Hof Amsterdam, 08-08-2017, nr. 200.201.104/01
ECLI:NL:GHAMS:2017:3228
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
08-08-2017
- Zaaknummer
200.201.104/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:3228, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑08‑2017; (Hoger beroep, Beschikking)
Uitspraak 08‑08‑2017
Inhoudsindicatie
Beëindiging gezamenlijk gezag (artikel 1:253n lid 1 BW jo artikel 1:251a lid 1 BW). Minderjarige is gediagnosticeerd met het syndroom van Asperger, en is gebaat bij zekerheid en structuur. Van groot belang dat overleg en besluitvorming inzake belangrijke gezagsbeslissingen adequaat en voortvarend kan plaatsvinden. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat aan die voorwaarde bij voortzetting van het gezamenlijk gezag niet wordt voldaan, hetgeen strijdig is met het belang van de minderjarige. Niet valt te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.201.104/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/14/149461 / FA RK 13-2108
Beschikking van de meervoudige kamer van 8 augustus 2017 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats a] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.J. Dekker te Alkmaar,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats b] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
niet verschenen.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, locatie Haarlem, hierna te noemen: de raad.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter) van 13 juli 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
De vrouw is op 13 oktober 2016 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 13 juli 2016.
2.2.
Bij brief van 21 november 2016, ingekomen op 22 november 2016, heeft de man het hof bericht dat hij afziet van het voeren van verweer.
2.3.
Bij brief van 15 maart 2017, ingekomen op 16 maart 2017, heeft de man het hof bericht dat hij niet bij de mondelinge behandeling zal verschijnen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 16 maart 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw S. Abrari.
3. De feiten
3.1.
Partijen hebben van 2005 tot [maand] 2010 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit dan wel gedurende deze relatie zijn geboren:
- [A] (hierna te noemen: [kind a] ), [in] 2005;
- [B] (hierna te noemen: [kind b] ), [in] 2008;
- [C] (hierna te noemen: [kind c] ) [in] 2010.
De man is de biologische vader van [kind b] en [kind c] . De man heeft alle kinderen erkend. De vrouw heeft van rechtswege het eenhoofdig gezag over [kind c] .
Bij de - in zoverre niet bestreden - beschikking van 13 juli 2016 heeft de kinderrechter het gezamenlijk gezag van partijen over [kind a] beëindigd en de vrouw belast met het eenhoofdig gezag over hem.
3.2.
Bij de stukken bevindt zich rapportage van de raad van 11 september 2014, 9 juli 2015 en 19 februari 2016.
4. De omvang van het geschil
4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans in hoger beroep van belang, het verzoek van de vrouw om het gezamenlijke gezag over [kind b] te beëindigen en haar met het eenhoofdig gezag over [kind b] te belasten, afgewezen.
4.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, om haar inleidende verzoek om het gezamenlijk gezag over [kind b] te beëindigen en aan haar toe te kennen, alsnog toe te wijzen.
5. De motivering van de beslissing
5.1.
Ingevolge artikel 1:253n, lid 1 in verbinding met artikel 1:251a, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezamenlijk gezag van niet met elkaar gehuwde ouders onder meer beëindigen indien sprake is van een wijziging van omstandigheden, en op de grond dat er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2.
De vrouw voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - samengevat - het volgende aan. Voor een behoorlijke gezagsuitoefening is het noodzakelijk dat ouders beslissingen met betrekking tot de kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen. De man reageert echter niet als de vrouw hem om toestemming of hulp vraagt om iets te regelen. De man heeft geen afspraak gemaakt met de kinderpsychologe van [kind b] , terwijl het belang daarvan ter zitting van de rechtbank uitdrukkelijk is besproken. De man heeft evenmin contact opgenomen met de school van [kind b] . De vrouw ervaart voorts elk jaar problemen met de ondertekening van de toestemmingsformulieren voor de vakantie van haar en kinderen naar haar ouders op Curaçao. Voor de vrouw en de kinderen levert dit stress en onzekerheid op. De kinderrechter heeft mede aan zijn beslissing ten grondslag gelegd dat de omgang tussen [kind b] en de man weer wordt opgestart. Dit had niet moeten meewegen in de beslissing over het gezag. Het betreft een beperkte zorgregeling waarbij de man niet bij het dagelijkse leven van [kind b] betrokken zal zijn. De man is deze zorgregeling ook niet nagekomen, hij heeft [kind b] namelijk vóór de zomervakantie 2016 voor het laatst gezien. De vrouw heeft de man geschreven over de zorgregeling en het contact met de kinderpsychologe en pas maanden later heeft de man daarop gereageerd. De man heeft gezegd dat hij zou doorgeven welke dagen hij zou kunnen, maar dat heeft hij niet gedaan. De afspraken die gemaakt zijn over het contact tussen de man en de kinderen (kaartjes sturen, belafspraken) worden ook vaak niet nagekomen door de man. De kinderrechter heeft overwogen dat niet is gebleken dat de man misbruik heeft gemaakt van zijn gezagspositie. De man misbruikt zijn gezagspositie echter door deze niet te gebruiken, hetgeen blijkt uit voormelde problemen.
De vrouw vindt het verder niet in het belang van [kind b] dat voor hem een andere gezagsituatie geldt dan ten aanzien van [kind a] en [kind c] , over wie de vrouw het eenhoofdig gezag uitoefent.
5.3.
De man heeft in eerste aanleg het volgende - samengevat - tot zijn verweer aangevoerd. Hij heeft geprobeerd contact te krijgen met de kinderpsychologe maar deze was steeds niet bereikbaar. Als er werd teruggebeld was de man alweer aan het werk. De man heeft besloten niet meer te appen of sms-en met de vrouw omdat dat niet goed bij haar overkomt. Hij probeert met haar te bellen. Als de vrouw belt kan hij niet altijd opnemen in verband met zijn werk, maar hij belt altijd terug. Hij heeft het toestemmingsformulier voor de vakantie ingevuld, maar volgens de vrouw had hij dat niet goed gedaan. Hij heeft toen een nieuw formulier opgestuurd. Het verzoek om eenhoofdig gezag moet worden afgewezen omdat hij betrokken wil blijven bij het leven van [kind b] , aldus de man.
5.4.
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd om het gezamenlijk gezag van partijen over [kind b] te beëindigen. Het is in het belang van [kind b] dat de vrouw voortaan zelfstandig kan handelen, temeer omdat [kind b] een ‘rugzakje’ heeft en er daarom meer zaken moeten worden geregeld dan gebruikelijk, zoals zaken die betrekking hebben op (vervolg)hulpverlening aan [kind b] , aldus de raad.
5.5.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een behoorlijke gezagsuitoefening is van belang dat ouders beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. [kind b] , die is gediagnosticeerd met het syndroom van Asperger, is gebaat bij zekerheid en structuur. De man heeft niet, althans onvoldoende weersproken dat elk jaar spanningen ontstaan rondom de zomervakantie omdat hij niet adequaat reageert op de verzoeken van de vrouw om toestemming te geven voor de vakantie in het buitenland. De man hoeft slechts een handtekening te zetten op de toestemmingsformulieren die de vrouw hem voorlegt, maar hij doet dat kennelijk pas na veel aandringen van de vrouw en in 2016 pas na de mondelinge behandeling bij de kinderrechter. Voor [kind b] blijft dan lange tijd onduidelijk of hij tijdens de vakantie wel of niet naar zijn grootouders op Curaçao kan reizen, hetgeen - naar het hof aannemelijk acht - schadelijk voor hem is.
Daarnaast heeft de man eerst in oktober 2016 contact met de kinderpsychologe opgenomen en met haar gesproken over de specifieke behoeftes van [kind b] en hoe de man daarmee het beste kan omgaan. De man heeft vervolgens geen vervolg gegeven aan zijn toezegging om in november 2016 aan de psychologe te laten weten op welke wijze hij het structurele contact met [kind b] wil vormgeven. De man heeft niet weersproken dat hij al zeer lange tijd geen contact met de school van [kind b] meer onderhoudt. Omdat aannemelijk is dat er in de komende periode belangrijke gezagsbeslissingen genomen moeten worden, zoals met betrekking tot de vraag of [kind b] aangewezen zal zijn op speciaal onderwijs of beslissingen met betrekking tot hulpverlening voor [kind b] , is het van groot belang dat overleg tussen partijen en besluitvorming daarover adequaat en met voortvarendheid kan plaatsvinden. Op grond van het voorgaande moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat aan die voorwaarde bij voortzetting van het gezamenlijk gezag niet wordt voldaan, hetgeen strijdig is met het belang van [kind b] . Niet valt te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
Gelet op dit alles is het hof van oordeel dat het in het belang van [kind b] noodzakelijk is dat het gezamenlijk gezag van partijen wordt beëindigd en dat het gezag uitsluitend aan de vrouw toekomt.
5.6.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de volgende beslissing.
6. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij het verzoek van de vrouw tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over de minderjarige [kind b] is afgewezen, en - in zoverre - opnieuw rechtdoende:
beëindigt het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarige [B] , geboren [in] 2008 in de gemeente [plaats] ;
bepaalt dat het gezag over voornoemde minderjarige aan de vrouw toekomt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar), afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. A.N. van de Beek en mr. A.R. van Wieren, bijgestaan door N. Bakker als griffier en is op 8 augustus 2017 in het openbaar uitgesproken.