HR, 01-10-2013, nr. 11/04987
ECLI:NL:HR:2013:823
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-10-2013
- Zaaknummer
11/04987
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:823, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑10‑2013; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:846, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:846, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑06‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:823, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑10‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO en strafvermindering i.v.m. overschrijding redelijke termijn.
Partij(en)
1 oktober 2013
Strafkamer
nr. 11/04987
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 augustus 2011, nummer 20/004574-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.L. Crutzen, advocaat te Heerlen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straf van een geheel voorwaardelijke geldboete van € 300,-, subsidiair zes dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2013.
Conclusie 25‑06‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO en strafvermindering i.v.m. overschrijding redelijke termijn.
Nr. 11/04987
Mr. Harteveld
Zitting 25 juni 2013
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch heeft op 22 augustus 2011 verdachte wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 300, subsidiair zes dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaar. Van een eerder voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 300 heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast.
2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. J.L. Crutzen, advocaat te Heerlen, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring ontoereikend heeft gemotiveerd.
3.2. Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat:
“zij op 3 december 2009, in de gemeente Heerlen, [slachtoffer] (plaatsvervangend directeur [A] school) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"lk sla je op je gezicht, ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking”.
3.3. De tot het bewijs gebezigde ambtsedige processen-verbaal van politie houden de volgende tegenover de politie afgelegde verklaringen in:
- aangever [slachtoffer] (bewijsmiddel 1):
“lk doe aangifte terzake bedreiging, gepleegd door de moeder van [betrokkene 1]. [betrokkene 1] zit op de [A] te Heerlen in groep 7. Donderdag 3 december 2009 omstreeks 15:00 uur was de schooldag afgelopen. Tussen 15:10 en 15:15 uur hoorde ik [betrokkene 2] zeggen dat hij net ruzie had gehad met [betrokkene 1]. Ik nam de leerlingenlijst uit het lokaal van groep 7 om de familie [van verdachte] te bellen. lk liep het lokaal uit toen de moeder van [betrokkene 1] reeds op mij afgelopen kwam. Ik kreeg nog geen kans om ook maar iets te zeggen. Ik hoorde haar onmiddellijk in mijn richting schreeuwen. Ik zag en voelde dat zij mij met haar platte hand een duw gaf tegen mijn linker schouder ter hoogte van mijn schouder/arm, waardoor ik een stap achteruit moest maken. Zij maakte op mij een hysterische indruk. Op enig moment hoorde ik [verdachte] roepen "Ik sla je op je gezicht! Ik maak je kapot!".
Gezien haar gemoedstoestand achtte ik haar in staat om deze bedreigingen waar te maken. Ik voelde mij erg bedreigd en in het nauw gedreven. Zij maakte nog enkele gebaren met haar handen recht voor mijn gezicht, net of zij mij wilde slaan.
Er zijn twee getuigen van dit voorval, namelijk [getuige 1] die de hele tijd bij mij bleef en [getuige 2]. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.”
- getuige [getuige 1] (bewijsmiddel 2):
“Op donderdag 3 december was ik getuige van het bedreigen van mijn collega [slachtoffer] (het hof leest: [slachtoffer]) door een ouder van een kind uit mijn groep 7, [verdachte], rond 15:30 uur. Ik hoor [verdachte] schreeuwen en besluit mijn collega bij te staan. Onder meer roept [verdachte] "Als ik je buiten zie maak ik je kapot" [verdachte] heeft in mijn bijzijn tegenover mijn collega [slachtoffer] (het hof leest: [slachtoffer]) een bedreiging met de dood geuit.”
- getuige [getuige 2] (bewijsmiddel 3):
“Op donderdag 3 december 2009 was ik in het gebouw van [A], gelegen aan de [a-straat 1] te Heerlen. Ik liep het klaslokaal uit nadat ik op de gang van het schoolgebouw lawaai had gehoord. Toen ik op de gang kwam, zag ik mijn collegae [slachtoffer] en [getuige 1] en de moeder van een scholier, zijnde [verdachte], op de gang in het schoolgebouw staan.
Ik hoorde dat mijn collega [slachtoffer] en [verdachte] op een geëmotioneerde toon met elkaar spraken. Ik zag dat [verdachte] een zeer agressieve houding, zowel verbaal als non-verbaal aannam.
Ik had [verdachte] zo extreem agressief nog nooit eerder gezien.
Voor zover ik mij dat nu nog kan herinneren hebben mijn collega [getuige 1], [slachtoffer] en ik [verdachte] langzaam in de richting van de uitgang van het schoolgebouw gedirigeerd, waarna ze vloekend, tierend en wild gebarend met armen en benen het schoolplein verliet.”
- verdachte (bewijsmiddel 4):
“Op donderdag 3 december 2009 kwam mijn zoon [betrokkene 1] thuis en zei tegen mij dat meester [slachtoffer] mij geprobeerd had te bellen.
Ik ben toen samen met mijn zoon naar de school gegaan.
Ter hoogte van de ingang van de school zag ik meester [slachtoffer] staan.
Ik zag dat [getuige 1], de meester van mijn zoon, ook bij meester [slachtoffer] stond.
Ik hoorde dat meester [getuige 1] tegen mij zei dat ik mij rustig moest houden. Ik zag en voelde dat meester [slachtoffer] mij in de richting van de uitgang van de school duwde.”
3.4. Het Hof heeft in het verkorte arrest onder “Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs” voorts het volgende overwogen:
“De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Anders dan door de raadsman is bepleit is het hof van oordeel, met name gelet op de inhoud van de door de aangever [slachtoffer] en de getuige [getuige 1] afgelegde verklaringen, dat de door verdachte gebruikte bewoordingen in onderling verband en samenhang bezien van zodanige aard waren en onder zodanige omstandigheden zijn gebezigd dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden.”
3.5. Het middel betwist dat het Hof tot het oordeel kon komen dat de door verdachte gebruikte bewoordingen van zodanige aard waren en onder zodanige omstandigheden zijn gebezigd dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden. Tevergeefs, want het Hof heeft dit rechtens houdbare oordeel toereikend gemotiveerd. Niet alleen zijn de gebezigde bewoordingen met handgebaren en een duw gepaard gegaan, juist verdachtes hysterische gemoedstoestand en haar zeer agressieve houding maakten dat haar gedrag naar het oordeel van het Hof een serieuze bedreiging in de zin van art. 285 Sr opleverde. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, zodat de daartegen gerichte motiveringsklacht faalt. Bovendien wijst de steller van het middel ter ontkrachting van dit oordeel voornamelijk op feitelijke omstandigheden, maar miskent het daarmee de selectie- en waarderingsvrijheid van de feitenrechter. De feitelijke vaststellingen zijn aan het Hof voorbehouden en in cassatie wordt in zoverre enkel getoetst of het Hof tot dit oordeel heeft kunnen komen. En dat is als gezegd het geval.
3.6. Ter zijde merk ik nog het volgende op. De kern van de betwisting van het bewijs is dat verdachtes gedrag geen redelijke vrees kon doen ontstaan, omdat de leerkrachten van die school bekend zijn met verdachte als persoon en haar gedrag. In zoverre wijs ik op de feitelijke weerlegging van die stelling in bewijsmiddel 3: verdachte was niet eerder zo extreem agressief gezien. Bovendien vermag ik niet in te zien waarom de bekendheid met verdachtes persoonlijke problematiek aan een bewezenverklaring in de weg had moeten staan: gesteld noch gebleken is dat sprake was van een gegarandeerde en voor een ieder kenbare persoonlijke rem die de agressie te allen tijde doet beperken tot enkel verbaal en non-verbaal straffeloos tieren, zodat die agressie nimmer tot een in het algemeen opgewekte vrees voor verwezenlijking van de geuite bedreiging kon leiden.
4. Het middel faalt en kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden verworpen.
5. Ambtshalve gronden die tot vernietiging aanleiding behoren te geven heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG