Het arrest bevat ook niet een verwijzing naar “al het vorenstaande”, zoals in HR 5 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2922, NJ 2008/396 het geval was.
HR, 17-05-2016, nr. 15/02050
ECLI:NL:HR:2016:866
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-05-2016
- Zaaknummer
15/02050
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:866, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑05‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:360, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:360, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑04‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:866, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0233
Uitspraak 17‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Aantekening mondeling arrest, art. 425.3 Sv en art. 3 onder h en j Regeling aantekening mondeling vonnis (Stcrt. 1996, 197). Het middel klaagt terecht dat ’s Hofs aantekening mondeling arrest noch een beslissing omtrent de strafbaarheid van verdachte noch een vermelding van de bijzondere redenen die de straf heeft bepaald bevat.
Partij(en)
17 mei 2016
Strafkamer
nr. S 15/02050
ABG/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 14 april 2015, nummer 23/004698-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor zover daarbij geen beslissing is genomen omtrent de strafbaarheid van de verdachte alsmede wat betreft de strafoplegging en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt onder meer dat 's Hofs aantekening van het mondelinge arrest ten onrechte noch een beslissing bevat omtrent de strafbaarheid van de verdachte noch een vermelding van de bijzondere redenen die de straf heeft bepaald.
3.2.1.
De aantekening van een mondeling arrest van de enkelvoudige kamer van een hof dient ingevolge art. 425, derde lid, Sv te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling in strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197, hierna: de Regeling).
3.2.2.
Art. 3 van de Regeling houdt onder h en onder j in dat de aantekening de navolgende gegevens dient te bevatten:
"h. beslissing omtrent de strafbaarheid van de verdachte(n) en het (de) feit(en), eventueel met de gronden daarvoor;
(...)
j. opgelegde straf(fen) of maatregel(en) met vermelding van de bijzondere redenen die de straf(fen) hebben bepaald of tot de maatregel(en) hebben geleid. Verder in de voorkomende gevallen opgave van de strafmotiveringseisen, genoemd in art. 359, vierde, zesde, zevende en achtste lid, Sv."
3.3.
Het middel klaagt terecht dat 's Hofs aantekening van het mondelinge arrest niet voldoet aan voormelde eisen.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover het Hof heeft verzuimd te beslissen omtrent de strafbaarheid van de verdachte alsmede wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2016.
Conclusie 05‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Aantekening mondeling arrest, art. 425.3 Sv en art. 3 onder h en j Regeling aantekening mondeling vonnis (Stcrt. 1996, 197). Het middel klaagt terecht dat ’s Hofs aantekening mondeling arrest noch een beslissing omtrent de strafbaarheid van verdachte noch een vermelding van de bijzondere redenen die de straf heeft bepaald bevat.
Nr. 15/02050 Zitting: 5 april 2016 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 14 april 2015 door het gerechtshof Amsterdam wegens een tweetal overtredingen, te weten: het telkens “niet nalev[en] van het bepaalde bij artikel 70, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000”, veroordeeld tot telkens een geldboete van € 130,-, subsidiair 2 dagen hechtenis.
Namens de verdachte heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat het hof een als bewijsmiddel gebezigd proces-verbaal van politie heeft gedenatureerd, althans aan dit proces-verbaal een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven.
3.2.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 26 september 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de naamloze vennootschap Nederlandse Spoorwegen, zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs.”
3.3.
Als bewijsmiddel heeft het hof gebruikt:
“2. Een proces-verbaal van 11 december 2013, opgemaakt door buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant]. Dit proces-verbaal houdt voor zover van belang en zakelijk weergegeven in als bevindingen van verbalisant:
Op 26 september 2013 voerde ik, hoofdconducteur bij NS Reizigers B.V. een vervoersbewijzencontrole uit in de voor een ieder openstaande reizigerstrein. Deze reed op dit tijdstip op het baanvak gelegen tussen de stopstations Schiphol en Leiden Centraal. Ik trof een reiziger aan, die mij desgevraagd niet een geldig een geldig vervoersbewijs toonde of overhandigde. De reiziger verklaarde niet in het bezit te zijn van een geldig vervoersbewijs en te zijn ingestapt op het station Amsterdam Centraal. Daarnaar gevraagd gaf hij mij op te zijn: [verdachte], geboren [geboortedatum] 1966 (het hof begrijpt: 1969) te [geboorteplaats] (het hof begrijpt: [geboorteplaats]). Deze gegevens zijn gecontroleerd aan de hand van een door de verdachte getoond rijbewijs. De verdachte is in de gelegenheid gesteld overeenkomstig artikel 48, lid 5 en 6 van het Besluit Personenvervoer 2000 de vervoerprijs te betalen, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt.”
3.4.
Ten aanzien van een door de verdachte gevoerd verweer heeft het hof voorts overwogen:
“Bewijsverweer
De verdachte heeft het verweer gevoerd dat niet hij is aangehouden en dat mogelijk een ander zich voor hem heeft uitgegeven en dat die ander mogelijk een kopie van zijn paspoort ter identificatie heeft aangeboden.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
In het dossier bevinden zich een achttal processen-verbaal waarin wordt geverbaliseerd dat in de periode van juni tot en met oktober 2013 een reiziger die zich uitgeeft als [verdachte] zonder geldig vervoersbewijs in de trein is aangetroffen. Deze persoon legitimeert zich volgens deze processen-verbaal zevenmaal met een rijbewijs en eenmaal met een paspoort. Gelet hierop en hetgeen de verdachte hieromtrent heeft aangevoerd, is niet aannemelijk geworden dat in de twee tenlastegelegde gevallen een kopie van het rijbewijs van de verdachte is getoond. Nu de verdachte voorts geen verklaring heeft gegeven hoe in de twee tenlastegelegde gevallen een ander een op zijn naam gesteld rijbewijs heeft kunnen tonen, is het hof van oordeel dat met voldoende zekerheid is komen vast te staan dat de verdachte was die in de trein zat en zijn rijbewijs heeft getoond. Hieraan doet niet af dat in het proces-verbaal van 11 december 2013 een onjuist geboortejaar en een onjuiste geboorteplaats staan vermeld. Het hof ziet dit als een verschrijving.”
3.5.
Voor zover het middel klaagt dat het hof dit proces-verbaal van politie heeft gedenatureerd door de daarin geverbaliseerde geboortedatum en -plaats van de verdachte te verbeteren, faalt het op de volgende grond. Er is sprake van denaturering indien het hof aan het relaas van de verbalisant een andere strekking heeft gegeven dan door hem is bedoeld. Het gaat hier om de vaststelling van de identiteit van de aangehouden persoon door de verbalisant. Dat de verbalisant in het proces-verbaal wel de naam, maar een andere geboortedatum en -plaats heeft opgenomen dan die van de verdachte, leidt niet slotsom tot de conclusie dat hij iemand anders dan de verdachte heeft aangehouden en dat de strekking van zijn relaas in die zin dus een ander is dan door het hof vastgesteld. Dat zulks, zoals de verdachte ter zitting heeft aangevoerd, wel het geval is, heeft het hof niet aannemelijk bevonden. Dit feitelijke oordeel van het hof acht ik - anders dan de steller van het middel-, gelet op de door het hof daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, verder ook niet onbegrijpelijk. Het middel faalt.
4. Het tweede middel
4.1.
Het middel klaagt dat het hof in zijn arrest - in strijd met het bepaalde in art. 3, aanhef en onder h en onder j, van de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197) – niet heeft beslist omtrent de strafbaarheid van de verdachte en ook niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die de opgelegde straffen hebben bepaald.
4.2.
Het middel klaagt hierover terecht, nu het hof inderdaad geen beslissing heeft gegeven omtrent de strafbaarheid van de verdachte en ook niet de bijzondere redenen heeft opgegeven die tot de opgelegde geldboetes hebben geleid.1.Daardoor voldoet het arrest van het hof niet aan alle – telkens op straffe van nietigheid gegeven – eisen van de art. 358 en 359 Sv, ook niet in de bij wege van de voornoemde Regeling aantekening mondeling vonnis enz. toegestane, aangepaste vorm. Het middel slaagt.
5. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81, lid 1, RO bedoelde motivering.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor zover daarbij geen beslissing is genomen omtrent de strafbaarheid van de verdachte alsmede wat betreft de strafoplegging en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑04‑2016