De strafzaak tegen [betrokkene] is op 30 april 2010 onherroepelijk geworden. Zie uitspraak van de Noorse Hoge Raad van 30 april 2010 in het dossier (niet-ontvankelijkverklaring van het door [betrokkene] ingestelde rechtsmiddel).
HR, 17-03-2015, nr. 11/03897
ECLI:NL:HR:2015:601
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-03-2015
- Zaaknummer
11/03897
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:601, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑03‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:193, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:193, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑01‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:601, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0141
Uitspraak 17‑03‑2015
Inhoudsindicatie
N-o verklaring klaagster in cassatieberoep, conservatoir beslag in Noorwegen. Klaagschrift strekkende tot teruggave van een aantal - i.h.k.v. een rechtshulpverzoek van het Koninkrijk Noorwegen - conservatoir inbeslaggenomen goederen is ongegrond verklaard. Door de Noorse autoriteiten was een rechtshulpverzoek gedaan t.b.v. de tenuitvoerlegging van een in Noorwegen gewezen beslissing waarbij X - aan wie de goederen volgens het Noorse OM toebehoren - is veroordeeld tot betaling van geldbedragen ter ontneming van w.v.v.. Bij uitspraak van de Rb Rotterdam d.d. 16 april 2014 is de tenuitvoerlegging van deze Noorse rechterlijke beslissing toelaatbaar verklaard. X is bij arrest van de HR (ECLI:NL:HR:2014:3382) n-o verklaard in zijn cassatieberoep tegen die beschikking. Door het daarmee onherroepelijk worden van de Noorse uitspraak kon worden aangevangen met de tenuitvoerlegging van de Noorse ontnemingsvordering. Het verhaal van de in het beklag bedoelde voorwerpen vindt o.g.v. art. 574 Sv plaats op de wijze voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rv. Dit betekent dat klaagster geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de Rb Rotterdam waarin haar beklag ongegrond is verklaard. Klaagster zal zich o.g.v. art. 574.3 Sv t.a.v. de in het klaagschrift bedoelde goederen moeten wenden tot de burgerlijke rechter.
Partij(en)
17 maart 2015
Strafkamer
nr. S 11/03897 B
ABG/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2011, nummer RK 10/970, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de klaagster niet-ontvankelijk zal verklaren in het door haar ingestelde cassatieberoep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Het cassatieberoep is gericht tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2011 waarbij een klaagschrift van de klaagster strekkende tot teruggave aan haar van een aantal - in het kader van een rechtshulpverzoek van het Koninkrijk Noorwegen - conservatoir inbeslaggenomen goederen ongegrond is verklaard.
2.2.
Het betreft hier goederen waarop naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Noorse autoriteiten door het Openbaar Ministerie conservatoir beslag is gelegd. Het Noorse Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat deze goederen aan [betrokkene] toebehoren. De Noorse autoriteiten hebben een rechtshulpverzoek gedaan ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een in Noorwegen gewezen rechterlijke beslissing waarbij - kort gezegd - voornoemde [betrokkene] is veroordeeld tot betaling van geldbedragen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij de stukken van het geding bevindt zich een uitspraak van 16 april 2014 van de Rechtbank Rotterdam waarin de tenuitvoerlegging van deze Noorse rechterlijke beslissing toelaatbaar is verklaard.
2.3.
Bij arrest van 25 november 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3382) heeft de Hoge Raad [betrokkene] niet-ontvankelijk verklaard in het door hem tegen deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam ingestelde cassatieberoep. Daarmee is de beslissing tot tenuitvoerlegging van de Noorse uitspraak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van [betrokkene] onherroepelijk geworden en kon op dat moment worden aangevangen met de tenuitvoerlegging van de Noorse ontnemingsvordering.
2.4.
Het verhaal van de in het beklag bedoelde voorwerpen vindt op grond van art. 574, eerste lid, Sv plaats op de wijze voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voorts houdt het derde lid van dit wetsartikel in dat ten aanzien van derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op de inbeslaggenomen voorwerpen eveneens de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zijn. Dit betekent dat de klaagster geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2011 waarin haar beklag ongegrond is verklaard. De klaagster zal zich op grond van art. 574, derde lid, Sv ten aanzien van de in het klaagschrift bedoelde goederen moeten wenden tot de burgerlijke rechter.
2.5.
De klaagster dient daarom in het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de klaagster niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2015.
Conclusie 20‑01‑2015
Inhoudsindicatie
N-o verklaring klaagster in cassatieberoep, conservatoir beslag in Noorwegen. Klaagschrift strekkende tot teruggave van een aantal - i.h.k.v. een rechtshulpverzoek van het Koninkrijk Noorwegen - conservatoir inbeslaggenomen goederen is ongegrond verklaard. Door de Noorse autoriteiten was een rechtshulpverzoek gedaan t.b.v. de tenuitvoerlegging van een in Noorwegen gewezen beslissing waarbij X - aan wie de goederen volgens het Noorse OM toebehoren - is veroordeeld tot betaling van geldbedragen ter ontneming van w.v.v.. Bij uitspraak van de Rb Rotterdam d.d. 16 april 2014 is de tenuitvoerlegging van deze Noorse rechterlijke beslissing toelaatbaar verklaard. X is bij arrest van de HR (ECLI:NL:HR:2014:3382) n-o verklaard in zijn cassatieberoep tegen die beschikking. Door het daarmee onherroepelijk worden van de Noorse uitspraak kon worden aangevangen met de tenuitvoerlegging van de Noorse ontnemingsvordering. Het verhaal van de in het beklag bedoelde voorwerpen vindt o.g.v. art. 574 Sv plaats op de wijze voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rv. Dit betekent dat klaagster geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de Rb Rotterdam waarin haar beklag ongegrond is verklaard. Klaagster zal zich o.g.v. art. 574.3 Sv t.a.v. de in het klaagschrift bedoelde goederen moeten wenden tot de burgerlijke rechter.
Nr. 11/03897 B
Mr. Harteveld
Zitting 20 januari 2015
Conclusie inzake:
[klaagster]
1. De Rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 9 augustus 2011 het klaagschrift van klaagster, strekkende tot teruggave aan haar van een inbeslaggenomen woning op de [a-straat] te [woonplaats] alsmede tot teruggave van een reeks inbeslaggenomen goederen als in de beschikking vermeld, ongegrond verklaard.
2. Namens klaagster is beroep in cassatie ingesteld. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft in deze zaak bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.1. Aan de bespreking van het middel kom ik niet toe aangezien klaagster naar mijn oordeel in haar cassatieberoep niet-ontvankelijk is.
3.2. Voor een goed begrip van de zaak schets ik eerst kort de gang van zaken. [betrokkene], partner van klaagster, is op 11 januari 2010 door het gerechtshof Borgarting te Oslo (Noorwegen) onherroepelijk veroordeeld1.ter zake van de Noorse variant van ‘witwassen’ en ter zake van handel in 108 kilo amfetamine2.tot een gevangenisstraf van 16 jaren en daarbij is hem de betaling van een tweetal bedragen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegd van respectievelijk 1.600.000 Noorse Kronen en 7.569.405 Noorse Kronen. De Noorse autoriteiten hebben ten behoeve van de opgelegde ontnemingen tegen [betrokkene] de Nederlandse autoriteiten verzocht om rechtshulp. In het kader van dat verzoek is door het Openbaar Ministerie op 21 september 2006 beslag gelegd op goederen waaronder een woning in Nederland, waarvan het Noorse Openbaar Ministerie van mening is dat die aan [betrokkene] toebehoren. Daartegen heeft klaagster, die stelt eigenaar van de in beslag genomen goederen te zijn, op 22 juli 2010 op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift ingediend met het verzoek tot teruggave van de inbeslaggenomen goederen. Bij beschikking van 9 augustus 2011 is de Rechtbank tot ongegrondverklaring van het beklag gekomen.
In de zaak tegen [betrokkene] heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2014 op de voet van art. 31a WOTS verlof verleend tot tenuitvoerlegging van de uitspraak van het gerechtshof Borgarting te Oslo van 11 januari 2010 voor zover dit betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van de veroordeelde voor een bedrag van 1.600.000 Noorse Kronen, alsook opgelegd de verplichting tot betaling van de waarde van dit bedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, een en ander beperkt tot de tenuitvoerlegging van dat gedeelte dat de waarde vertegenwoordigt van het hier in Nederland uiteindelijk na executie van deze beslissing verkregen bedrag. Tegen deze uitspraak is namens [betrokkene] cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft op 25 november jongstleden [betrokkene] niet-ontvankelijk verklaard in het cassatieberoep.3.Daardoor is het vonnis van de Rechtbank onherroepelijk geworden.
3.3. Het voorgaande brengt het volgende mee. In de fase van de uitwinning van de inbeslaggenomen voorwerpen zal uitvoering worden gegeven aan de Noorse confiscatiesanctie. Krachtens art. 14, tweede lid, van het Witwasverdrag4.was de Rechtbank bij het verlenen van het verlof gebonden aan de vaststelling van feiten, voor zover deze feiten zijn uiteengezet in de rechterlijke onherroepelijke uitspraak van het gerechtshof Borgarting te Oslo waarvan de tenuitvoerlegging is verzocht. Ook in art. 28, derde lid, WOTS is bepaald dat de rechter bij beoordeling van een verzoek over een vordering tot tenuitvoerlegging is gebonden aan de vaststelling van de feiten die de buitenlandse rechter kennelijk aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd. De beslissing van de Rechtbank tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van de ontnemingsvorderingen ziet derhalve veeleer op de executie(fase) teneinde aan de verhaalsmogelijkheden te voldoen. Met de uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep door de Hoge Raad, kan bezwaarlijk anders worden gesteld dan dat de beslissing van de Rechtbank aangemerkt dient te worden als een onherroepelijke einduitspraak waarbij de opgelegde ontnemingsmaatregelen tegen [betrokkene] (gedeeltelijk) zijn overgenomen. Hierdoor gaat het conservatoir (derden)beslag over in executoriaal beslag en kan het Openbaar Ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen uitwinnen (art. 577b jo. 574 Sv jo. art. 430 jo. 704 Rv).
Een en ander betekent dat de ontnemingsvorderingen betreffende [betrokkene] door een onherroepelijk vonnis zijn geëindigd. Aldus is, nu sprake is van conservatoir beslag, de regel van art. 574, derde lid, Sv van toepassing. Dat artikellid bepaalt dat, na een onherroepelijke einduitspraak, ten aanzien van de rechten van derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op de ex art. 94a Sv inbeslaggenomen voorwerpen de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zijn. Strafvorderlijke remedies staan dan niet meer open en een cassatieberoep tegen een beslissing ex art. 552a Sv zal dan ook moeten afstuiten op het ontbreken van processueel belang - de burgerlijke rechter is na het onherroepelijk worden van de annexe hoofdzaak immers bij uitsluiting bevoegd geworden over de klacht te oordelen. Derhalve resteert voor klaagster thans enkel de gang naar de burgerlijke rechter, alwaar zij op de voet van art. 438 Rv een executiegeschil aanhangig kan maken.
4. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad klaagster niet-ontvankelijk zal verklaren in het door haar ingestelde cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑01‑2015
Ontleend aan o.a. de uitspraak van het Gerechtshof Borgarting van 11 januari 2010.
HR 25 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3382.
Het verzoek om rechtshulp vermeldt als grondslag: ‘het Europees Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, 8 november 1990’.