HR, 11-03-2014, nr. 12/05889
ECLI:NL:HR:2014:532
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-03-2014
- Zaaknummer
12/05889
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:532, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑03‑2014; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:118, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:118, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑01‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:532, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
11 maart 2014
Strafkamer
nr. 12/05889 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 1 november 2012, nummer H 116/12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2014.
Conclusie 28‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 12/05889 A Zitting: 28 januari 2014 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft bij vonnis van 1 november 2012, behoudens ten aanzien van de bewijsvoering, bevestigd het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 11 juli 2012 waarbij de verdachte ter zake van “medeplegen van diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken” is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts bevat het vonnis enkele bijkomende beslissingen.
2. Namens de verdachte heeft mr. S. Inderson, advocaat te Curaçao, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het Hof het namens de verdediging gedane verweer dat de fotoconfrontatie niet voor het bewijs mag worden gebruikt, heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 oktober 2012 houdt in dat de raadsvrouw van de verdachte het woord heeft gevoerd overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota. Die pleitnota houdt, voor zover van belang, in:
“25. Als algemene regel bij fotoconfrontatie wordt in ieder geval gehanteerd dat de figuranten qua uiterlijk niet disproportioneel ver van elkaar mogen liggen. Hierbij dient tevens rekening te worden gehouden met de leeftijd, huidskleur en etnische afkomst van de figuranten. Het aantal minimale personen bij een fotoconfrontatie wordt gesteld op 10. Dit is noodzakelijk om de betrouwbaarheid van de fotoconfrontatie te waarborgen. "Verder is van belang dat alle personen ongeveer dezelfde gelaatsuitdrukking hebben. Ze moeten allemaal een even schuldig of onschuldige uiterlijk hebben". Het voren omschreven brengt met zich mee dat zonder meer alle andere 9 figuranten voorkomende op de fotokaart afvallen. Cliënt is daar immers de enige die niet recht vooruit in de camera kijkt, waarvan de mond open staat, een gouden tand te zien is terwijl de figuranten bijna allemaal een duidelijk lichtere huidskleur hebben dan cliënt. Van de twee figuranten met een lang rastakapsel is hij de enige met een donkere huidskleur. Voor de getuige brengt dit met zich mee dat zij geen echte keuze heeft gehad bij de fotoconfrontaties. In casu is cliënt om die reden dan ook aangewezen.
26. Met name nu de getuige ten overstaan van de rechter-commissaris heeft
aangegeven dat zij geen beschrijving kon geven van geen van beide daders. Na afloop van het verhoor van de rechter-commissaris maakte de getuige nog een belangrijke opmerking. De getuige diende naar beneden te lopen alwaar op dat moment een aantal gedetineerden in de wachtcellen vast zaten. De getuige was bang dat de betrokkenen aan de overval beneden zaten in die cel. Aan haar is toen aangegeven dat de gedetineerden niets van doen hadden met de zaak. De getuige merkte op dat moment op: "O, gelukkig. Ik zag allemaal rastamannen en ik dacht dat zij dat waren. Ze lijken allemaal zo op mekaar."
27. De vraag doet zich dan voor hoe de getuige dan überhaupt cliënt heeft kunnen aanwijzen. Het antwoord op die vraag is simpel. De hierboven door de verdediging genoemde waarborgen zijn niet in acht genomen. Een werkelijke keus hebben de verbalisanten de getuige dan ook niet gegeven. De getuige kón niet anders dan cliënt aanwijzen. De fotoconfrontatie is dan ook niet bruikbaar voor het bewijs.”
5. Het bestreden arrest houdt dienaangaande het volgende in:
“De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de fotoconfrontatie met de getuige [getuige] niet gebruikt kan worden voor het bewijs, omdat de uitgevoerde fotoconfrontatie niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Hiertoe is betoogd dat de opsporingsambtenaren voorafgaande aan de fotoconfrontatie wisten wie de verdachte was, waardoor ze de getuige zonder het zelf te weten hebben kunnen beïnvloeden. Voorts heeft de getuige [getuige] geen echte keuze gehad bij de fotoconfrontatie aangezien de verdachte de enige persoon op de getoonde foto's was die niet recht vooruit in de camera kijkt, waarvan de mond open staat en waarvan een gouden tand te zien is. Bovendien hadden de figuranten bijna allemaal een duidelijk lichtere huidskleur dan de verdachte en had de verdachte van de twee personen met een lang rastakapsel de donkerste huidskleur.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen op grond van het navolgende.
De getuige [getuige] heeft in haar verklaring een gedetailleerd signalement gegeven van een van de daders van de overval. Het Hof is van oordeel dat de personen op de aan de getuige [getuige] getoonde fotoselectie allemaal voldoen aan het signalement van de dader zoals door de getuige gegeven. Zo hebben zij allen een getinte huidskleur en rastahaar. Voorts wijken de personen qua uiterlijk en wijze waarop zij op de foto staan niet disproportioneel zodanig van elkaar af dat de verdachte er tussen uit springt. Dat de verdachte de enige persoon op de getoonde foto's is die een gouden tand heeft, leidt niet tot de conclusie dat de foto van de verdachte daardoor meer opvalt dan de andere personen op de foto's, omdat een gouden tand geen kenmerk was op grond waarvan de getuige [getuige] de verdachte heeft beschreven en herkend. Het Hof is daarnaast van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verbalisanten bij de fotoconfrontatie (zonder het zelf te weten) signalen hebben afgegeven op grond waarvan de getuige kon weten wie de verdachte was.”
6. Door de steller van het middel wordt blijkens de toelichting aangevoerd dat ’s Hofs verwerping onbegrijpelijk, althans niet zonder meer begrijpelijk is, nu (a) het Hof heeft verzuimd te reageren op het aangevoerde gegeven dat de verdachte de enige is die niet recht vooruit in de camera kijkt en wiens mond open staat, en (b) het Hof heeft verzuimd nader te motiveren op grond waarvan het Hof van oordeel is dat de verdachte niet de enige figurant met een donkere huidskleur is.
7. Het Hof heeft geoordeeld dat de personen qua uiterlijk en de wijze waarop zij op de foto staan niet disproportioneel zodanig van elkaar afwijken dat de verdachte er tussen uit springt. Bovendien oordeelde het hof dat het feit dat de verdachte de enige persoon is die een gouden tand heeft, niet tot de conclusie leidt dat de foto van de verdachte daardoor meer opvalt dan de andere personen op de foto’s, omdat een gouden tand geen kenmerk was op grond waarvan de getuige [getuige] de verdachte heeft beschreven en herkend. In deze oordelen ligt de verwerping van de door de steller van het middel onder a. en b. aangevoerde punten genoegzaam besloten. Dat oordeel is bovendien niet onbegrijpelijk en leent zich niet voor verdere toetsing in cassatie.
8. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
9. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG