HR, 07-09-2012, nr. 11/05121
ECLI:NL:PHR:2012:BW8305
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
07-09-2012
- Zaaknummer
11/05121
- Conclusie
mr. Wuisman
- LJN
BW8305
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BW8305, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑09‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW8305
ECLI:NL:PHR:2012:BW8305, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑09‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW8305
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑09‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 81 RO. Kort geding om Staat te verbieden tot gijzeling in verband met verschuldigde verkeersboetes over te gaan.
Partij(en)
7 september 2012
Eerste Kamer
11/05121
TT/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk en mr. G.C. Nieuwland.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
het vonnis in de zaak 485183 / KG ZA 11-413 van de voorzieningenrechter te Amsterdam van 7 april 2011;
- b.
het arrest in de zaak 200.086.792/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 13 september 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor de Staat toegelicht door haar advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 781,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is vastgesteld op 23 augustus 2012 en gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren W.D.H. Asser en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 7 september 2012.
Conclusie 07‑09‑2012
mr. Wuisman
Partij(en)
Zaaknummers: 11/05121 en 12/01106
mr. Wuisman
Rolzitting: 8 juni 2012
CONCLUSIE inzake:
[Eiser],
eiser tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schucking Kool
tegen
Staat der Nederlanden,
verweerder in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H van Wijk en mr G.C. Nieuwland
In deze conclusie worden twee cassatieberoepen besproken die weliswaar door eiser tot cassatie (hierna: [eiser]) apart zijn ingesteld, maar nauw met elkaar samenhangen. Zij hebben nl. betrekking op twee door [eiser] na elkaar tegen verweerder in cassatie (hierna: de Staat) gevoerde kort gedingen, die ertoe strekten een dreigende gijzeling van [eiser] te voorkomen.
- 1.
Voorgeschiedenis((1))
- 1.1.
Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft eiser tot cassatie (hierna: [eiser]) in 2007 en 2008 een twaalftal administratieve sancties opgelegd ter zake van verscheidene verkeersovertredingen. Inclusief verhogingen is hij uit dien hoofde een bedrag van in totaal € 876,65 verschuldigd geraakt. Hij liet dit bedrag onbetaald. Met twaalf beschikkingen, alle van 11 december 2009, heeft de kantonrechter te Hilversum de officier van justitie te Leeuwarden gemachtigd om het dwangmiddel gijzeling ten laste van [eiser] toe te passen voor in totaal 15 dagen, indien deze de openstaande boetes niet binnen twaalf maanden zou betalen. [Eiser] heeft de bedragen ook niet binnen deze termijn voldaan.
- 1.2.
Bij arrest van 6 juli 2010 heeft het hof Amsterdam de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2010 bekrachtigd, waarbij het verzoek van [eiser] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen. [Eiser] ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand. Op die uitkering is beslag gelegd, voor zover toegestaan.
- 1.3.
In twaalf brieven van 13 januari 2011 heeft de districtchef van de politie Gooi en Vechtstreek [eiser] meegedeeld dat hij van de officier van justitie opdracht heeft gekregen hem te gijzelen, tenzij [eiser] de openstaande bedragen alsnog binnen één week betaalt. Ook binnen deze termijn heeft [eiser] niet betaald. Op een brief van de advocaat van [eiser] van 19 januari 2011 heeft het CJIB op 9 februari 2011 geantwoord - kort gezegd - geen reden te zien van de toepassing van gijzeling af te zien, omdat deze niet onrechtmatig is.
- 1.4.
Bij exploot van 17 maart 2011 heeft [eiser] tegen de Staat een kort geding bij de Voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam aangespannen. Hij vordert de staat te verbieden om tot gijzeling over te gaan, totdat de beslagen op zijn inkomsten zijn vervallen. Bij vonnis d.d. 7 april 2011 weigert de Voorzieningenrechter de gevraagde voorziening. Het Hof Amsterdam bekrachtigt deze beslissing bij arrest van 13 september 2011.
- 1.5.
Bij brief van 1 november 2011 aan de (advocaat van de) Staat heeft [eiser] een betalingsregeling voorgesteld. Het hield in dat het verschuldigde bedrag van € 876,65 binnen drie jaar in maandelijkse termijnen zal worden voldaan. Bij brief van 7 november 2011 heeft de Staat mede met een beroep op de voorgeschiedenis laten antwoorden niet met het voorstel in te stemmen.
- 1.7.
Op 14 december 2011 heeft de politie [eiser] een brief gestuurd, waarin hem laatste mogelijkheid wordt geboden om ter voorkoming van gijzeling het nog verschuldigde bedrag te voldoen.
- 1.6.
[Eiser] heeft bij exploot van 15 december 2011 opnieuw een kort geding tegen de Staat aangespannen, nu bij de Voorzieningenrechter te Den Haag. Hij stelt dat het CJIB een verwijt is te maken van het niet ingaan op het gedane betalingsvoorstel en dat mede daarom een gijzeling onrechtmatig is te achten. De vordering luidt de Staat te verbieden om tot gijzeling over te gaan tegen acceptatie van het door [eiser] gedane betalingsaanbod.
- 1.7.
De Voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag wijst het gevorderde ook af en wel bij vonnis d.d. 16 januari 2012. Hij stelt voorop dat, nu van de rechtmatigheid van de door de kantonrechter verleende machtigingen tot gijzeling dient te worden uitgegaan, slechts onder zeer bijzondere omstandigheden de gijzeling kan worden verboden (rov. 3.2). Van dergelijke omstandigheden blijkt echter niet: het niet ingaan op het betalingsaanbod is niet onrechtmatig of onredelijk (rov. 3.4) en niet is gebleken is dat een gijzeling niet tot het beoogde doel kan leiden (rov. 3.5).
- 1.8.
Op 8 februari 2012 heeft [eiser] een deelbetaling van € 60,- gedaan.
- 1.9.
Het vonnis van de Voorzieningenrechter wordt in appel door het hof te Den Haag bij arrest d.d. 14 februari 2012 bekrachtigd. Ook het hof neemt tot uitgangspunt dat vanwege de rechtmatigheid van de door de kantonrechter verleende machtigingen tot gijzeling een gijzeling slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan worden verboden. Bovendien bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening na het eerste door [eiser] in twee instanties verloren kort geding, tenzij blijkt van een relevante wijziging van omstandigheden nadien (rov. 3.3). Het hof is van oordeel dat [eiser] met een betalingsvoorstel in een zo laat stadium is gekomen dat het CJIB in redelijkheid niet gehouden was dat voorstel te accepteren, en verder dat het ontstaan van betalingsonmacht na de verlening door de kantonrechter van de toestemming tot gijzeling niet voldoende is onderbouwd en bovendien ook niet strookt met de in eerste aanleg afgelegde verklaring van [eiser] dat hij meer schulden heeft en de prioriteit van afbetaling mede zelf bepaalt (rov. 3.4). Ook van andere (zeer) bijzondere omstandigheden die een verbod op gijzeling zouden kunnen rechtvaardigen, is niet gebleken. Het hoger beroep faalt bijgevolg (rov. 3.7).
- 1.10.
[Eiser] is van zowel het arrest van het hof Amsterdam als van het arrest van het hof Den Haag in cassatie gekomen en wel bij exploot van 8 november 2011 respectievelijk 23 februari 2012. De Staat heeft ten aanzien van beide beroepen voor antwoord tot verwerping geconcludeerd en daarna dit standpunt nog schriftelijk toegelicht. Van de zijde van [eiser] is telkens volstaan met een repliek.
- 1.11.
In cassatie is door de Staat meegedeeld en door [eiser] ook erkend dat op 5 maart 2012 het aan het CJIB nog verschuldigde bedrag geheel is voldaan.((2))
- 2.
Bespreking van de cassatieberoepen
- 2.1.
Daar het hof Den Haag als laatste heeft geoordeeld over een vordering van [eiser] om het gijzelen van hem te verbieden, ligt het in de reden om eerst bij het tegen het arrest van dit hof ingestelde cassatieberoep stil te staan.
het cassatieberoep tegen het arrest d.d. 14 februari 2012 van het hof Den Haag
- 2.2.
Er worden tegen het arrest d.d. 14 februari 2012 van het hof Den Haag vier cassatiemiddelen aangevoerd. Zij richten zich niet tegen rov. 3.2, waarin het hof de door [eiser] in appel aan de orde gestelde punten weergeeft, en ook niet tegen rov. 3.3, waarin het hof aangeeft dat vanwege de voorgeschiedenis de gijzeling slechts in (zeer) bijzondere omstandigheden kan worden verboden.
cassatiemiddelen 3 en 4
- 2.3.
Het hof komt in rov. 3.4 onder meer tot de slotsom dat van betalingsonmacht bij [eiser] niet kan worden uitgegaan. Hij heeft het ontstaan daarvan nadat de kantonrechter zijn toestemming tot gijzeling heeft gegeven, niet deugdelijk met bescheiden onderbouwd. De gestelde betalingsonmacht valt ook niet te verenigen met de - niet ingetrokken - verklaring van [eiser] in eerste aanleg dat hij meer schulden heeft en aan de hand van door hem gestelde prioriteiten keuzes maakt ten aanzien van de schulden waarop afbetaald wordt. Deze oordelen worden bestreden met de cassatiemiddelen 3 en 4.
- 2.4.
Voor zover in cassatiemiddel 3 voor de bestrijding van het oordeel van onvoldoende onderbouwing van de betalingsonmacht verwezen wordt naar het op 3 (lees: 2) februari 2012 in het geding gebrachte overzicht van de betalingsachterstanden, betalingsregelingen en maandlasten aan de kant van [eiser], kan dat [eiser] niet baten. Met bedoelde verwijzing is op zichzelf nog niet aangegeven dat er wel sprake is van een genoegzame/deugdelijke onderbouwing van het ontstaan zijn van betalingsonmacht, nadat de kantonrechter zijn toestemming voor de gijzeling had gegeven, en van het nog steeds bestaan van de betalingsonmacht. Waarom het hof uit genoemd overzicht, waarbij geen enkel bewijsstuk en ook geen enkele toelichting was gevoegd, had moeten afleiden dat er sprake is van het ontstaan en nog steeds bestaan van de gestelde betalingsonmacht, wordt niet uit de doeken gedaan. Er bestond voor het hof, zoals het hof ook overweegt, veeleer aanleiding om ondanks de verstrekte informatie niet uit te gaan van betalingsonmacht bij [eiser]. Hij had immers in eerste aanleg verklaard nog steeds betalingen op door hem zelf gekozen schulden te doen, op welke verklaring hij in appel niet was teruggekomen.
- 2.5.
Voor zover in cassatiemiddel 3 ook nog wordt geklaagd over het passeren van een bewijsaanbod, wordt daarmee miskend dat de kort gedingrechter niet gehouden is om ruimte voor bewijslevering te bieden.((3)) Mede gelet op de voorgeschiedenis waarbij ook bij voortduring een beroep op betalingsonmacht werd gedaan, had het zonder meer op de weg van [eiser] gelegen om eigener beweging aanstonds met deugdelijk bewijsmateriaal te komen.
- 2.6.
Met cassatiemiddel 4 wordt bestreden het beroep van het hof op de niet herroepen verklaring van [eiser] in eerste aanleg dat hij nog steeds door hem zelf gekozen schulden voldoet. Wat in cassatiemiddel 4 wordt aangevoerd betreft feiten, waarvan niet wordt aangegeven waar zij eerder zijn opgevoerd op de wijze als in cassatiemiddel 4 geschiedt. Daarmee voldoet het middel niet aan de aan een cassatiemiddel te stellen eisen.
Overigens, de strekking van het betoog in cassatiemiddel 4 is dat [eiser] zich de betaling ineens van het aan CJIB verschuldigde bedrag eenvoudigweg niet kon permitteren. Dat dit betoog niet op een deugdelijk fundament stoelt, blijkt uit het feit dat op 5 maart 2012 het aan het CJIB nog verschuldigde bedrag alsnog geheel is voldaan. Nu de juistheid van dit feit door [eiser] zelf in cassatie wordt erkend en dus niet door de Hoge Raad hoeft te worden vastgesteld, valt niet in te zien waarom dat feit niet in aanmerking zou mogen worden genomen bij het beoordelen van een door [eiser] in cassatie gevoerd betoog.
- 2.7.
Kortom, met de cassatiemiddelen 3 en 4 wordt tevergeefs het oordeel van het hof bestreden dat een bijzondere omstandigheid voor het verbieden van de gijzeling niet in betalingsonmacht bij [eiser] kan worden gevonden.
cassatiemiddel 2
- 2.8.
In rov. 3.4 is het hof ook van oordeel dat het CJIB in redelijkheid niet op het door [eiser] aangeboden betalingsvoorstel heeft hoeven in te gaan. Daar komt [eiser] met cassatiemiddel 2 tegen op. Het hof wordt verweten hierbij voorbij te gaan aan de principieel niet te rechtvaardigen situatie dat iemand, ook al zouden hem verwijten omtrent betalingsgedrag of nalatigheden in het verleden zijn te maken, gegijzeld wordt op grond van de WAHV, terwijl deze persoon niet in staat en bij machte is om aan die situatie een einde te maken door tot de gewenste betaling over te gaan. Dit verwijt aan het hof mist goede grond. Het hof heeft geoordeeld en, zoals uit de bespreking van de cassatiemiddelen 3 en 4 hierboven blijkt, ook kunnen oordelen dat van de betalingsonmacht, waarop [eiser] zich steeds heeft beroepen en ook in cassatiemiddel 2 beroept, niet is gebleken.
- 2.9.
Dit betekent dat 's hofs oordeel dat het niet ingaan door het CJIB op het betalingsaanbod van [eiser] ook geen bijzondere omstandigheid vormt die het verbieden van een gijzeling zou kunnen rechtvaardigen, tevergeefs wordt bestreden.
cassatiemiddel 5
- 2.10.
Cassatiemiddel 5 bevat de klacht dat het hof in rov. 3.4 heeft overwogen dat niet is gebleken dat zich bijzondere gewijzigde omstandigheden voordoen die toewijzing van de vordering rechtvaardigen. Deze klacht lijkt gericht tegen de eerste volzin van rov. 3.4. Zij mist zelfstandige betekenis. Er wordt niets, althans niets relevants, toegevoegd aan hetgeen al in het kader van de cassatiemiddelen 2, 3 en 4 wordt aangevoerd. Daarmee deelt cassatiemiddel 5 het lot van deze cassatiemiddelen.
cassatiemiddel 1
- 2.11.
Nu tevergeefs de oordelen van het hof worden bestreden dat de gestelde betalingsonmacht niet is aangetoond en dat het niet ingaan van het CJIB op het betalingsvoorstel van [eiser] niet onredelijk is, mist cassatiemiddel 1 relevantie. Deze oordelen impliceren dat bijzondere omstandigheden ontbreken die het verbieden van de gijzeling zouden hebben kunnen rechtvaardigen.
slotsom met betrekking tot het cassatieberoep in de zaak 12/01106
- 2.12.
Het arrest van 14 februari 2012 van het hof Den Haag wordt tevergeefs bestreden.
het cassatieberoep tegen het arrest d.d. 13 september 2011 van het hof Amsterdam
- 2.13.
De drie cassatiemiddelen die in het kader van het cassatieberoep tegen het arrest van 13 september 2011 van het hof Amsterdam worden aangevoerd, bevatten klachten die betrekking hebben geschilpunten waarover het hof Den Haag zich ook heeft uitgelaten. In cassatiemiddel 1 wordt betoogd dat het hof Amsterdam ten onrechte oordeelt dat [eiser] in gebreke is gebleven zijn stelling te onderbouwen dat hij niet bij machte was om de opgelegde sancties te voldoen. Met cassatiemiddel 2 wordt het oordeel van het hof Amsterdam bestreden dat het CJIB geen verwijt ten aanzien van het niet treffen van een betalingsregeling met [eiser]. Cassatiemiddel 3 komt inhoudelijk overeen met cassatiemiddel 1 uit de zaak 12/01106.
- 2.14.
Nu het hof Den Haag over dezelfde geschilpunten een beslissing heeft gegeven maar diens arrest van latere datum is, geldt tussen partijen hetgeen door het hof Den Haag over die punten is beslist. Het feit dat het arrest van het hof Den Haag, zoals hierboven uiteengezet, tevergeefs wordt bestreden, brengt mee dat het cassatieberoep tegen het arrest van het hof Amsterdam reeds moet stranden bij gebrek aan belang. Verder geldt voor de aangevochten beslissingen van het hof Amsterdam dat zij noch onjuist noch onbegrijpelijk zijn.
- 2.15.
Kortom, ook het cassatieberoep tegen het arrest van het hof Amsterdam treft geen doel.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van beide cassatieberoepen
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1. Voor de feiten is geput uit het arrest d.d.13 september 2011, rov. 2.2, van het hof Amsterdam in de zaak 11/05121 en het arrest d.d. 14 februari 2012, 2.1 t/m 2.9, van het hof Den Haag in de zaak 12/01106.
2. Zie de schriftelijke toelichting van de Staat, sub 2.12 en de Repliek, sub 2 in de zaak 12/01106. [Eiser] houdt niettemin belang bij de ingestelde cassatieberoepen vanwege de te zijnen laste uitgesproken kostenveroordelingen.
3. Zie in dit verband de losbladige Kluwer-bundel Burgerlijke rechtsvordering, art. 254, aant. 15.