Einde inhoudsopgave
Belastingwet BES
Artikel 7.4
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
20-12-2023, Stb. 2023, 500 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36419)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2023, Stb. 2023, 500 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36419)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Belastingrecht algemeen (V)
1.
Onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden en beperkingen is van de belasting vrijgesteld de overdracht:
- a.
aan de staat of een openbaar lichaam, alsmede aan een naamloze vennootschap of besloten vennootschap waarvan alle aandelen al dan niet middellijk toebehoren aan de staat of een openbaar lichaam, mits het lichaam dat de onroerende zaak of het schip, direct dan wel indirect, verkrijgt, schriftelijk verklaart de onroerende zaak, onderscheidenlijk het schip, niet op een zodanige wijze te gaan gebruiken dat daarmee in concurrentie wordt getreden met belastingplichtigen die winst beogen, met dien verstande dat indien de onroerende zaak, onderscheidenlijk het schip, binnen vijf jaar na verkrijging alsnog op een zodanige wijze gebruikt gaat worden dat daarmee wel in concurrentie wordt getreden met belastingplichtigen die winst beogen, de belasting alsnog is verschuldigd zodra sprake is van het in concurrentie treden met belastingplichtigen die winst beogen;
- b.
krachtens boedelmenging;
- c.
krachtens verdeling van een huwelijksgemeenschap of nalatenschap, waarin de verkrijger was gerechtigd als rechtverkrijgende;
- d.
bij inbreng van een onderneming in maat- of vennootschappen;
- e.
krachtens of op grond van verdelingen tussen deelgenoten indien de titel van de gemeenschap is vermeld en de gemeenschap behoorlijk is aangetoond;
- f.
krachtens of op grond van een verdeling tussen deelgenoten als bedoeld in artikel 7.11 voor zover de overeenkomst betrekking heeft op het geval van overlijden en geen vergoeding is bedongen;
- g.
van een nieuw vervaardigd gebouw of werk als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onderdeel f, en het bij dat gebouw of werk behorende terrein.
2.
Het eerste lid, onderdeel e, is niet van toepassing op verdelingen tussen deelgenoten als bedoeld in artikel 7.6 tot en met 7.11 waarvan de titel van de gemeenschap is vermeld en de gemeenschap behoorlijk is aangetoond.