Rb. Midden-Nederland, 19-02-2014, nr. 2021414 UC EXPL 13-4888 CTH-4065
ECLI:NL:RBMNE:2014:590
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
19-02-2014
- Zaaknummer
2021414 UC EXPL 13-4888 CTH-4065
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2014:590, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 19‑02‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 19‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Overeenkomst van opdracht tot ontwerpen logo. Zekere artistieke vrijheid voor opdrachtnemer vanwege de aard van de opdracht. Dat conceptontwerpen niet voldoen aan smaak en verwachtingen opdrachtgever brengt geen tekortkoming mee. Volgt toewijzing vordering
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 2021414 UC EXPL 13-4888 CTH/4065
Vonnis van 19 februari 2014
inzake
[eisende partij], h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende en kantoorhoudende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eisende partij],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
procederend in persoon,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Webstate B.V.,
gevestigd te Ede en kantoorhoudende te Utrecht,
verder ook te noemen Webstate,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. D.C.J. Bogerd, advocaat te Bunschoten-Spakenburg.
1. Het verloop van de procedures
- -
de dagvaarding;
- -
de conclusie van antwoord in conventie, tevens voorwaardelijke eis in reconventie;
- -
de conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in voorwaardelijke reconventie;
- -
de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie;
- -
de nadere conclusie van de zijde van [eisende partij].
1.1.
Hierna is vonnis bepaald.
2. De feiten in conventie en in reconventie
2.1.
[eisende partij] drijft een reclamebureau dat handelt onder de naam [handelsnaam]. Webstate is een bedrijf op het gebied van informatie- en communicatietechnologie.
2.2.
[eisende partij] heeft een offerte uitgebracht aan Webstate naar aanleiding van een kennismakingsbijeenkomst op 27 september 2012. De offerte had betrekking op de eerste fase van een nieuwe huisstijl voor Webstate. De inhoud van de offerte luidt – voor zover relevant – als volgt:
“Ons voorstel
Stap 1. De huisstijl. Bij de nieuwe huisstijl denken wij aan het volgende: het ontwikkelen van een nieuw logo, bestaande uit een woordmerk (Webstate) + een beeldmerk, het herdefiniëren van de huisstijlkleuren en lettertypen, het ontwikkelen van een pay-off en huisstijlelementen (kleurvlakken en basisvormen, denk aan BHV Nieswaag uit onze portfolio) die een houvast vormen in alle communicatiedragers. Daarnaast maken we een huisstijl-handleiding met alle huisstijlrichtlijnen voor het gebruik van het logo, de lettertypen en de elementen.
Onze werkwijze houdt in dat we een schetsvoorstel maken met 2-3 richtingen. Die bespreken we samen, en daarna gaan we verder met 1 richting om verder uit te werken.
Als concrete toepassingen van de nieuwe huisstijl stellen we voor:
-visitekaartjes digitaal (klaar om te drukken)
-briefpapier en vervolgpapier digitaal
-bureaublad wallpaper van logo
-logo voor in de e-mail
(…)
De ontwikkeling zal effectief 4 dagen duren. De gehele doorlooptijd zal langer duren.
Kosten totaal: 2.400,- euro.
Deze eerste ontwerpfase beperkt zich tot de ontwikkeling van het totaalbeeld van Webstate. Dit betekend dat als de huisstijl is ontwikkeld er niet direct veel tastbare media zijn. Ons streven is om jullie bij vervolgopdrachten van dienst t emogen zijn om ervoor te zorgen dat de ontwikkelde huisstijl bewaakt gecontinueerd wordt in tastbare effectieve media, bijvoorbeeld: website, wagenpark, kantoor interieur, bloknotes en meer.
(…)”
2.3.
Webstate heeft de offerte van [eisende partij] op 3 oktober 2012 aanvaard.
2.4.
Op 7 november 2012 heeft [eisende partij] een drietal schetsvoorstellen, bestaande uit twaalf presentatieprints op A3-formaat, aan Webstate gepresenteerd.
2.5.
Begin januari 2013 heeft Webstate aan [eisende partij] bericht de overeenkomst tussen partijen te willen beëindigen.
2.6.
Bij factuur van 8 januari 2012 (bedoeld zal zijn 2013) heeft [eisende partij] de kosten voor door hem aan de ontwikkeling van een concept en vormgeving bestede uren, presentatiemateriaal en reiskosten bij Webstate in rekening gebracht voor in totaal € 2.178,00, inclusief 21% btw.
3. De vorderingen en de verweren
in conventie
3.1.
[eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Webstate om aan haar te voldoen een bedrag van € 2.178,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over vanaf 23 januari 2013 tot de dag der algehele voldoening, en tot betaling van € 1.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, aan buitengerechtelijke incassokosten. Dit alles met veroordeling van Webstate in de kosten van de procedure en de nakosten.
3.2.
[eisende partij] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Webstate gehouden is tot betaling van loon. Waar [eisende partij] in zijn offerte een loon heeft vermeld van € 2.400,00 voor vier dagen werk en hij in dit geval (ruim) drie dagen heeft gewerkt, brengt hij een bedrag van € 1.800,00, exclusief 21% btw, in rekening. Dit acht [eisende partij] een redelijk loon. Webstate is in verzuim met betaling van de vordering, aldus [eisende partij]. De verschuldigdheid van wettelijke handelsrente vloeit volgens [eisende partij] voort uit de wet, die van buitengerechtelijke incassokosten uit de volgens hem van toepassing zijnde algemene voorwaarden.
3.3.
Webstate voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Webstate vordert onder de voorwaarde dat de kantonrechter voorbij gaat aan het verweer van Webstate in conventie, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [eisende partij] om aan haar te voldoen een bedrag van € 2.250,00, te vermeerderen met het in conventie toe te wijzen bedrag, met veroordeling van [eisende partij] in de kosten van de procedure.
3.6.
Webstate legt aan haar vordering ten grondslag dat [eisende partij] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Webstate heeft op grond hiervan de overeenkomst beëindigd, met welke beëindiging[eisende partij] heeft ingestemd. Zodoende is de betalingsverplichting van Webstate jegens [eisende partij] geëindigd, aldus Webstate. Webstate stelt schade geleden te hebben, bestaande uit de vergoeding zoals die in conventie voor zover deze wordt toegewezen en de tijd die Webstate heeft gestoken in het ontwikkelen van de marketing die, als gevolg van de gestelde wanprestatie van [eisende partij], zinloos is gebleken. Webstate stelt geen enkel voordeel te hebben van de werkzaamheden van [eisende partij].
3.7.
[eisende partij] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Webstate in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1.
De opdracht tussen partijen kwalificeert als een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW. Behoudens in het hier niet aan de orde zijnde geval dat [eisende partij] en Webstate daaromtrent uitdrukkelijk andere (concrete) afspraken gemaakt zouden hebben, vloeit hieruit voort dat Webstate nadere aanwijzingen kon geven over de wijze waarop de ontwerpen volgens haar dienden te worden vormgegeven. [eisende partij] diende deze aanwijzingen in beginsel op te volgen. Hoe groot de ruimte om aanwijzingen te geven is, hangt echter onder meer af van de aard van de overeenkomst. Bij opdrachten als de onderhavige, is de ruimte om aanwijzingen te geven beperkt. De essentie van de hier overeengekomen, deels artistieke, prestatie is immers dat [eisende partij] een zekere eigen, vrije interpretatie en creatieve invulling toekwam van de ruimte die binnen de door Webstate aangegeven kaders lag.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat Webstate de overeenkomst tussentijds heeft beëindigd. Dit stond haar ook vrij omdat zij op grond van artikel 7:408 lid 1 BW de overeenkomst te allen tijde mocht opzeggen. Hierbij lijkt Webstate uit het oog te verliezen dat beëindiging van de overeenkomst, ook op grond van vermeende wanprestatie, haar niet ontslaat van haar betalingsverplichtingen. De opdrachtnemer behoudt immers op grond van artikel 7:411 lid 1 BW recht op naar redelijkheid vast te stellen loon indien de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht en het loon afhankelijk is van de volbrenging. Hij behoudt recht op het volle loon indien het einde van de overeenkomst is toe te rekenen aan de opdrachtgever en betaling van het volle loon gelet op de omstandigheden, redelijk is.
4.3.
Gesteld noch gebleken is dat de overeenkomst tussen partijen, voor het deel dat wel is uitgevoerd voorafgaande aan de beëindiging door Webstate, door Webstate is ontbonden. Daarmee heeft de overeenkomst ten aanzien van dat deel gelding tussen partijen in die zin dat Webstate daaraan gebonden is en zij op grond van artikel 7:411 BW loon aan [eisende partij] verschuldigd is. Hoe hoog dit loon is en op welke wijze het berekend dient te worden komt hierna aan de orde.
4.4.
Webstate stelt zich op het standpunt dat de schetsen die [eisende partij] op 7 november 2012 aan haar heeft gepresenteerd, niet voldoen aan haar verwachtingen. De besproken aandachtspunten zijn volgens Webstate niet terug te vinden in de schetsen, waarbij de schetsen bovendien gebaseerd zijn “op aspecten van andere bedrijven”, aldus Webstate. Omdat zij het vertrouwen in [eisende partij] heeft verloren, beëindigde Webstate de overeenkomst en ging zij niet in op het voorstel van [eisende partij] om nieuwe schetsen te maken. Volgens Webstate blinken de ontwerpen niet uit in creativiteit, zijn zij van een zeer slechte kwaliteit en zien zij er niet professioneel uit. Webstate is bovendien van mening dat er weinig ‘idee’ achter de gepresenteerde ontwerpen aanwzig is. Het heeft er volgens haar alle schijn van dat [eisende partij] zich er makkelijk vanaf heeft willen maken. Dit blijkt volgens Webstate uit het feit dat logo’s van andere bedrijven herkenbaar zijn in de door [eisende partij] gepresenteerde ontwerpen. Ter onderbouwing van deze stelling legt zij als producties afbeeldingen over van logo’s van Apple iCloud, Google Maps en Mooy Logistics.
4.5.
[eisende partij] weerspreekt het door Webstate gestelde gebrek aan kwaliteit en creativiteit. Ter onderbouwing van de kwaliteit legt hij een aantal in kleur op A3-formaat afgedrukte versies van de ontwerpen als productie over.
4.6.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de door [eisende partij] gepresenteerde schetsen voldoen aan de overeenkomst. Uit hetgeen Webstate aanvoert blijkt dat de door [eisende partij]gekozen (creatieve) wijze van uitwerking haar niet aanspreekt. Dit heeft zij bij beëindiging van de overeenkomst min of meer kenbaar gemaakt aan [eisende partij]. Vaststaat dat Webstate [eisende partij] naar aanleiding van de door hem gemaakte ontwerpen geen tijdig verleende en verantwoorde (nadere) aanwijzingen in de zin van artikel 7:402 lid 1 BW heeft gegeven die [eisende partij] in redelijkheid diende op te volgen. Ook staat vast dat Webstate de overeenkomst heeft beëindigd, zodat [eisende partij] als gevolg daarvan geen aanpassingen heeft doorgevoerd of heeft kunnen doorvoeren aan de ontwerpen en deze heeft kunnen aanpassen aan de smaak van Webstate. Derhalve is het een gevolg van haar eigen handelen dat [eisende partij] geen aanpassingen heeft kunnen doorvoeren en dat Webstate, zoals zij stelt, niets heeft aan de ontwerpen.
4.7.
Voor zover de Webstate meent dat [eisende partij], los van de kwestie van het niet opvolgen van de aanwijzingen zoals deze zijn besproken tijdens het kennismakingsgesprek, wanprestatie heeft gepleegd is die stelling onvoldoende onderbouwd. De drie ontwerpen voldoen inhoudelijk aan de aan [eisende partij] gegeven opdracht om een logo te ontwerpen voor gebruik op briefpapier, visitekaartjes en het bureaublad op de computer; dat het product niet voldoet aan de smaak en verwachtingen van Webstate is onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van toerekenbaar tekortschieten. Voor zover Webstate stelt dat [eisende partij]de aanwijzingen zoals deze zijn besproken tijdens het kennismakingsgesprek niet of onvoldoende heeft opgevolgd, geldt dit evenzeer. Waar [eisende partij] een zekere artistieke vrijheid toekomt vanwege de aard van de opdracht, kan niet zonder meer gesproken worden van het niet opvolgen van aanwijzingen door Webstate. Niet gesteld of gebleken is dat [eisende partij] ontwerpen heeft gemaakt die evident afwijken van de door Webstate gegeven aanwijzingen. Dit brengt mee dat ook hierom niet blijkt van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst.
4.8.
[eisende partij] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij een redelijk loon in rekening heeft gebracht, een overzicht in het geding gebracht waaruit zijn werkzaamheden hebben bestaan, het aantal uren dat daaraan is besteed en op welke dagen de werkzaamheden zijn verricht. In dit licht bezien snijdt het verweer van Webstate dat een specificatie van de in rekening gebrachte vierentwintig uren voor “concepting, vormgeving en digitaal schetsen” ontbreekt, geen hout. Dat het overzicht net zo goed een ander aantal uren had kunnen vermelden vormt onvoldoende betwisting van de concreet onderbouwde stellingen van [eisende partij] op dit punt. Het verweer van Webstate wordt daarom verworpen.
4.9.
Tegen de achtergrond van het voorgaande en gelet op alle omstandigheden van het geval acht de kantonrechter betaling van het gevorderde (door [eisende partij] aangepaste) loon redelijk. Gesteld noch gebleken is ten slotte dat er aan de zijde van [eisende partij] sprake is van besparingen uit de voortijdige beëindiging van de overeenkomst van opdracht die van het toe te wijzen loon zouden moeten worden afgetrokken. Het door [eisende partij] gevorderde loon van € 1.800,00, te vermeerderen met 21% btw, zal daarom worden toegewezen.
4.10.
Anders dan Webstate bepleit, is geen sprake van onaanvaardbaarheid in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW, waarop zij zich kennelijk beroept, waar het de hoogte van het toe te kennen loon betreft. Zij merkt het door [eisende partij] geleverde werk weliswaar aan als onprofessioneel, maar kan hierin niet worden gevolgd. Dat het werk niet naar haar smaak is, elementen uit logo’s van andere bedrijven gelijkenis vertonen en de schetsen volgens Webstate de nodige creativiteit ontberen, brengt niet mee dat sprake is van onprofessionaliteit zoals Webstate stelt en dat sprake is van onaanvaardbaarheid indien loon wordt toegekend aan [eisende partij]
4.11.
[eisende partij] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, gebaseerd op de bij de dagvaarding overgelegde algemene voorwaarden bij de overeenkomst. In het beding waar [eisende partij] op doelt, is bepaald dat een vast bedrag of percentage aan buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd, ongeacht de vraag of en in welke mate deze zijn gemaakt, zodat de vordering als zodanig toewijsbaar is. De kantonrechter stelt vast dat [eisende partij] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. In het onderhavige geval acht de kantonrechter echter termen aanwezig om deze vergoeding op grond van het bepaalde in artikel 242 Rv te matigen. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, zijnde € 395,31.
4.12.
De wettelijke handelsrente zal, als niet weersproken, worden toegewezen als gevorderd.
4.13.
Webstate zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisende partij] worden begroot op:
- dagvaarding € 76,71
- griffierecht € 213,00
- salaris gemachtigde € 350,00 (2 punten x tarief € 175,00)
Totaal € 639,71
4.14.
De nakosten, waarvan [eisende partij] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
in voorwaardelijke reconventie
4.15.
Uit hetgeen hiervoor in conventie is geoordeeld, blijkt dat de kantonrechter voorbijgaat aan de verweren van Webstate. Dit brengt mee dat de voorwaarde waaronder Webstate haar reconventionele vordering heeft ingesteld, is vervuld. De kantonrechter overweegt in reconventie het volgende.
4.16.
Zoals hiervoor in conventie is overwogen, is niet komen vast te staan dat [eisende partij] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Reeds hierom dient de vordering van Webstate te worden afgewezen. Daarbij komt het volgende.
4.17.
Webstate heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat het in conventie toe te wijzen bedrag als schade valt aan te merken. Weliswaar stelt Webstate dat dit het geval is, maar zij onderbouwt dit op geen enkele wijze.
4.18.
De door Webstate gestelde en door [eisende partij] betwiste schade omdat zij tijd heeft gestoken in het ontwikkelen van marketing, dient ook te worden afgewezen omdat deze op geen enkele wijze is onderbouwd. Zij stelt weliswaar dat zij achttien uren heeft besteed aan verschillende overleggen, maar legt geen urenadministratie over noch maakt zij duidelijk door wie en op welke momenten de uren aan overleggen zijn besteed. Daar komt bij dat het door Webstate genoemde uurtarief nergens uit blijkt noch dat wordt gesteld waarop dit tarief is gebaseerd.
4.19.
Het aanbod van [eisende partij] om alsnog bewijs aan te dragen van de juistheid van haar stellingen zal worden gepasseerd nu aan het leveren van bewijs eerst wordt toegekomen indien stellingen voldoende zijn onderbouwd, hetgeen [eisende partij] niet heeft gedaan.
4.20.
Zoals hiervoor in conventie is overwogen is de overeenkomst, voor het deel dat wel is uitgevoerd voorafgaande aan de beëindiging door Webstate, niet ontbonden, zodat verwijzing naar de arresten van het hof ’s-Hertogenbosch van 20 januari 2004 (LJN AO4095) en de Hoge Raad van 19 februari 1988 (NJ 1989, 343), 21 februari 1992 (NJ 1992, 337) en 23 september 1994 (NJ 1995, 26) kan Webstate in dit geval niet baten omdat zich niet de in die arresten aan de orde zijnde situaties van ontbinding, al dan niet in samenhang met opschorting, voordoet. Nog daargelaten dat de kantonrechter in conventie heeft geoordeeld dat op Webstate een betalingsverplichting rust, is ook vanwege het voorgaande geen sprake van een geëindigde betalingsverplichting van Webstate. Deze stelling is daarom niet houdbaar.
4.21.
[eisende partij] zal als de in reconventie grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Webstate worden begroot op € 200,00 aan salaris gemachtigde (2 punten × factor 0,5 × tarief € 200,00).
5. De beslissing
De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt Webstate om aan [eisende partij] tegen bewijs van kwijting te betalen € 2.573,31, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 2.178,00 vanaf 23 januari 2013 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Webstate tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eisende partij], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 639,71,
5.3.
veroordeelt Webstate, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eisende partij] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de exploitkosten van betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
wijst het gevorderde af,
5.7.
veroordeelt Webstate tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eisende partij], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 200,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2014.