Einde inhoudsopgave
Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 3.120 Aftrekbare kosten eigen woning
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2014. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2013
- Bronpublicatie:
18-12-2013, Stb. 2013, 583 (uitgifte: 24-12-2013, kamerstukken: 33819)
- Inwerkingtreding
01-01-2014, terugwerkend tot: 01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2013, Stb. 2013, 583 (uitgifte: 24-12-2013, kamerstukken: 33819)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Eigen woning
1
De aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zijn het gezamenlijke bedrag van:
- a.
de renten van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld;
- b.
de kosten van geldleningen die behoren tot de eigenwoningschuld;
- c.
de periodieke betalingen op grond van de rechten van erfpacht, opstal en beklemming, met betrekking tot de eigen woning.
2.
Tot de aftrekbare kosten van een eigen woning worden niet gerekend kosten voor zover in verband met de voldoening daarvan schulden ontstaan waarvan de verplichting tot betaling — anders dan voor het geval van overlijden of arbeidsongeschiktheid van de belastingplichtige — rechtens, al dan niet voorwaardelijk, of in feite, direct of indirect is beperkt.
3.
De in een kalenderjaar bij wijze van vooruitbetaling voldane renten van schulden en kosten van geldleningen worden niet in aanmerking genomen:
- a.
indien zij betrekking hebben op tijdvakken die eindigen later dan zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarin zij zijn voldaan doch slechts voor zover zij betrekking hebben op de periode die aanvangt na afloop van het kalenderjaar, waarbij die renten naar evenredigheid worden toegerekend aan kalendermaanden en gedeelten van kalendermaanden als kalendermaand worden aangemerkt;
- b.
voor zover zij betrekking hebben op tijdvakken of delen daarvan die vallen na het tijdstip waarop de binnenlandse belastingplicht anders dan door overlijden eindigt.
4
Vooruitbetaalde renten en kosten van geldleningen die op grond van het derde lid, onderdeel a, niet in aanmerking zijn genomen, worden, behoudens indien de binnenlandse belastingplicht anders dan door overlijden is geëindigd, geacht in gelijke delen te zijn voldaan in elk van de op het in het derde lid bedoelde kalenderjaar volgende kalenderjaren waarop de renten of kosten van geldleningen betrekking hebben, waarbij gedeelten van kalenderjaren als kalenderjaren worden aangemerkt. In het jaar waarin de belastingplichtige overlijdt, worden de renten of kosten van geldleningen die nog buiten aanmerking zijn gebleven, geheel in aanmerking genomen.
5.
Afsluitprovisies die zijn voldaan ter zake van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld worden niet gerekend tot de bij wijze van vooruitbetaling voldane renten van schulden en kosten van geldleningen, mits de woning in het kalenderjaar of in de daaropvolgende twee jaren de belastingplichtige als hoofdverblijf ter beschikking staat, een en ander voor zover zij niet meer belopen dan 1,5% van het bedrag van de aangegane schulden en tevens gezamenlijk een bedrag van € 3630 niet te boven gaan.