijkt noch uit het bestreden arrest, noch uit de door partijen verstrekte gegevens dat de inactiviteit objectief gerechtvaardigd was of dat rekwirantes hadden bijgedragen aan die inactiviteit.
59
Uit de in punt 55 van het onderhavige arrest uiteengezette overwegingen volgt evenwel dat het derde middel van de hogere voorziening ongegrond moet worden verklaard.
Tweede middel: overschrijding door het Gerecht van zijn volledige rechtsmacht
Argumenten van partijen
60
Het tweede middel van rekwirantes valt uiteen in drie onderdelen.
61
Met het eerste onderdeel van dit middel voeren zij aan dat het Gerecht in de punten 625, 626 en 630 van het bestreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zijn bevoegdheden heeft overschreden, aangezien het ambtshalve een middel aan de orde heeft gesteld en op grond van zijn volledige rechtsmacht heeft geoordeeld dat rekwirantes aansprakelijk waren ten aanzien van twee aspecten van de inbreuk op artikel 81, lid 1, EG, namelijk het feit dat zij op de hoogte waren van het compensatiestelsel en het feit dat zij konden voorzien dat er een toezichtstelsel zou komen.
62
Het Gerecht heeft volgens rekwirantes in casu ook ultra petita geoordeeld, aangezien de Commissie zich in de litigieuze beschikking niet op dergelijke gronden had beroepen, die gronden door rekwirantes niet waren aangevoerd om de nietigverklaring te vorderen en er daarover geen partijdebat was gevoerd, tenzij wat de toelaatbaarheid van de verklaring van V. C. betreft.
63
De Commissie betoogt dat het Gerecht bij de bepaling van de hoogte van de aan rekwirantes opgelegde geldboete rekening mocht houden met de omstandigheid dat zij op de hoogte waren van het toezichtstelsel en het compensatiestelsel, aangezien het een feitelijke vaststelling betreft. Volgens haar mocht het Gerecht ook rekening houden met de verklaring van V. C., met name omdat het Hof in punt 40 van het arrest KNP BT/Commissie (C-248/98 P, EU:C:2000:625) verklaart dat het Gerecht bij de beoordeling of geldboeten passend zijn, rekening kan houden met aanvullende gegevens die niet in de te toetsen beschikking waren vermeld, wanneer het gaat om gegevens die vereist zijn op grond van de motiveringsplicht. Ten slotte is de Commissie van mening dat het middel niet kan slagen omdat het Gerecht het boetebedrag reeds heeft verlaagd.
64
Met het tweede onderdeel van het tweede middel stellen rekwirantes dat het Gerecht, door in de punten 624 en 625 van het bestreden arrest te oordelen dat het bij het uitoefenen van zijn volledige rechtsmacht rekening kon houden met de verklaring van V. C. om rekwirantes aansprakelijk te stellen vanwege het feit dat zij op de hoogte waren van het compensatiestelsel en het feit dat kon worden voorzien dat er een toezichtstelsel zou komen, het recht op een eerlijk proces heeft geschonden, waaronder ook het beginsel van processuele gelijkheid van partijen, de rechten van de verdediging en meer in het bijzonder het beginsel van hoor en wederhoor.
65
Het Gerecht heeft volgens rekwirantes deze beginselen geschonden door, alvorens uitspraak te doen, niet aan te geven wat de aard en strekking van die nieuwe grond is, hetgeen vereist is volgens artikel 6 EVRM en de artikelen 47 en 48 van het Handvest.
66
De Commissie is het oneens met dat betoog en wijst erop dat het door V. C. verstrekte bewijs dat rekwirantes op de hoogte waren van het toezichtstelsel en het compensatiestelsel, voor het eerst door rekwirantes is genoemd. Het zou voor rekwirantes dus absurd zijn om te stellen dat zij geen kennis hadden kunnen nemen van dat bewijs.
67
Met het derde onderdeel van hun tweede middel voeren rekwirantes aan dat het Gerecht in punt 626 van het bestreden arrest, door te oordelen dat zij aansprakelijk waren wat betreft twee aspecten van de inbreuk, het bewijs onjuist heeft opgevat en het beginsel van het vermoeden van onschuld heeft geschonden. De gedane vaststelling berust volgens hen op een onvolledige aanhaling van de verklaring van V. C. want uit die verklaring blijkt duidelijk dat V. C. niet op de hoogte was van de aard van het in de litigieuze beschikking aan de orde zijnde compensatiestelsel.
68
Volgens de Commissie heeft het Gerecht het in de verklaring van V. C. genoemde bewijs echter niet onjuist opgevat.
Beoordeling door het Hof
69
Met het eerste onderdeel van hun tweede middel, gelezen in samenhang met het tweede onderdeel van dat middel, verwijten rekwirantes het Gerecht zijn in artikel 261 VWEU en artikel 31 van verordening nr. 1/2003 omschreven volledige rechtsmacht te hebben overschreden.
70
Bij de beoordeling van het eerste onderdeel van het tweede middel moet er om te beginnen op worden gewezen dat het Gerecht in de punten 265, 266, 270 en 292 van het bestreden arrest heeft vastgesteld dat de Commissie niet had aangetoond dat rekwirantes hadden deelgenomen aan het aan de orde zijnde compensatiestelsel en het aan de orde zijnde toezichtstelsel, en voorts in punt 282 van dat arrest dat de Commissie zich in haar motivering van de litigieuze beschikking uitsluitend op de betrokkenheid van rekwirantes bij die twee onderdelen had gebaseerd om hen in dat verband aansprakelijk te stellen, waarna het Gerecht in de punten 624 tot en met 626 en 630 van dat arrest als volgt heeft overwogen:
- ‘624.
[…] staat het aan het Gerecht om in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht in casu rekening te houden met de verklaring van V. C. van 6 december 2007.
- 625.
Gelet op die verklaring moet worden vastgesteld dat [rekwirantes] op de hoogte waren van de deelname van de andere kartelleden aan het compensatiestelsel en dat zij tevens konden voorzien dat de andere kartelleden zouden deelnemen aan het toezichtstelsel.
- 626.
Zij kunnen dan ook aansprakelijk worden gesteld met betrekking tot die twee aspecten van de inbreuk (arrest van het Hof Commissie/Anic Partecipazioni, C-49/92 P, EU:C:1999:356, punt 83).
[…]
- 630.
Aangezien [rekwirantes] aansprakelijk kunnen worden gesteld ter zake van het toezichtstelsel en het compensatiestelsel, alsmede ter zake van alle andere inbreukmakende gedragingen, behoeft het uitgangsbedrag van de geldboete niet te worden gewijzigd […].’
71
Verder moet in herinnering worden geroepen dat bij de rechterlijke toetsing van de in procedures op grond van de artikelen 101 VWEU en 102 VWEU vastgestelde besluiten van de Commissie sprake is van toetsing van de wettigheid van de handelingen van de instellingen zoals neergelegd in artikel 263 VWEU, welke toetsing krachtens artikel 261 VWEU en op verzoek van verzoekers kan worden aangevuld met de uitoefening door het Gerecht van volledige rechtsmacht wat de door de Commissie in dit verband opgelegde sancties betreft (arrest Telefónica en Telefónica de España/Commissie, C-295/12 P, EU:C:2014:2062, punt 42).
72
Zoals het Hof bij herhaling heeft verklaard, heeft de wettigheidstoetsing van artikel 263 VWEU betrekking op alle aspecten van de in procedures op grond van de artikelen 101 VWEU en 102 VWEU vastgestelde besluiten van de Commissie, welke door het Gerecht grondig, zowel juridisch als feitelijk, worden getoetst op basis van de door verzoekers aangevoerde middelen (zie in die zin arresten KME Germany e.a./Commissie, C-272/09 P, EU:C:2011:810, punten 102 en 109; Chalkor/Commissie, C-386/10 P, EU:C:2011:815, punten 62 en 82, en Telefónica en Telefónica de España/Commissie, C-295/12 P, EU:C:2014:2062, punten 56 en 59) en rekening houdende met alle door verzoekers aangedragen informatie, ongeacht of het gaat om informatie van vóór of na het vastgestelde besluit en of die informatie reeds in de administratieve procedure dan wel pas in het bij het Gerecht ingestelde beroep wordt overgelegd, voor zover sprake is van informatie die relevant is voor de toetsing van de wettigheid van het besluit van de Commissie (zie in die zin arrest Knauf Gips/Commissie, C-407/08 P, EU:C:2010:389, punten 87–92).
73
De Unierechter mag bij het uitvoeren van de wettigheidstoetsing van artikel 263 VWEU echter niet zijn eigen motivering in de plaats stellen van die van de instelling die de betrokken handeling heeft verricht (zie in die zin arrest Frucona Košice/Commissie, C-73/11 P, EU:C:2013:32, punt 89 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
74
Voorts is het zo dat artikel 261 VWEU bepaalt dat ‘[d]e door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk, alsmede de door de Raad krachtens de bepalingen van de Verdragen vastgestelde verordeningen […] aan het Hof van Justitie van de Europese Unie volledige rechtsmacht [kunnen] verlenen wat betreft de sancties welke in die verordeningen zijn opgenomen’. De Uniewetgever heeft gebruikgemaakt van de bij die bepaling geboden mogelijkheid en in artikel 31 van verordening nr. 1/2003 bepaald dat ‘[h]et Hof van Justitie […] volledige rechtsmacht [heeft] ter zake van beroep tegen beschikkingen van de Commissie waarin een geldboete of een dwangsom wordt vastgesteld [en dat] [h]et […] de opgelegde geldboete of dwangsom [kan] intrekken, verlagen of verhogen’.
75
Wanneer de Unierechter zijn volledige rechtsmacht als bedoeld in artikel 261 VWEU en artikel 31 van verordening nr. 1/2003 uitoefent, is hij dus niet alleen bevoegd tot het enkel toetsen van de rechtmatigheid van de sanctie, maar mag hij ook zijn eigen beoordeling ter bepaling van de hoogte van die sanctie in de plaats stellen van die van de Commissie, de instelling die de handeling heeft verricht waarbij de hoogte van de sanctie aanvankelijk was bepaald (zie in die zin arrest Groupe Danone/Commissie, C-3/06 P, EU:C:2007:88, punt 61).
76
Deze volledige rechtsmacht geldt, anders dan de wettigheidstoetsing van artikel 263 VWEU, echter uitsluitend voor het bepalen van de hoogte van de geldboete (zie in die zin met name arresten Groupe Danone/Commissie, C-3/06 P, EU:C:2007:88, punt 62; Alliance One International/Commissie, C-679/11 P, EU:C:2013:606, punt 105; Commissie e.a./Siemens Österreich e.a., C-231/11 P–C-233/11 P, EU:C:2014:256, punt 126, en Telefónica en Telefónica de España/Commissie, C-295/12 P, EU:C:2014:2062, punt 45).
77
Hieruit volgt dat de volledige rechtsmacht die het Gerecht krachtens artikel 31 van verordening nr. 1/2003 heeft, slechts ziet op de door het Gerecht verrichte beoordeling van de door de Commissie opgelegde boete, zodat de bepalende kenmerken van de inbreuk die door de Commissie op rechtmatige wijze is geconstateerd in het ter toetsing aan het Gerecht voorgelegde besluit, niet mogen worden gewijzigd.
78
In casu is het Gerecht echter, zoals in punt 70 van het onderhavige arrest is aangegeven, na te hebben vastgesteld dat de Commissie niet had aangetoond dat rekwirantes hadden deelgenomen aan het compensatiestelsel en het toezichtstelsel en dat de litigieuze beschikking uitsluitend op de betrokkenheid van rekwirantes bij die twee onderdelen van de inbreuk was gebaseerd, op grond van zijn volledige rechtsmacht in de punten 625, 626 en 630 van het bestreden arrest toch tot de vaststelling gekomen dat rekwirantes op de hoogte waren van de deelname van de andere kartelleden aan het compensatiestelsel en dat zij tevens konden voorzien dat de andere kartelleden zouden deelnemen aan het toezichtstelsel. Het Gerecht was om die reden van oordeel dat rekwirantes aansprakelijk konden worden gesteld op grond van artikel 101 VWEU en dat daar rekening mee diende te worden gehouden bij het bepalen van de hoogte van de geldboete.
79
Hiermee heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
80
Het eerste onderdeel van het tweede middel moet dus gegrond worden verklaard.
81
Derhalve dient het bestreden arrest te worden vernietigd voor zover in punt 3 van het dictum van dat arrest de nieuwe hoogte van de aan rekwirantes op te leggen geldboeten wordt bepaald met inachtneming van de door het Gerecht op grond van zijn volledige rechtsmacht in de punten 625, 626 en 630 van dat arrest ten onrechte gedane vaststelling dat rekwirantes op de hoogte waren van de deelname van de andere kartelleden aan het compensatiestelsel, tevens konden voorzien dat die kartelleden zouden deelnemen aan het toezichtstelsel, en dus daarvoor aansprakelijk konden worden gesteld.
82
Gelet op het voorgaande behoeft geen uitspraak te worden gedaan op de andere aspecten van het tweede onderdeel en op het derde onderdeel van het tweede middel.
Beroep voor het Gerecht
83
Volgens artikel 61, eerste alinea, tweede zin, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan het Hof in geval van vernietiging van het bestreden arrest de zaak zelf afdoen wanneer deze in staat van wijzen is.
84
Dat is het geval in de onderhavige zaak, aangezien het Hof over alle noodzakelijke gegevens beschikt om uitspraak te doen op het beroep.
85
Vastgesteld dient te worden dat, gelet op punt 1 van het dispositief van de litigieuze beschikking, zoals dat gedeeltelijk nietig is verklaard bij het bestreden arrest, en rekening houdende met de niet-ontvankelijkverklaring van het eerste middel van de onderhavige hogere voorziening in punt 49 van het onderhavige arrest, onherroepelijk vaststaat dat rekwirantes aansprakelijk moeten worden gesteld voor hun deelname, van 31 januari 1995 tot 1 oktober 2002 in het geval van GALP Energía España en Petróleos de Portugal en van 22 april 1999 tot 1 oktober 2002 in het geval van GALP Energía SGPS, aan een samenstel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen bij de verhandeling van penetratiebitumen op het gehele Spaanse grondgebied (met uitzondering van de Canarische Eilanden), waarbij het ging om marktverdeling en prijsafspraken.
86
De door het Gerecht gedane vaststelling dat de deelname van rekwirantes aan het compensatiestelsel en het toezichtstelsel niet toereikend is aangetoond, heeft immers niet ingevolge artikel 264, eerste alinea, VWEU tot gevolg dat de litigieuze beschikking in haar geheel nietig wordt verklaard, aangezien het gaat om minder belangrijke aspecten van de betrokken inbreuk. Dat de Commissie geen bewijs heeft aangedragen van een dergelijke deelname van rekwirantes, houdt immers niet in dat de kern van de litigieuze beschikking wordt gewijzigd voor zover de door de Commissie geconstateerde één enkele voortdurende inbreuk, zoals uit de punten 12 en 13 van het onderhavige arrest blijkt, voornamelijk bestaat uit twee hoofdgroepen inbreuken, namelijk het verdelen van de markt en het maken van prijsafspraken (zie in die zin arrest Commissie/Verhuizingen Coppens, C-441/11 P, EU:C:2012:778, punten 36–38).
87
Gelet op een en ander moet, in het kader van de volledige rechtsmacht die ingevolge artikel 261 VWEU en artikel 31 van verordening nr. 1/2003 aan het Hof is verleend, uitspraak worden gedaan over de hoogte van de aan rekwirantes op te leggen geldboete (arrest Guardian Industries en Guardian Europe/Commissie, C-580/12 P, EU:C:2014:2363, punt 73 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
88
Wanneer het Hof de zaak zelf afdoet op grond van artikel 61, eerste alinea, tweede zin, van zijn Statuut, kan het bij de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht zijn beoordeling in de plaats stellen van die van de Commissie en dus de opgelegde geldboete of dwangsom nietig verklaren, verlagen of verhogen (zie met name arrest KME Germany e.a./Commissie, C-389/10 P, EU:C:2011:816, punt 130 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
89
Ter bepaling van de hoogte van de opgelegde boete is het aan het Hof om zelf de omstandigheden van het geval en de aard van de betrokken inbreuk te beoordelen (arrest Nederlandsche Banden-Industrie-Michelin/Commissie, 322/81, EU:C:1983:313, punt 111).
90
Bij die beoordeling moet volgens artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003 voor elke onderneming waaraan een sanctie wordt opgelegd, rekening worden gehouden met de ernst en met de duur van de betrokken inbreuk, met inachtneming van met name het motiveringsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel, het beginsel dat sancties individueel zijn en het gelijkheidsbeginsel (zie in die zin arresten Commissie e.a./Siemens Österreich e.a., C-231/11 P-C-233/11 P, EU:C:2014:256, punten 53 en 56; Guardian Industries en Guardian Europe/Commissie, C-580/12 P, EU:C:2014:2363, punt 75, en Commissie/Parker Hannifin Manufacturing en Parker-Hannifin, C-434/13 P, EU:C:2014:2456, punt 77) en zonder dat het Hof gebonden is aan de door de Commissie in haar richtsnoeren geformuleerde indicatieve regels (zie naar analogie arrest Italië/Commissie, C-310/99, EU:C:2002:143, punt 52), ook al kunnen dergelijke regels voor de Unierechter een leidraad vormen bij de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht (zie in die zin arrest Commissie/Verhuizingen Coppens, C-441/11 P, EU:C:2012:778, punt 80 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
91
In het onderhavige geval moet worden vastgesteld dat rekwirantes op het Spaanse grondgebied hebben deelgenomen aan één enkele voortdurende inbreuk waarbij voornamelijk sprake was van het verdelen van de markt en het maken van prijsafspraken, een inbreuk die naar haar aard zeer ernstig is (zie in die zin arrest Versalis/Commissie, C-511/11 P, EU:C:2013:386, punt 83), en dit gedurende niet minder dan zeven jaar en acht maanden in het geval van GALP Energía España en Petróleos de Portugal en drie jaar en vijf maanden in het geval van GALP Energía SGPS.
92
Tevens moet rekening worden gehouden met het feit dat rekwirantes, wat hun individuele situatie betreft, zoals blijkt uit punt 514 van de litigieuze beschikking, marktaandelen van 4,54 % hadden, zodat valt aan te nemen, zoals het Gerecht in punt 631 van het bestreden arrest heeft gedaan, dat zij vanwege hun omvang niet in staat waren om met hun inbreukmakende gedragingen bijzonder ernstige schade toe te brengen aan de mededinging. Bovendien heeft de Commissie er in de punten 566 en 567 van de litigieuze beschikking terecht op gewezen dat rekwirantes bij de inbreuk een geringere rol hadden gespeeld dan de overige ondernemingen.
93
Ter bepaling van de hoogte van de aan rekwirantes op te leggen geldboete sluit het Hof zich aan bij de beoordeling die door de Commissie en het Gerecht is verricht met betrekking tot het basisbedrag van de boete en de verlaging van dat bedrag met 10 % vanwege de geringere betrokkenheid van rekwirantes bij de litigieuze inbreuk. Het basisbedrag, dat in de litigieuze beschikking door de Commissie reeds was verlaagd met 10 %, moet echter verder worden verlaagd met 10 % omdat de Commissie niet genoegzaam heeft aangetoond dat rekwirantes hadden deelgenomen aan het compensatiestelsel en het toezichtstelsel.
94
Gelet op alle feitelijke omstandigheden in de onderhavige zaak (zie arrest Guardian Industries en Guardian Europe/Commissie, C-580/12 P, EU:C:2014:2363, punt 78 en aldaar aangehaalde rechtspraak) wordt het bedrag van de aan GALP Energía España en Petróleos de Portugal hoofdelijk opgelegde geldboete dus vastgesteld op 7,7 miljoen EUR, waarbij GALP Energía SGPS hoofdelijk aansprakelijk is voor een bedrag van 5,72 miljoen EUR.
Kosten
95
Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Hof over de kosten wanneer de hogere voorziening ongegrond is of wanneer het Hof, bij gegrondheid ervan, de zaak zelf afdoet.
96
Volgens artikel 138, lid 1, van dit Reglement, dat ingevolge artikel 184, lid 1, daarvan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Voorts bepaalt artikel 138, lid 3, van het Reglement dat elke partij haar eigen kosten draagt indien partijen onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld. Indien dit gelet op de omstandigheden van de zaak gerechtvaardigd voorkomt, kan het Hof beslissen dat een partij naast in haar eigen kosten ook in een deel van de kosten van de andere partij wordt verwezen.
97
Gelet op de omstandigheden van het geval moet worden beslist dat rekwirantes worden verwezen in twee derde van de kosten van de Commissie en van de eigen kosten die in hogere voorziening zijn gemaakt, en dat de Commissie wordt verwezen in één derde van de eigen kosten en van de kosten van rekwirantes die betrekking hebben op de hogere voorziening. Voorts zal elke partij, aangezien een deel van de door rekwirantes voor het Gerecht aangevoerde middelen definitief ongegrond is verklaard, de eigen kosten van de procedure in eerste aanleg dragen.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart:
- 1)
Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 16 september 2013, Galp Energía España e.a./Commissie (T-462/07, EU:T:2013:459), wordt vernietigd voor zover in punt 3 van het dictum van dat arrest de nieuwe hoogte van de aan GALP Energía España, S.A., Petróleos de Portugal, S.A. en GALP Energía SGPS, S.A. op te leggen geldboeten wordt bepaald met inachtneming van de door het Gerecht op grond van zijn volledige rechtsmacht in de motivering van dat arrest ten onrechte gedane vaststelling dat GALP Energía España, S.A., Petróleos de Portugal, S.A. en GALP Energía SGPS, S.A. op de hoogte waren van de deelname van de andere kartelleden aan het compensatiestelsel, tevens konden voorzien dat die kartelleden zouden deelnemen aan het toezichtstelsel, en dus daarvoor aansprakelijk konden worden gesteld.
- 2)
De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige.
- 3)
Het bedrag van de geldboete die aan GALP Energía España, S.A. en Petróleos de Portugal, S.A. hoofdelijk is opgelegd in artikel 2 van beschikking C(2007) 4441 definitief van de Commissie van 3 oktober 2007 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 EG [zaak COMP/38.710 — Bitumen (Spanje)], wordt vastgesteld op 7,7 miljoen EUR, waarbij GALP Energía SGPS, S.A. hoofdelijk aansprakelijk is voor een bedrag van 5,72 miljoen EUR.
- 4)
GALP Energía España, S.A., Petróleos de Portugal, S.A. en GALP Energía SGPS, S.A. dragen twee derde van de kosten van de Europese Commissie en twee derde van de eigen kosten die in hogere voorziening zijn gemaakt, alsmede de eigen kosten van de procedure in eerste aanleg.
- 5)
De Europese Commissie draagt één derde van de eigen kosten en één derde van de kosten van GALP Energía España, S.A., Petróleos de Portugal, S.A. en GALP Energía SGPS, S.A. die betrekking hebben op de hogere voorziening, alsmede de eigen kosten van de procedure in eerste aanleg.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑01‑2016
Conclusie 16‑07‑2015
N. Jääskinen
Partij(en)
Zaak C-603/13 P1.
Galp Energía España, SA
Petróleos de Portugal (Petrogal), SA
Galp Energia, SGPS, SA
tegen
Europese Commissie
I — Inleiding
1.
De aan het Hof voorgelegde zaak betreft een door de vennootschapsgroep Galp Energía España, SA, Petróleos de Portugal (Petrogal), SA, en Galp Energia, SGPS, SA (hierna gezamenlijk: ‘rekwirantes') ingestelde hogere voorziening tegen het arrest Galp Energía España e.a./Commissie (T-462/07; hierna: ‘bestreden arrest’)2., waarbij het Gerecht hun beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2007) 4441 definitief van de Commissie3. (hierna: ‘litigieuze beschikking’), alsook hun subsidiair verzoek tot verlaging van de hun opgelegde boete gedeeltelijk heeft toegewezen.
2.
Ingevolge het verzoek van het Hof gaat de onderhavige conclusie alleen in op het tweede middel in hogere voorziening, dat hier centraal staat en in wezen de vraag van de grenzen van de volledige rechtsmacht van het Gerecht opwerpt. Mijns inziens heeft het Gerecht om de hierna uiteengezette redenen deze grenzen overschreden en dient de hogere voorziening te worden toegewezen. Ik ben immers van mening dat de volledige rechtsmacht het Gerecht niet de bevoegdheid verleent om een niet in de beschikking van de Commissie bewezen inbreuk in aanmerking te nemen.
II — Voorgeschiedenis van het geding
3.
De voorgeschiedenis van het geding is uiteengezet in de punten 1 tot en met 85 van het bestreden arrest, waarnaar hier wordt verwezen.
4.
Voor zover nodig, volstaat het te memoreren dat de Europese Commissie in de op 3 oktober 2007 vastgestelde litigieuze beschikking vaststelde dat rekwirantes hadden deelgenomen aan een geheel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector penetratiebitumen, die het Spaanse grondgebied (met uitsluiting van de Canarische Eilanden) bestreken in de vorm van overeenkomsten tot marktverdeling en prijscoördinatie. Volgens de Commissie viel elk van de twee vastgestelde mededingingsbeperkingen, namelijk de horizontale overeenkomsten tot marktverdeling en prijscoördinatie, naar hun aard zelf onder de zwaarste inbreuken op artikel 81 EG, die volgens de rechtspraak alleen al wegens hun aard de kwalificatie van ‘zeer zware’ inbreuken rechtvaardigen, zonder dat vereist is dat een dergelijke gedraging een bijzondere geografische zone bestrijkt of een bijzondere invloed heeft.4.
5.
Rekwirantes hebben bij op 19 december 2007 ter griffie van het Gerecht ingediend verzoekschrift de beschikking inhoudelijk betwist en verzocht om gedeeltelijke of volledige nietigverklaring ervan.
6.
Het Gerecht heeft bij het bestreden arrest het derde middel tot nietigverklaring toegewezen op grond dat de vaststelling van rekwirantes' deelname aan het toezichtstelsel en het compensatiestelsel ter uitvoering van de overeenkomsten tot markt- en klantenverdeling door de kartelleden onwettig was. Het Gerecht verklaarde de litigieuze beschikking dus gedeeltelijk nietig voor zover deze beschikking in artikel 1 vaststelde dat rekwirantes betrokken waren bij een geheel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen op de Spaanse bitumenmarkt en in artikel 3 rekwirantes gelastte een einde aan de in artikel 1 van de litigieuze beschikking vastgestelde inbreuk te maken.
7.
Volgens het Gerecht konden rekwirantes evenwel aansprakelijk worden gesteld voor voormelde twee inbreukbestanddelen (punt 626 van het bestreden arrest). Daarbij baseerde het Gerecht zich op een verklaring van V.C., die de directeur bitumenverkoop van Petrogal en vervolgens van Galp Energía España was (hierna: ‘verklaring van V.C.’).5. Daarom oordeelde het Gerecht dat het aanvangsbedrag van de geldboete niet diende te worden gewijzigd (punt 630 van het bestreden arrest). Het Gerecht vond een grotere dan de door de Commissie wegens verzachtende omstandigheden toegepaste verlaging evenwel noodzakelijk (punt 632 van het bestreden arrest). Het Gerecht paste dus een extra verlaging van 4 % toe, naast de bij de litigieuze beschikking reeds toegekende vermindering van 10 % (punt 635 van het bestreden arrest). Het Gerecht verwierp de andere middelen tot nietigverklaring van partijen, waaronder het vijfde middel, volgens hetwelk de vaststelling van hun deelneming aan de prijscoördinatie onwettig was (punten 450–456 van het bestreden arrest).6.
III — Procedure voor het Hof en conclusies van partijen
8.
Bij op 22 november 2013 ter griffie van het Hof ingediend verzoekschrift hebben rekwiranten hogere voorziening ingesteld tot:
- —
primair, vernietiging van het bestreden arrest en nietigverklaring van de artikelen 1, 2 en 3 van de litigieuze beschikking, voor zover zij rekwirantes betreft en/of verlaging van het aan rekwirantes opgelegde boetebedrag,
- —
subsidiair, vernietiging van het bestreden arrest en terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht voor uitspraak ten gronde over het geding,
- —
verwijzing van de Commissie in de kosten.
9.
De Commissie concludeert tot afwijzing van de hogere voorziening en tot verwijzing van rekwirantes in de kosten.
10.
Partijen hebben hun standpunt voor het Hof schriftelijk uiteengezet en zijn gehoord ter terechtzitting van 15 april 2015.
IV — Rekwirantes' aansprakelijkstelling door het Gerecht als uitgangspunt voor de analyse van het tweede middel in hogere voorziening
A — Even ter opfrissing over de volledige rechtsmacht
11.
Rekwirantes verwijten het Gerecht met hun tweede middel, dat drie onderdelen omvat, een onjuiste rechtsopvatting in de punten 626 en 630 van het bestreden arrest. Rekwirantes halen allerlei procedurebeginselen en -voorschriften aan, maar verwijten het Gerecht eigenlijk één bepaalde handeling: een na de vaststelling van de litigieuze beschikking opgesteld document, namelijk de verklaring van V.C., in aanmerking te hebben genomen teneinde rekwirantes aansprakelijk te stellen uit hoofde van de twee inbreukbestanddelen.7.
12.
Meteen wijs ik erop dat het Gerecht de inaanmerkingneming van de verklaring van V.C. heeft gebaseerd op zijn volledige rechtsmacht.
13.
Derhalve dient eraan te worden herinnerd dat de aan het Gerecht verleende volledige rechtsmacht het wettigheidstoezicht in de zin van artikel 263 VWEU aanvult. Het Hof oordeelde dat ‘het wettigheidstoezicht wordt aangevuld door de toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht die de Unierechter [werd verleend] bij […] artikel 31 van verordening nr. 1/2003, overeenkomstig artikel 261 VWEU. Naast het eenvoudige wettigheidstoezicht op de sanctie is de rechter op basis van zijn volledige rechtsmacht bevoegd om zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van de Commissie en dus de opgelegde geldboete of dwangsom in te trekken, te verlagen of te verhogen’.8. Volgens de rechtspraak geldt deze bevoegdheid tot wijziging ook zonder fout van de Commissie.9. De rechter kan bij de uitoefening ervan, met name inzake mededinging, een geldboete en het bedrag ervan niet alleen nietig verklaren of herzien, maar ook verhogen of verlagen.
14.
Zo machtigt de volledige rechtsmacht de rechter, ook zonder nietigverklaring, om het bestreden arrest met inachtneming van alle feiten te herzien tot wijziging van bijvoorbeeld het boetebedrag.10. Niettemin is niet bepaald hoe de volledige rechtsmacht moet worden uitgeoefend.11.
15.
Ik wijs erop dat het Hof in de arresten Chalkor/Commissie12. en KME Duitsland e.a./Commissie13. duidelijk heeft vastgesteld dat de toetsing met volledige rechtsmacht van het Gerecht inhield dat zowel feitelijk als rechtens wordt getoetst, en de bevoegdheid omvat bewijs te beoordelen, de litigieuze beschikking nietig te verklaren en de hoogte van de geldboeten te wijzigen.14.
16.
Voorts was het Hof ook van oordeel dat het in artikel 263 VWEU neergelegde wettigheidstoezicht, aangevuld door de bij artikel 31 van verordening (EG) nr. 1/2003(15) verleende toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht ter zake van de hoogte van de geldboete, niet in strijd is met het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming dat in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: ‘Handvest’) is neergelegd.16.
B — Redenering van het Gerecht en aansprakelijkstelling
17.
Daar een goed begrip van de redenering van het Gerecht mijns inziens bepalend is voor de analyse van het tweede middel in hogere voorziening, zal ik op die redenering nader ingaan bij de bespreking van het derde middel en het negende middel van het beroep in eerste aanleg om de specifieke grieven in hogere voorziening te bespreken.
18.
Rekwirantes hebben met hun voor het Gerecht aangevoerde derde middel hun betrokkenheid bij het toezichtstelsel en het compensatiestelsel betwist.
19.
Na zijn analyse aanvaardde het Gerecht het derde middel, voor zover de Commissie rekwirantes voor de volledige inbreuk aansprakelijk had gesteld, hoewel zij hun deelname aan de twee inbreukbestanddelen niet rechtens genoegzaam had aangetoond. Bovendien had deze instelling niet aangetoond dat zij het bestaan van voormelde twee bestanddelen kenden of althans onmogelijk niet konden kennen om het begrip één enkele voortdurende inbreuk correct te kunnen toepassen. Het Gerecht verklaarde artikel 1 van de litigieuze beschikking dus nietig, voor zover daarbij rekwirantes' betrokkenheid bij alle overeenkomsten en onderling afgestemde gedragingen op de Spaanse bitumenmarkt wordt vastgesteld.
20.
Aangezien het Gerecht uitging van het begrip één enkele voortdurende inbreuk17., is het van belang eraan te herinneren dat een onderneming die aan één enkele complexe inbreuk heeft deelgenomen door mededingingsverstorende gedragingen die mede strekten tot het maken van de inbreuk in haar geheel, ook aansprakelijk kan zijn voor gedragingen in materiële zin van andere deelnemende ondernemingen. Dat is het geval wanneer vaststaat dat deze onderneming door haar eigen gedrag wilde bijdragen aan de door alle deelnemers nagestreefde gemeenschappelijke doelstellingen en dat zij kennis had van de inbreukmakende gedragingen die door andere ondernemingen werden overwogen of verricht in hun streven naar dezelfde doelstellingen, of dat zij ze redelijkerwijze kon voorzien of bereid was het risico daarvan te aanvaarden.18.
21.
De Unierechter dient, indien hij vaststelt dat de Commissie niet rechtens genoegzaam heeft aangetoond dat een onderneming, toen zij deelnam aan een van de mededingingsverstorende gedragingen die één enkele voortgezette inbreuk vormen, de andere mededingingsverstorende gedragingen van de andere kartelleden met het oog op die doelstellingen kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden, daaraan evenwel geen andere gevolgtrekking te verbinden dan dat deze onderneming niet aansprakelijk kan worden gesteld voor die andere gedragingen en dus voor de enkele voortgezette inbreuk in haar geheel, en dat de litigieuze beschikking slechts in zoverre ongegrond moet worden verklaard.19. Dienaangaande was het Gerecht in het arrest Soliver/Commissie recentelijk vrij veeleisend wat het bewijs van de deelname aan één enkele voortgezette inbreuk betreft.20.
22.
In casu oordeelde het Gerecht in de punten 273 en 279 van het bestreden arrest dat de Commissie rekwirantes voor alle inbreukbestanddelen, waaronder de deelname aan het toezichtstelsel en het compensatiestelsel, aansprakelijk heeft gesteld. Voorts wees het Gerecht in punt 286 van het bestreden arrest erop dat de Commissie rekwirantes' aansprakelijkstelling niet op een ander gegeven dan dat van de deelname aan voormelde inbreukbestanddelen had gebaseerd. Het Gerecht beschouwde in de punten 272 en 280 van het bestreden arrest rekwirantes' deelname uit hoofde van de twee inbreukbestanddelen evenwel niet bewezen.
23.
Een onderneming die de inbreukmakende gedragingen kende of niet onwetend kon zijn van het bestaan ervan, had volgens voormelde rechtspraak inzake één enkele voortgezette inbreuk zeker aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de volledige inbreuk.
24.
Niettemin oordeelde het Hof in punt 289 van het bestreden arrest uitdrukkelijk dat de Commissie zich niet had gebaseerd op rekwirantes' eventuele kennis van het toezichtstelsel en het compensatiestelsel of op het feit dat zij niet onwetend konden zijn van deze bestanddelen. Een dergelijke kennis of onmogelijkheid om van dat bestaan onwetend te zijn, is volgens het Gerecht in punt 290 van dat arrest niet aangetoond in de litigieuze beschikking.
25.
Ten slotte zag het Gerecht in punt 291 van het bestreden arrest af van de mogelijkheid om een dergelijke kennis te vermoeden gelet op hun rol in het kartel. Bijgevolg kwam het Gerecht in punt 292 van het bestreden arrest tot de conclusie dat rekwirantes' aansprakelijkheid uit hoofde van het toezichtstelsel en het compensatiestelsel niet bewezen was.
26.
Om de leemte die de litigieuze beschikking volgens het Gerecht vertoonde, heeft de Commissie zich beroepen op de verklaring van V.C. Dat element is door het Gerecht buiten beschouwing gelaten in de punten 294 en 295 van het bestreden arrest. Zijns inziens blijkt uit de verklaring achteraf weliswaar dat rekwirantes het compensatiestelsel daadwerkelijk kenden, maar dat neemt niet weg dat het Gerecht bij de wettigheidstoetsing geen nieuwe motivering in de plaats van de motivering van de Commissie mag stellen. Bovendien oordeelde het Gerecht dat deze verklaring de onwettigheid van de litigieuze beschikking hoe dan ook niet kon dekken.
27.
Deze redenering moet in verband worden gebracht met de vaststelling van rekwirantes' aansprakelijkheid door het Gerecht in het kader van het negende middel in eerste aanleg.
28.
Met hun negende middel klagen rekwirantes' voor het Gerecht aan dat hun geldboete ondanks hun zeer beperkte deelname aan de inbreuk niet is verlaagd. Dienaangaande herinnerde het Gerecht in punt 606 van het bestreden arrest eraan dat, zoals vastgesteld in het derde middel in eerste aanleg, de Commissie niet alleen rekwirantes' deelname aan de twee inbreukbestanddelen, namelijk het toezichtstelsel en het compensatiestelsel, niet had aangetoond, maar ook onvoldoende elementen had aangevoerd om hen uit dien hoofde aansprakelijk te kunnen stellen.
29.
Het Gerecht leidde, ondanks voormelde vaststellingen, evenwel uit de verklaring van V.C. af dat rekwirantes kennis hadden van het compensatiestelsel, hetgeen, aldus het Gerecht, impliceert dat rekwirantes kennis hadden van het toezichtstelsel aangezien het compensatiestelsel niet kan bestaan zonder een toezichtstelsel. Blijkens punt 624 van het bestreden arrest baseerde het Gerecht zich dienaangaande op zijn volledige rechtsmacht.
30.
Uit de punten 610 tot en met 626 van het bestreden arrest volgt dat het Gerecht rekwirantes op basis van de verklaring van V.C. aansprakelijk heeft gesteld uit hoofde van de twee inbreukbestanddelen. Ten slotte beoordeelde het Gerecht blijkens punt 627 van het bestreden arrest de bedragen van de aan rekwirantes opgelegde geldboeten op basis van deze elementen.
31.
Het tweede middel in de onderhavige hogere voorziening betreft juist deze omstreden elementen van de redenering van het Gerecht.
V — Volledige rechtsmacht en beginsel ne ultra petita
A — Argumenten van partijen
32.
Rekwirantes stellen met het eerste onderdeel van hun tweede middel een onjuiste rechtsopvatting van het Gerecht wegens overschrijding van zijn bevoegdheden en uitspraak ultra petita, voor zover het Gerecht, door een niet door rekwirantes of de Commissie aangevoerd middel ambtshalve in aanmerking te nemen21., hen aansprakelijk heeft gesteld wegens twee bestanddelen van de inbreuk op artikel 81, lid 1, EG, namelijk dat zij het compensatiestelsel kenden en het toezichtstelsel konden voorzien.22.
33.
Het Gerecht deed in casu uitspraak ultra petita, daar de Commissie zich in de beschikking niet op deze redenen baseerde, rekwirantes deze redenen niet als middelen tot nietigverklaring hebben aangevoerd en daarover geen partijdebat is gevoerd behalve wat de ontvankelijkheid van de verklaring van V.C. betreft.
34.
Volgens de Commissie mocht het Gerecht bij de beslissing over de hoogte van de geldboete in de uitoefening van de volledige rechtsmacht ermee rekening houden dat rekwirantes kennis hadden van het toezicht- en compensatiestelsel, aangezien het een feitelijke omstandigheid betrof. Het Gerecht mocht volgens de Commissie de verklaring van V.C. in aanmerking nemen voor de uitspraak over de hoogte van de geldboete23., met name voor zover de rechtspraak ‘de overlegging en inaanmerkingneming van aanvullende gegevens, die als zodanig niet in de beschikking behoeven te worden vermeld’ toestaat.24. Ten slotte, aldus de Commissie, kan het middel niet slagen, daar het Gerecht het boetebedrag reeds heeft verlaagd.25.
B — Beoordeling
35.
Vaststaat dat de Unierechter, die moet beslissen over een beroep tot nietigverklaring, gebonden is door het beginsel ‘ne ultra petita’, dat voortvloeit uit het adagium ‘ne eat iudex ultra petita partium’, dat de rechter verbiedt zich uit te spreken over vragen die verder gaan dan de conclusies van partijen. De door de rechter uitgesproken nietigverklaring mag krachtens dit beginsel niet verder gaan dan het door de verzoeker gevorderde.26. Hij is niet gemachtigd het hoofdvoorwerp van het beroep te herdefiniëren of ambtshalve een middel op te werpen behoudens de bijzondere gevallen waarin het openbaar belang zijn optreden eist.27. De Unierechter is namelijk bevoegd en, in voorkomend geval, verplicht om bepaalde middelen van formele wettigheid ambtshalve op te werpen.28.
36.
Van belang is dat het beginsel ne ultra petita slechts in volle omvang als beschikkingsbeginsel van toepassing is in civielrechtelijke procedures. In publiekrechtelijke procedures, waaronder die inzake mededingingsrecht, is de draagwijdte ervan evenwel moeilijker af te bakenen. Dat beginsel speelt mijns inziens namelijk geen eigen rol, maar verandert in een aspect van het recht op een billijk proces in het algemeen. De rechter is, zoals advocaat-generaal Léger betoogde, ter zake geenszins beperkt tot een lijdzame rol en kan niet alleen als ‘spreekbuis van partijen’ fungeren.29. Ik merk met name op dat het verbod om ambtshalve middelen op te werpen alleen van toepassing is in het kader van gedingen tot nietigverklaring, dat wil zeggen bij het wettigheidstoezicht. Het speelt evenwel geen soortgelijke rol in het kader van de volledige rechtsmacht.
37.
Dat brengt mij tot de vraag hoe het beginsel ne ultra petita bij de uitoefening van de volledige rechtsmacht toe te passen, aangezien de onderhavige zaak in wezen betrekking heeft op de grenzen van die macht die in deze zaak centraal staat. In het arrest Groupe Danone/Commissie verklaarde het Hof dat ‘de gemeenschapsrechter bevoegd is zijn volledige rechtsmacht uit te oefenen wanneer hem de vraag betreffende de hoogte van de geldboete ter beoordeling wordt voorgelegd, en dat deze bevoegdheid zowel kan worden uitgeoefend om het bedrag van de geldboete te verlagen als om het te verhogen’.30.
38.
Dat opent de weg voor twee verschillende uitleggingen. Enerzijds kan worden gesteld dat het Gerecht slechts zijn volledige rechtsmacht kan uitoefenen, wanneer de vraag van het boetebedrag door een partij uitdrukkelijk en nauwkeurig is opgeworpen in het petitum van het verzoekschrift. Anderzijds kan uit het standpunt van het Hof ook worden afgeleid dat het volstaat dat de vraag van de geldboete het voorwerp van het geschil vormt en in de middelen wordt besproken. Deze vraag heeft een bijzonder belang daar het Gerecht bij volledige rechtsmacht de boete kan verhogen, hoewel het verzoek van partijen alleen tot verlaging ervan strekt.31.
39.
De toepassing van het beginsel ne ultra petita bij volledige rechtsmacht is niet eenduidig, maar lijkt te pleiten voor de eerste uitlegging in het arrest Groupe Danone/Commissie, namelijk dat het boetebedrag in het petitum ter sprake moet komen. In het arrest Commissie e.a./Siemens Österreich e.a. oordeelde het Hof dat het Gerecht zich ultra petita had uitgesproken door een bepaling van de beschikking van de Commissie nietig te verklaren en de opgelegde geldboetes aldus te herzien dat zij werden opgenomen in één enkel bedrag dat hoofdelijk door partijen verschuldigd was.32. Bovendien wees het Hof in het arrest Alliance One International/Commissie het middel inzake schending van het beginsel ne ultra petita af en wees het erop dat de partij, zonder er evenwel in het verzoekschrift om te hebben verzocht, subsidiair had geconcludeerd tot verlaging van het bedrag van de aan een ander kartellid en aan haarzelf hoofdelijk opgelegde geldboete en dat haar middelen met name strekten tot rechtvaardiging van een dergelijke verlaging.33.
40.
Gelet op al het voorgaande ben ik van mening dat rekwirantes' grieven eigenlijk niet schending van het beginsel ne ultra petita of onterechte ambtshalve inaanmerkingneming betreffen. Deze grieven lijken mij hoe dan ook uit te gaan van een onjuiste lezing van het bestreden arrest. Zoals ik reeds opmerkte, betreft rekwirantes' betoog de draagwijdte van de volledige rechtsmacht van het Gerecht, dat door rekwirantes aansprakelijk te stellen voor de twee kartelbestanddelen eigenlijk de inbreuk heeft vastgesteld.
41.
Indien rekwirantes' grieven evenwel moeten worden geacht schending van het beginsel ne ultra petita te betreffen, volstaat het dienaangaande op te merken dat rekwirantes in eerste aanleg de verklaring van V.C. hebben overgelegd tot bewijs dat zij niet hadden deelgenomen aan het toezicht- en compensatiestelsel. In hun conclusies voor het Gerecht verzochten rekwirantes primair om nietigverklaring van de litigieuze beschikking in haar geheel. Subsidiair verzochten zij om nietigverklaring van de artikelen 1, 2 en 3 van de litigieuze beschikking, voor zover zij rekwirantes betreffen, alsook subsidiair om verlaging van de bij artikel 2 van de litigieuze beschikking aan rekwirantes opgelegde geldboete.34. Vaststaat dat de Commissie in eerste aanleg concludeerde tot verwerping van het beroep.
42.
Zoals hiervoor is gememoreerd, verklaarde het Gerecht de litigieuze beschikking gedeeltelijk nietig en verlaagde de door de Commissie opgelegde geldboete. Volgens deze analyse geeft het bestreden arrest blijk van geen enkele onjuiste rechtsopvatting waarbij het beginsel ne ultra petita zou zijn geschonden. Bijgevolg geef ik het Hof in overweging het eerste onderdeel van het tweede middel ongegrond te verklaren.
VI — Volledige rechtsmacht en recht op een eerlijk proces
A — Argumenten van partijen
43.
Met het tweede onderdeel van hun tweede middel stellen rekwirantes schending door het Gerecht van het recht op een eerlijk proces (waarbij het beginsel van gelijke wapens hoort), de rechten van verdediging en meer bepaald het beginsel van hoor en wederhoor doordat het in de punten 624 tot en met 626 van het arrest heeft geconcludeerd dat het in de uitoefening van de volledige rechtsmacht rekening moet houden met de verklaring van V.C. teneinde rekwirantes aansprakelijk te stellen wegens hun deelname aan het toezichtstelsel en hun kennis van het compensatiestelsel.
44.
Het Gerecht ging voorbij aan het recht op een eerlijk proces, in het bijzonder aan het beginsel van gelijke wapens alsook aan de rechten van verdediging, waaronder het beginsel van hoor en wederhoor, door rekwirantes vóór de uitspraak niet nauwkeurig de aard en de redenen van deze nieuwe grief mee te delen overeenkomstig de vereisten van artikel 6 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950, en van de artikelen 47 en 48 van het Handvest.
45.
De Commissie betwist rekwirantes' argumenten en benadrukt daarbij het feit dat het door V.C. overgelegde bewijsmateriaal betreffende de kennis voor het eerst door rekwirantes zijn vermeld. Het zou dus absurd zijn als rekwirantes beweerden dat zij daarvan geen kennis konden nemen.(35)
B — Beoordeling
1. Inleidende opmerkingen
46.
Het door artikel 6, lid 1, van het EVRM gegarandeerde recht op een eerlijk proces vormt een voortaan in artikel 47, tweede alinea, van het Handvest neergelegd algemeen Unierechtelijk beginsel. Tot de verschillende bestanddelen van het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming in artikel 47 behoren met name de rechten van verdediging, het beginsel van gelijke wapens en het recht van toegang tot de rechter.
47.
Wat het beginsel van hoor en wederhoor betreft, staat vast dat dit beginsel deel uitmaakt van de rechten van verdediging. Het is van toepassing op alle procedures die kunnen leiden tot een beslissing van een gemeenschapsinstelling die de belangen van een persoon aanmerkelijk kan raken.36. Het beginsel van ‘equality of arms’, dat een logisch uitvloeisel is van het begrip eerlijk proces, houdt in dat elke partij een redelijke mogelijkheid moet worden geboden om haar zaak, daaronder begrepen haar bewijsmateriaal, onder zodanige omstandigheden voor te dragen dat zij tegenover de tegenpartij niet wezenlijk wordt benadeeld.37. Een beroep op dat beginsel is mogelijk in de door de Commissie ingestelde sanctieprocedures.38.
48.
Mijns inziens staat het op het gebied van het mededingingsrecht aan de Commissie om de door haar vastgestelde inbreuken te bewijzen en de bewijzen te leveren die rechtens genoegzaam kunnen aantonen dat de feiten die een inbreuk vormen, zijn gepleegd. Een verzoeker moet in een beroep in rechte namelijk de bestreden elementen van de betrokken beslissing identificeren, grieven daarover formuleren en bewijs leveren, dat uit ernstige aanwijzingen kan bestaan, om aan te tonen dat zijn grieven gegrond zijn.39.
2. Beoordeling van de inaanmerkingneming van de verklaring van V.C. door het Gerecht uit het oogpunt van de volledige rechtsmacht
49.
Uit het bestreden arrest volgt dat de verklaring van V.C. is opgesteld op 6 december 2007, dus na de litigieuze beschikking, en bij het verzoekschrift voor het Gerecht is gevoegd en aan rekwirantes' dossier bij het Gerecht is toegevoegd.40. De Commissie heeft zich in haar schrifturen op deze verklaring beroepen.41. Het Gerecht verklaarde de verklaring ontvankelijk. Ook rekwirantes hebben zich met name in hun vierde middel voor het Gerecht erop beroepen.42.
50.
Ik herinner eraan dat eerbiediging van de rechten van verdediging inzake mededinging vereist dat de betrokken onderneming in de administratieve procedure haar standpunt nuttig kenbaar kan maken over de realiteit en de relevantie van de aangevoerde feiten en omstandigheden alsook over de documenten die de Commissie in aanmerking heeft genomen tot staving van een door haar gestelde inbreuk op het EG-Verdrag.43. Met name de mededeling van punten van bezwaar geeft de aan een onderzoek onderworpen ondernemingen kennis van het bewijsmateriaal in het bezit van de Commissie en geeft de rechten van verdediging volledige uitwerking.44.
51.
Zoals de Commissie opmerkt, blijkt uit de rechtspraak dat ‘een partij die zelf het betrokken feitenmateriaal heeft overgelegd, per definitie moet worden geacht volledig in staat te zijn geweest om bij die overlegging de eventuele relevantie ervan voor de oplossing van de zaak toe te lichten’.45.
52.
Dienaangaande staat vast dat het Gerecht bij de uitoefening van de volledige rechtsmacht inzake het boetebedrag moet uitgaan van de datum waarop het zijn arrest wijst. Zo dient onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds de inaanmerkingneming door het Gerecht van de aanvullende documenten en gegevens die de Commissie niet in acht heeft genomen,46. ja zelfs van de gegevens die haar ten tijde van de vaststelling van de beschikking onbekend waren, en anderzijds de vaststelling van het inbreukmakende gedrag en de inaanmerkingneming van de aansprakelijkheid van de kartelleden, die de Commissie in de beschikking ofwel uitdrukkelijk afwees ofwel niet kon aantonen.
53.
Wat de inaanmerkingneming van de aanvullende gegevens betreft, blijkt namelijk uit de rechtspraak dat ‘het Gerecht bij de uitoefening van zijn bij artikel 261 VWEU en artikel 31 van verordening nr. 1/2003 verleende toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht kan beoordelen of het bedrag van de geldboeten passend is, met name op basis van aanvullende informatie die niet is vermeld in de mededeling van punten van bezwaar of in de beschikking van de Commissie’.47.
54.
Zoals advocaat-generaal Wathelet in zijn conclusie in de zaak Telefónica en Telefónica de España/Commissie opmerkte, moet het Gerecht dus eigener beweging beoordelen of de geldboete passend en evenredig is en behoort het zelf vast te stellen dat de Commissie inderdaad rekening heeft gehouden met alle voor de berekening van de geldboete relevante factoren, met dien verstande dat het Gerecht op dit punt tevens in staat moet zijn om terug te komen op de feiten en omstandigheden die verzoekers voor hem hebben aangevoerd.48.
55.
Daartoe kan het Gerecht ook rekening houden met de gegevens die de Commissie ten tijde van de vaststelling van de litigieuze beschikking onbekend waren.49. Zo houdt het Gerecht rekening met gegevens van na de beschikking van de Commissie, met name wat de financiële situatie van de onderneming betreft.50.
56.
Uit dat oogpunt worden door de inaanmerkingneming van de verklaring van V.C. de rechten van verdediging en het beginsel van hoor en wederhoor niet geschonden, ook al is de door het Gerecht eraan verleende waarde niet eenduidig.51. Enerzijds kan dat document, dat na de litigieuze beschikking is opgesteld, het door de Commissie aangevoerde bewijsmateriaal niet weerspreken en anderzijds wordt de verklaring in aanmerking genomen als grondslag voor de aansprakelijkheid van de betrokken ondernemingen. Gelet op voormelde rechtspraak lijkt het mij niettemin aanvaardbaar om de verklaring op zich in aanmerking te nemen bij de afweging van de sanctie door het Gerecht in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht.52.
57.
Mijns inziens verschilt hoe dan ook de situatie in de onderhavige zaak van de situatie in de zaak die leidde tot het arrest Commissie/Edison53., waarin het Hof de redenering van het Gerecht geldig verklaarde dat het in de beschikking van de Commissie in aanmerking genomen gegeven een gegeven was dat niet in de mededeling van punten van bezwaar was uiteengezet, en waarover Edison geen gelegenheid had gehad haar standpunt in de administratieve procedure kenbaar te maken. Het Gerecht oordeelde dus terecht dat dit gegeven niet aan deze vennootschap tegenstelbaar was.54.
3. Schending van het beginsel van volledige rechtsmacht en van de rechten van verdediging door rekwirantes' aansprakelijkstelling door het Gerecht
58.
De problematiek van de formele inaanmerkingneming van de verklaring van V.C moet evenwel worden onderscheiden van de wijze waarop het Gerecht deze verklaring heeft gebruikt, dat wil zeggen welke gevolgen het Gerecht eraan heeft verbonden en met welk oogmerk. Het Gerecht heeft blijkens het bestreden arrest daarmee weliswaar rekening gehouden tot beoordeling van de geldboete, maar tegelijk rekwirantes zonder hoor en wederhoor aansprakelijk gesteld.
59.
Anders dan de Commissie ben ik van mening dat de gevolgen die het Gerecht aan dat document heeft verbonden, geen gewoon feitelijk gegeven zijn. Het is daarentegen van bijzonder belang voor de eerbiediging van de rechten van verdediging. Zoals advocaat-generaal Kokott in de zaak Commissie/Alrosa erop wees, kon het Gerecht niet alleen bij de beoordeling van de zaak op basis van feiten waarvan partijen geen kennis hadden maar ook bij de beoordeling van de zaak op basis van feiten waarvan partijen weliswaar kennis hadden maar die in de procedure voor het Gerecht niet als zodanig zijn besproken, een beslissing nemen die partijen verrast.55.
60.
In casu is bepalend dat het Gerecht, door de verklaring van V.C. in aanmerking te nemen, de kwalificatie van de betrokken handeling, zoals zij is vastgesteld in de beschikking van de Commissie, heeft gewijzigd.
61.
Door met het oog op rekwirantes' aansprakelijkstelling een gedraging vast te stellen, heeft het Gerecht de grenzen van de volledige rechtsmacht overschreden. Daarbij heeft het Gerecht namelijk een niet door de Commissie vastgestelde inbreuk vastgesteld. Uit dat oogpunt lijken punt 621 van het bestreden arrest, waarbij het Gerecht, in strijd met alle voormelde regels, lijkt te suggereren dat de aanvullende inlichtingen de vaststelling van de inbreuk kunnen betreffen, en punt 622 van het bestreden arrest de vernietiging van het bestreden arrest te rechtvaardigen.
62.
Bovendien spreken de overwegingen van het bestreden arrest elkaar flagrant tegen. Zo stelt het Gerecht in punt 614 vast dat het niet aan het Gerecht staat een volledig nieuwe motivering in de plaats te stellen van de onjuiste motivering van de Commissie. Het Gerecht stelt in punt 626 evenwel rekwirantes' aansprakelijkheid vast uit hoofde van de twee inbreukbestanddelen.
63.
In dezelfde gedachtegang lijkt het Gerecht mij de vaststelling van de aansprakelijkheid ‘voor de geldboete’ kunstmatig en dus onjuist te onderscheiden van de vaststelling van de aansprakelijkheid als zodanig. Vaststaat dat de geldboete de vooraf vastgestelde aansprakelijkheid bestraft. Zonder deze voorafgaande vaststelling behoeft de boete niet te worden begroot. Het Gerecht heeft de door de Commissie vastgestelde inbreuk dus eerst uit elkaar gehaald, alvorens die in het negende middel te herformuleren met overschrijding van de grenzen van zijn volledige rechtsmacht.
64.
Ten slotte lijkt het Gerecht mij daarbij ook de rechten van verdediging en in het bijzonder het beginsel van hoor en wederhoor te hebben geschonden aangezien het partijen niet in de gelegenheid heeft gesteld hun standpunt kenbaar te maken over de aansprakelijkheid die het zelf heeft vastgesteld.
65.
De volledige rechtsmacht blijft evenwel onderworpen aan grenzen. Terwijl de bevoegdheid tot nietigverklaring is beperkt tot de in de litigieuze beschikking in aanmerking genomen inbreuk, is het Gerecht bij de uitoefening van de volledige rechtsmacht niet bevoegd om inbreuken vast te stellen die de Commissie in de litigieuze beschikking niet in aanmerking heeft genomen.56.
66.
Bijgevolg dient het tweede onderdeel van het tweede middel te worden toegewezen. Deze fundamenteel onjuiste toepassing lijkt mij tot vernietiging van het bestreden arrest te moeten leiden.
VII — Onjuiste opvatting van het bewijsmateriaal
67.
De aard van de vastgestelde onjuiste toepassing maakt uitspraak over het derde onderdeel van het tweede middel mijns inziens overbodig. Ik bespreek het derde onderdeel dus slechts subsidiair. In dit opzicht wijs ik erop dat het Gerecht volgens rekwirantes bij rekwirantes' aansprakelijkstelling uit hoofde van de twee inbreukbestanddelen in punt 626 van het arrest het bewijsmateriaal onjuist heeft opgevat en het beginsel van het vermoeden van onschuld heeft geschonden. De vaststelling berust op een onvolledige aanhaling van de verklaring van V.C., waaruit dus duidelijk blijkt dat V.C. geen kennis had van de aard van het compensatiestelsel waarop de beschikking ziet.
68.
Voorts zegt de verklaring van V.C. niets over het tijdstip vanaf hetwelk hij kennis had van ‘het bestaan van een bepaald type van compensatiestelsel’. Volgens de Commissie daarentegen heeft het Gerecht het bewijsmateriaal in de verklaring van V.C. niet onjuist opgevat.
69.
Dienaangaande dient eraan te worden herinnerd dat een verzoeker die een onjuiste opvatting van het bewijsmateriaal door het Gerecht stelt, krachtens de artikelen 256, lid 1, tweede alinea, VWEU, 51, eerste alinea, van het Statuut van het Hof en 168, lid 1, onder d), van het Reglement voor de procesvoering van het Hof nauwkeurig het materiaal moet aanwijzen dat het Gerecht onjuist heeft opgevat, en de analysefouten moet aantonen die het Gerecht naar zijn mening tot deze onjuiste opvatting hebben gebracht.57.
70.
Van een dergelijke onjuiste opvatting is sprake wanneer de beoordeling van de bestaande bewijselementen, zonder gebruik te maken van nieuw bewijsmateriaal, kennelijk onjuist blijkt te zijn.58. Rekwirantes lijken met dat derde onderdeel van het tweede middel evenwel een andere lezing dan het Gerecht van de verklaring van V.C. in overweging te geven. De in casu aangevoerde argumenten wettigen evenwel niet de conclusie dat het Gerecht de grenzen van een redelijke beoordeling van het bewijsmateriaal heeft overschreden.59.
71.
Derhalve moet het derde onderdeel van het tweede middel ongegrond worden verklaard.
VIII — Terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht
72.
Ik wijs erop dat rekwirantes in hogere voorziening concluderen tot nietigverklaring van de artikelen 1, 2 en 3 van de litigieuze beschikking voor zover zij hen betreffen, of tot verlaging van het boetebedrag.
73.
Overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie kan het Hof, in geval van gegrondheid van het verzoek om hogere voorziening, bij vernietiging van de beslissing van het Gerecht, de zaak zelf afdoen wanneer deze in staat van wijzen is. Gelet op de aard van de onjuiste opvatting door het Gerecht, lijkt de zaak mij niet in staat van wijzen.(60) Mijns inziens konden partijen onvoldoende hun standpunt kenbaar maken over de gevolgen die uit de verklaring van V.C. te trekken waren bij de uitoefening door het Gerecht van zijn volledige rechtsmacht. Ik geef het Hof derhalve in overweging, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht.
IX — Conclusie
74.
Derhalve geef ik het Hof in overweging, onverminderd het onderzoek van de andere middelen in hogere voorziening, het tweede middel, wat het tweede onderdeel ervan betreft, toe te wijzen, waarbij mijns inziens het arrest Galp Energía España e.a./Commissie (T-462/07, EU:T:2013:459) dient te worden vernietigd en de zaak naar het Gerecht dient te worden terugverwezen. De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑07‑2015
Oorspronkelijke taal: Frans.
EU:T:2013:459.
Beschikking van 3 oktober 2007 in een procedure op grond van artikel 81 (EG) [zaak COMP/F/38.710 — Bitumen (Spanje)].
Overweging 500 van de litigieuze beschikking. De Commissie hield Galp Energía España SA en Petróleos de Portugal, SA wegens deelname aan deze inbreuk hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van 8 662 500 EUR; Galp Energia, SGPS, SA was hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van 6 435 000 EUR. Galp Energía España SA en Petróleos de Portugal SA werden geacht aan de inbreuk te hebben deelgenomen in de periode van 31 januari 1995 tot 1 oktober 2002, terwijl Galp Energia, SGPS, SA werd geacht aan de inbreuk te hebben deelgenomen van 22 april 1999 tot 1 oktober 2002.
Zie de punten 87 en 215 van het bestreden arrest. In zijn verklaring bevestigde V.C. als volgt dat rekwirantes nooit waren betrokken bij een compensatiestelsel: ‘Volgens de grief van de Europese Commissie nam Galp Energia España […] deel aan de op de bijeenkomsten over asfalt besproken werking van een toezichtstelsel en een compensatiestelsel. Dat is onjuist. Dat blijkt alleen al uit het feit dat wij nooit een compensatie ontvingen, ongeacht het verkoopvolume van Galp Energia España […]. Op een bepaald tijdstip stelde ik weliswaar vast dat sprake was van een bepaald soort compensatiestelsel, waaraan de deelnemers aan de onderhandelingen over asfalt deelnamen, maar ik had nooit kennis van betrokkenheid van deze vennootschappen bij dat stelsel. Bijgevolg is Galp Energia España […] nooit betrokken geweest bij een compensatiestelsel.’
Bijgevolg is het aan Galp Energía España, SA en Petróleos de Portugal (Petrogal), SA opgelegde boetebedrag teruggebracht tot 8 277 500 EUR, terwijl het aan Galp Energia, SGPS, SA opgelegde boetebedrag is teruggebracht tot 6 149 000 EUR.
Bij de analyse van het derde middel verweet het Gerecht de Commissie rekwirantes' deelname aan de twee inbreukbestanddelen niet rechtens genoegzaam te hebben aangetoond. Daarom verklaarde het Gerecht de litigieuze beschikking in die mate nietig.
Arrest KME Germany e.a./Commissie (C-272/09 P, EU:C:2011:810, punt 103).
Arresten Groupe Danone/Commissie (C-3/06 P, EU:C:2007:88, punt 61) alsmede Prym en Prym Consumer/Commissie (C-534/07, EU:C:2009:505, punt 86).
Arresten Limburgse Vinyl Maatschappij e.a./Commissie (C-238/99 P, C-244/99 P, C-245/99 P, C-247/99 P, C-250/99 P–C-254/99 P, EU:C:2002:582, punt 692); Prym en Prym Consumer/Commissie (C-534/07 P, EU:C:2009:505, punt 86), en JFE Engineering e.a./Commissie (T-67/00, T-68/00, T-71/00 en T-78/00, EU:T:2004:221, punt 577).
Zie voor een gedetailleerde analyse de conclusie van advocaat-generaal Wathelet in de zaak Telefónica en Telefónica de España/Commissie (C-295/12 P, EU:C:2013:619).
C-386/10 P, EU:C:2011:815.
C-272/09 P, EU:C:2011:810.
Dat aspect is van cruciaal belang in de onderhavige zaak gelet op de grondslag van de in punt 12 van de onderhavige conclusie uiteengezette redenering van het Gerecht.
Arrest KME Germany e.a./Commissie (C-272/09P, EU:C:2011:810, punt 106).
Arrest Commissie/Anic Partecipazioni (C-49/92 P, EU:C:1999:356, punt 82).
Arresten Commissie/Verhuizingen Coppens (C-441/11 P, EU:C:2012:778, punten 41 en 42); Commissie/Aalberts Industries e.a. (C-287/11 P, EU:C:2013:445, punt 63) en Siemens e.a./Commissie (C-239/11 P, C-489/11 P en C-498/11 P, EU:C:2013:866, punt 242).
Arrest Commissie/Verhuizingen Coppens (C-441/11 P, EU:C:2012:778, punt 47).
T-68/09, EU:T:2014:867. In die zaak was het Gerecht van oordeel dat de Commissie de deelname van Soliver NV niet had bewezen. Een gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking was niet mogelijk, daar de Commissie geen eigen kwalificatie aan rekwirantes' deelname aan de inbreukmakende gedragingen had gegeven, zodat het Gerecht de beschikking van de Commissie volledig nietig verklaarde.
Rekwirantes herinneren eraan dat de procedure voor de rechters van de Europese Unie op tegenspraak wordt gevoerd. Het staat dus aan de partijen bij het geding en aan hen alleen (behoudens wat de middelen van openbare orde betreft) om middelen tot nietigverklaring op te werpen (zie arrest KME Germany e.a./Commissie, C-389/10 P, EU:C:2011:816, punt 131). Zo ook, aldus het Hof in de zaak ThyssenKrupp Nirosta/Commissie (C-352/09 P, EU:C:2011:191), heeft het Gerecht alleen tot taak uitspraak te doen over de voor hem aangevoerde argumenten.
Punt 626 van het bestreden arrest.
Arrest Prym en Prym Consumer/Commissie (C-534/07 P, EU:C:2009:505, punt 86).
Arrest KNP BT/Commissie (C-248/98 P, EU:C:2000:625, punt 40).
De extra 4 % bovenop de voorheen door de Commissie toegekende vermindering van 10 % om rekwirantes minder regelmatige of actieve deelname aan de inbreuk in aanmerking te nemen.
Zie arresten Meroni/Hoge autoriteit (46/59 en 47/59, EU:C:1962:44, blz. 819, in het bijzonder blz. 838); Nachi Europe (C-239/99, EU:C:2001:101, punt 24), en Comunità montana della Valnerina/Commissie (C-240/03 P, EU:C:2006:44, punt 43) en de punten 146 tot en met 148 van de conclusie van advocaat-generaal Kokott in de zaak Commissie/Alrosa (C-441/07 P, EU:C:2009:555).
Arrest Commissie/Roodhuijzen (T-58/08 P, EU:T:2009:385, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Uit de rechtspraak volgt niettemin dat de Unierechter in een door partijen afgebakend geschil weliswaar slechts uitspraak dient te doen over het verzoek van partijen, maar niet kan worden geacht alleen te zijn gebonden door hun argumenten tot ondersteuning van hun vorderingen op gevaar af zijn beslissing in voorkomend geval te moeten baseren op onjuiste juridische overwegingen (arrest ETF/Michel, T-108/11 P, punten 42 en 51).
Schending van wezenlijke vormvoorschriften en onbevoegdheid in de zin van artikel 263 VWEU vormen namelijk een middel van openbare orde dat de Unierechter ambtshalve moet opwerpen (zie arrest Hongarije/Commissie, T-240/10, EU:T:2013:645). Ontoereikende motivering is een middel van formele wettigheid. Ik herinner evenwel eraan dat het ambtshalve opwerpen van een middel van openbare orde niet tot doel heeft een tekortkoming van het verzoekschrift te verhelpen, maar strekt tot inachtneming van een regel die wegens het belang ervan aan de beschikking van partijen is onttrokken, ongeacht het stadium van de procedure. De vraag van het ambtshalve opwerpen van middelen moet niettemin worden onderscheiden van de draagwijdte van het beginsel ne ultra petita, dat betrekking heeft op de conclusies van partijen.
Conclusie van advocaat-generaal Léger in de zaak Parlement/Gutiérrez de Quijano y Lloréns (C 252/96 P, EU:C:1998:157, punt 36).
C-3/06 P, EU:C:2007:88, punt 62, cursivering van mij. Zie ook de conclusie van advocaat-generaal Poiares Maduro in deze zaak (C-3/06 P, EU:C:2006:720, punten 46–50).
Zie dienaangaande arresten Shell Petroleum e.a./Commissie (T-343/06, EU:T:2012:478) en InnoLux/Commissie (T-91/11, EU:T:2014:92).
C-231/11 P-C-233/11 P, EU:C:2014:256, punt 129.
C-679/11 P, EU:C:2013:606, punten 103–107.
Zie punt 87 van het bestreden arrest.
Arrest Commissie/Ierland e.a. (C-89/08 P, EU:C:2009:742, punt 50).
Arrest Otis e.a. (C-199/11, EU:C:2012:684, punten 46–49, 71 en 72).
Zie met name arrest LR AF 1998/Commissie (T-23/99, EU:T:2002:75, punt 171).
Arrest KME Germany e.a./Commissie (C-272/09P, EU:C:2011:810, punten 104–106).
Punt 293 van het bestreden arrest.
Punten 293 en 612 van het bestreden arrest.
Punt 320 van het bestreden arrest.
Zie met name arrest Archer Daniels Midland/Commissie (C-511/06 P, EU:C:2009:433, punt 85 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Ibidem (punt 86 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Arrest 1. garantovaná/Commissie (T-392/09, EU:T:2012:674, punten 78 en 79).
Arrest Shell Petroleum e.a./Commissie (T-343/06, EU:T:2012:478, punten 176, 220 en 232).
Ibidem (punt 220).
C-295/12 P, EU:C:2013:619, punt 129.
Arrest Arkema France e.a./Commissie (T-217/06, EU:T:2011:251, punten 249-256) over de inaanmerkingneming van het feit dat de groep Total geen zeggenschap meer had over de betrokken onderneming en de verhoging met het oog op een afschrikkende werking dus niet gerechtvaardigd was.
Arrest Novácke chemické závody/Commissie (T-352/09, EU:T:2012:673) over een verklaring volgens welke de betaling van een geldboete het voortbestaan van de onderneming niet in gevaar brengt, alsook arrest Reagens/Commissie (T-30/10, EU:T:2014:253, punt 305) inzake gegevens over het financieel vermogen.
Ter illustratie, met betrekking tot de prijsvaststelling blijkt uit punt 405 van het bestreden arrest dat de betrokken verklaring ‘het door de Commissie tot ondersteuning van rekwirantes' deelname aan de prijscoördinatie-activiteiten aangevoerde bewijsmateriaal dat contemporain en niet contemporain aan de hierboven geanalyseerde feiten is, hoe dan ook niet kan weerspreken’.
Bovendien acht ik het nuttig eraan te herinneren dat het Hof verklaarde dat, hoewel het Gerecht partijen niet zijn voornemen meedeelde om de bijkomende verlaging in aanmerking te nemen, dat aspect viel onder een juridische beoordeling waartoe het Gerecht bij de uitoefening van de volledige rechtsmacht gerechtigd was zonder partijen zulks vóór de uitspraak van het arrest mee te delen (zie arrest Alliance One International/Commission, C-679/11 P, EU:C:2013:606, punt 110).
C-446/11 P, EU:C:2013:798.
Het Hof verwees in het arrest Commissie/Edison naar analogie naar het arrest Papierfabrik August Koehler e.a./Commissie (C-322/07 P, C-327/07 P en C-338/07 P, EU:C:2009:500, punten 34–37).
C-441/07 P, EU:C:2009:555, punten 151 en 152.
Zie in die zin arrest Tokai Carbon e.a./Commissie (T-71/03, T-74/03, T-87/03 en T-91/03, EU:T:2005:220, punt 370).
Arrest Commissie/Aalberts Industries e.a. (C-287/11 P, EU:C:2013:445, punt 50).
Arresten PKK en KNK/Raad (C-229/05 P, EU:C:2007:32, punt 37) en Lafarge/Commissie (C-413/08 P, EU:C:2010:346, punt 17).
Zie naar analogie arrest Activision Blizzard Germany/Commissie (C-260/09 P, EU:C:2011:62, punt 57).