Hof 's-Gravenhage, 12-11-2008, nr. 105.011.521-01
ECLI:NL:GHSGR:2008:BH3758
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
12-11-2008
- Zaaknummer
105.011.521-01
- LJN
BH3758
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2008:BH3758, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 12‑11‑2008; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:BK0863
Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BK0863, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 12‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Ontheffing van het ouderlijk gezag over de minderjarige. Het is in het zwaarwegende belang van de minderjarige dat er duidelijkheid is over en stabiliteit en continuiteit in zijn, op zijn gedragsproblematiek afgestemde, specifieke opvoedingssituatie.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 12 november 2008
Zaaknummer : 105.011.521/01
Rekestnummer : 952-R-07
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 07-54
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.D. van Velthoven,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
vestiging Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
2. [de vader],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de vader.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 10 juli 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 12 april 2007.
De raad heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 31 juli 2007 en 22 september 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 24 september 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is verschenen: de heer [D]. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: de heer [S] en de heer [G]. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit is geboren: [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats]. De moeder heeft alleen het ouderlijk gezag over hem.
[de minderjarige] is sinds 21 mei 2003 onder toezicht van Jeugdzorg gesteld en – met een daartoe door de kinderrechter verleende machtiging – uithuis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg.
Op 10 januari 2007 heeft de raad een verzoekschrift ingediend strekkende tot het ontheffen van de moeder van het ouderlijk gezag over [de minderjarige].
De moeder heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd.
Bij bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over [de minderjarige]. Voorts is Jeugdzorg benoemd tot voogdes over [de minderjarige]. Daarnaast is de moeder veroordeeld aan de voogdes rekening en verantwoording over het gevoerde bewind over het vermogen van [de minderjarige] te doen.
Het hof gaat verder uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
- 1.
In geschil is de ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over [de minderjarige].
- 2.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad (het hof begrijpt:) tot ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] af te wijzen.
- 3.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de beslissing om haar te ontheffen uit het ouderlijk gezag over [de minderjarige] op onjuiste gronden heeft genomen. Zij voert daartoe het volgende aan. De moeder stelt dat zij, dan wel mensen in haar netwerk, mits zij daartoe in de gelegenheid zijn gesteld en nadat aan een geleidelijk proces van terugkeer is gewerkt, zelf voor [de minderjarige] kan zorgen. Zij betwist dat zij [de minderjarige] zou hebben verwaarloosd gedurende de eerste acht maanden van zijn leven. Er zijn bovendien geen concrete aanwijzingen dat het niet goed ging met [de minderjarige], toen hij bij haar woonde. Voorts heeft de raad haar stelling dat [de minderjarige] een achterstand heeft niet onderbouwd met een onderzoek door een gedragsdeskundige. Bovendien, zo stelt de moeder, is het raadsonderzoek van 2 januari 2007 gebaseerd op een oud rapport uit 2003 en op rapporten met betrekking tot haar andere kinderen. Er is nooit aan terugplaatsing van [de minderjarige] gewerkt. De stelling van de raad dat de moeder moet worden ontheven van het ouderlijk gezag, omdat het anders niet mogelijk zou zijn een uitgebreid psychiatrisch onderzoek te doen rondom de kindfactoren van [de minderjarige], is volgens haar feitelijk onjuist. Het onderzoek is reeds gestart en allerlei medische handelingen hebben plaatsgevonden toen zij nog belast was met het gezag. Het feit dat zij met het ouderlijk gezag is belast, hoeft aan een dergelijk onderzoek dan ook niet in de weg te staan, stelt de moeder.
Ter terechtzitting heeft de moeder verklaard dat zij geen eerlijke kans heeft gekregen om [de minderjarige] zelf op te voeden. Inmiddels is [de minderjarige] overgeplaatst naar, zo heeft de moeder verklaard, een of ander instituut. Het is volgens haar echter niet in zijn belang om steeds te worden overgeplaatst. Bovendien gaat het volgens de moeder momenteel niet goed met [de minderjarige]. De moeder vreest dat [de minderjarige] verder van haar zal vervreemden als zij ontheven wordt van het ouderlijk gezag over hem.
- 4.
De raad betwist dat het raadsrapport van 2 januari 2007 gebaseerd is op oude feiten. In het rapport zijn slechts de feiten geschetst op grond waarvan de ondertoezichtstelling destijds is uitgesproken. De raad is van mening dat de moeder niet in staat zal zijn [de minderjarige], gelet op zijn specifieke gedragsproblematiek, zelf te verzorgen. In het kader van deze gedragsproblematiek is onderzoek noodzakelijk. Hiervoor is weliswaar geen toestemming van de moeder nodig, maar het is wel van belang om met haar over de problematiek van [de minderjarige] te kunnen praten. Het is volgens de raad echter nagenoeg onmogelijk gebleken om hierover met de moeder in gesprek te gaan. De moeder ontkent de gedragsproblematiek van [de minderjarige]. De verwachting is niet dat er op korte termijn verbetering zal komen in de communicatie met de moeder, aldus de raad. Op grond van het hele proces is de raad van mening dat [de minderjarige] na zo’n lange periode van uithuisplaatsing niet terug zal keren bij de moeder. Het belang van [de minderjarige] dient voorop te staan ten koste van de wensen van de moeder. De enige oplossing voor deze situatie is, volgens de raad, de moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag over [de minderjarige].
- 5.
Jeugdzorg heeft ter terechtzitting verklaard zich aan te sluiten bij het standpunt van de raad. Aanvullend heeft Jeugdzorg verklaard dat de moeder een jaar lang niet bereikbaar is geweest voor de bezoekregeling met [de minderjarige]. Hoewel Jeugdzorg stelt de samenwerking met de moeder te hebben gezocht om haar goed te informeren, is het erg moeilijk gebleken met haar te overleggen. Momenteel verblijft [de minderjarige] tijdelijk in het Medisch KinderHuis in [X], teneinde onderzoek te doen naar zijn kindeigen factoren. Hoewel de pleegouders volgens Jeugdzorg over goede pedagogische vaardigheden beschikken, vergt het opvoeden van [de minderjarige] door zijn specifieke problematiek bijzonder veel. De inzet van Jeugdzorg is terugplaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin. De bedoeling is dat het contact tussen de moeder en [de minderjarige] na de ontheffing van het ouderlijk gezag in stand blijft door een goede bezoekregeling overeen te komen.
- 6.
Het hof overweegt als volgt. Aan het hof ligt de vraag voor of er gegronde vrees bestaat dat, na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde van artikel 1:262 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) van meer dan één jaar en zes maanden, deze maatregel – door de ongeschiktheid of onmacht van de moeder – onvoldoende is om een bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van [de minderjarige] af te wenden. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de moeder van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] dient te worden ontheven. Daartoe overweegt het hof als volgt.
- 7.
Uit het raadsrapport van 2 januari 2007 is gebleken dat [de minderjarige] door zijn kindeigen problematiek langdurig meer zorg en aandacht nodig heeft dan een gemiddelde opvoeder hem kan bieden. De pleegouders krijgen in dit verband ondersteuning vanuit de therapeutische gezinsverpleging. Daartegenover staat dat de moeder geen inzicht heeft in de problematiek van [de minderjarige], noch in de oorzaak hiervan of haar eigen aandeel hierin. Tevens is het hof gebleken dat de moeder onvoldoende in staat is om tot een constructieve vorm van samenwerking met de hulpverlening te komen om hierin een positieve verandering teweeg te kunnen brengen. Het hof is niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die leiden tot een ander beeld over de pedagogische vaardigheden van de moeder. Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat de moeder onmachtig is [de minderjarige] de zorg en opvoeding te geven die hij in verband met zijn specifieke problematiek nodig heeft.
- 8.
[de minderjarige] is sinds 21 mei 2003 uithuis geplaatst en verblijft sindsdien in hetzelfde pleeggezin. Gelet op dat langdurige tijdsverloop en de ernstige – mogelijke psychiatrische – gedragsproblematiek die [de minderjarige] laat zien, is terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder geen reëel perspectief. De moeder heeft zich steeds, en ook thans, verzet tegen de uithuisplaatsing van [de minderjarige]; zij wil zelf voor [de minderjarige] zorgen. Er is derhalve geen sprake van (enige duurzame) bereidheid van de moeder [de minderjarige] in het pleeggezin te laten. Daarnaast verzet de moeder zich tegen de gespecialiseerde begeleiding en onderzoeken die [de minderjarige], gelet op zijn gedragsproblemen, moet ondergaan en ook tegen medicatie die [de minderjarige] voorgeschreven krijgt. [de minderjarige] is gehecht in het pleeggezin. Dat hij thans voor zeer gespecialiseerde begeleiding – tijdelijk – in het Medisch Kinderhuis te [X] verblijft, doet hier niet aan af. Het onderzoek en de behandeling van [de minderjarige] aldaar zijn gericht op terugplaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin; de hechting wordt in stand gelaten door intensieve bezoeken van pleegouders aan [de minderjarige]. Gelet op het voorgaande is het in [de minderjarige]’s zwaarwegende belang dat er duidelijkheid is over en stabiliteit en continuïteit in zijn, op zijn gedragsproblematiek afgestemde, specifieke opvoedingssituatie. Nu de moeder volhardt in haar verzet daartegen, is de uithuisplaatsing van [de minderjarige], naar het oordeel van het hof, onvoldoende om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek af te wenden. Het hof zal, in weerwil van het verzet daartegen, de moeder ontheffen van het gezag.
- 9.
Gezien het bovenstaande is het hof van oordeel dat de wettelijke gronden voor de ontheffing van het gezag van de moeder over [de minderjarige] aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
- 10.
Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, van Leuven en van Montfoort, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2008.