ABRvS, 05-08-2015, nr. 201502372/1/A4
ECLI:NL:RVS:2015:2452
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
05-08-2015
- Zaaknummer
201502372/1/A4
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:2452, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 05‑08‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 5:1 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JAF 2015/535
Uitspraak 05‑08‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 17 december 2014 heeft het college zijn beslissing om op 9 december 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
201502372/1/A4.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2014 heeft het college zijn beslissing om op 9 december 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 4 maart 2015 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2015, waar het college, vertegenwoordigd door A.A. de Bruijn, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 9 december 2014 ter hoogte van de Potgieterstraat 51 te Den Haag is aangetroffen naast de daar aanwezige ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC). Niet in geschil is dat de huisvuilzak van [appellant] is en dat hij deze in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellant] voert aan dat het college er in redelijkheid van had moeten afzien te bepalen dat de kosten voor zijn rekening komen. Daartoe voert hij aan dat hij al maanden wordt bedreigd en dat hij met de politie de afspraak heeft dat hij probeert direct afstand te nemen wanneer zijn bedreiger hem benadert. Toen hij de huisvuilzak wegbracht naar de ORAC, zag hij zijn bedreiger op zich afkomen en heeft hij in paniek de zak naast de op dat moment volle ORAC gezet, aldus [appellant].
4. In artikel 5:25 van de Awb is neergelegd dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 februari 2015 in zaak nr. 201406466/1/A4) kan voor het maken van een uitzondering blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling onder meer aanleiding bestaan indien de aangeschrevene ten aanzien van de ontstane situatie geen verwijt valt te maken en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken dat de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen. Ook andere bijzondere omstandigheden kunnen het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van het kostenverhaal.
5. Onbetwist is dat [appellant] sinds geruime tijd wordt bedreigd en dat hij zijn bedreiger zag naderen toen hij de huisvuilzak ter inzameling wilde aanbieden. De Afdeling overweegt dat [appellant] onder die omstandigheden niet valt te verwijten dat hij in paniek raakte en de huisvuilzak naast de ORAC plaatste zodat hij afstand van zijn bedreiger kon nemen. Bij het ongedaan maken van de overtreding is echter het algemeen belang niet in dusdanige mate betrokken dat de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor rekening van [appellant] zouden moeten komen. Voorts is niet gebleken van andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college geheel of gedeeltelijk had moeten afzien van het kostenverhaal. Het college mocht dan ook in redelijkheid de kosten van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang op [appellant] verhalen.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015
687-462-811.