Rb. Amsterdam, 26-01-2012, nr. 502282 / HA RK 11-341
ECLI:NL:RBAMS:2012:BV8485
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
26-01-2012
- Zaaknummer
502282 / HA RK 11-341
- LJN
BV8485
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2012:BV8485, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 26‑01‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 26‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Deelgeschil. Verzoek slachtoffer verkeersongeval om causaliteitsbeoordeling op basis van voorlopige deskundigenrapportage door neuroloog. Verzekeraar betwist dit neurologisch rapport en heeft reeds bij andere rechtbank verzoek ingediend tbv voorlopig deskundigenbericht door nieuwe neuroloog. Afwijzende beslissing op deelgeschil kan bijdragen tot vlottrekken onderhandelingen en levert geen processuele bezwaren op ivm de andere procedure.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 502282 / HA RK 11-341
Beschikking van 26 januari 2012
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker,
advocaat mr. R.J. Ruiter te Gulpen,
tegen
de naamloze vennootschap
LONDON VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. K.M. Volker te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en London genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoekschrift ter behandeling van een deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w Rv met producties, ingekomen ter griffie op 21 oktober 2011;
- -
de tussenbeschikking van 3 november 2011, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- -
het verweerschrift ex artikel 1019w Rv met producties;
- -
het proces-verbaal van behandeling van een verzoekschrift, gehouden op
- 24.
november 2011 met de daarin genoemde stukken.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
Op 8 juni 2002 is [verzoeker] betrokken geweest bij een verkeersongeval te Heerlen. [verzoeker] stond, als bestuurder van zijn auto, stil achter een voorganger voor een verkeerslicht toen hij met hoge snelheid van achteren werd aangereden door een andere auto. Door de botsing werd de auto van [verzoeker] tegen de auto van zijn voorganger gelanceerd. [verzoeker] is in versufte toestand per ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis, dat hij ongeveer zes uur later weer mocht verlaten.
2.2.
Bij brief van 18 juni 2002 heeft de toenmalige gemachtigde van [verzoeker] London, de WAM-verzekeraar van de achteroprijdende auto, aansprakelijk gesteld voor de door [verzoeker] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van het ongeval. Bij aanvullend schrijven van 9 juli 2002 zijn de klachten van [verzoeker] als volgt gespecificeerd: gekneusde ribben, ontwrichte schouder, nek- en hoofdpijnklachten alsmede kaak- en darmklachten, navelbreuk, een uitstekend borstbeen en geheugenverlies met betrekking tot het gebeurde vlak na het ongeval.
2.3.
London heeft op 7 oktober 2002 aansprakelijkheid jegens [verzoeker] erkend.
2.4.
[verzoeker] is sinds 1976 80-100% arbeidsongeschikt ten gevolge van een dienstongeval dat hem overkwam toen hij werkzaam was als militair. Verder was [verzoeker] ten tijde van het ongeval bekend met chronische luchtwegproblematiek (CARA met atopie voor o.a. huisstofmijt) en speelde er een slepende procedure tegen de gemeente in verband met het gedwongen vertrek van [verzoeker] uit zijn huis aan de [adres] te [plaats] ten gevolge van de sloop van een naastgelegen schoolgebouw.
2.5.
Bij beschikking van 25 september 2007 heeft de rechtbank Maastricht op basis van een verzoek van [verzoeker] tot het bevelen van voorlopig deskundigenonderzoek twee medisch deskundigen benoemd, te weten neuroloog dr. G. Hengstman (hierna: Hengstman) en orthopeed dr. J.B.A. van Mourik (hierna: Van Mourik), om de vraag te beantwoorden wat de omvang was van het opgelopen letsel en of er causaal verband bestond met het ongeval waarvoor London aansprakelijkheid erkend had.
2.6.
Op 15 oktober 2007 heeft neuroloog Hengstman [verzoeker] medisch onderzocht en op basis hiervan zijn concept-deskundigenrapport uitgebracht aan partijen. London heeft haar bezwaren tegen dit concept-rapport kenbaar gemaakt bij brief van 3 januari 2008 van haar medisch adviseur aan Hengstman. Hengstman heeft hierop gereageerd als weergegeven in bijlage B bij zijn definitieve rapport en geen aanleiding gezien tot aanpassing van zijn definitieve rapportage, met uitzondering van het percentage functionele invaliditeit (bijgesteld van 4% naar nihil).
2.7.
Het definitieve rapport van neuroloog Hengstman, gedateerd 4 februari 2008, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
Anamnese:
(…) Voor zover patiënt zich dat kan herinneren had hij direct na het ongeval last van zijn nek met pijn achterin de nek.
In de dagen na het ongeval nam de pijn in de nek toe, werd patiënt prikkelbaarder en kon jij moeilijker licht en geluid verdragen. Tevens voelde zijn borstkas pijnlijk aan. (…) De laatste jaren is het iets beter met patiënt gegaan echter hij houdt veel klachten. Momenteel ervaart hij nog geheugen- en concentratiezwakte, hij is trager geworden in het oplossen van problemen en in zijn handelen, er blijft een zeurende pijn aanwezig in de nek welke tijdelijk verlicht wordt door de orthomanueel arts [X], er zijn plotselinge pijnscheuten in het gelaat links, bij het naar achteren bewegen van de rechter arm ontstaat pijn ter hoogte van het schoudergewricht en bij het heffen van de rechter arm ervaart hij tintelingen in digiti 2 t/m 4 van de rechter hand. Patiënt geeft aan nog incidenteel fysiotherapie te hebben.
Lichamelijk onderzoek: Grote man met brace om de linkerknie. Onderzoek van het bewegingsapparaat toont een scheefstand van de schouders waarbij de linker schouder lager staat dan de rechter. Er is een beperkte retroflexie van de nek, evenals een beperkte rotatie van de nek (linksom meer beperkt dan rechtsom). Er is drukpijn langs de linker rand van musculus trapezius.
Het neurologisch onderzoek toont geen hogere cerebrale functiestoornissen waarbij echter wel opvalt dat er frequent in een zin gezocht wordt naar het juist woord en gesproken opdrachten niet ter stond uitgevoerd worden. Onderzoek van de hersenzenuwen is normaal. Bij het motoor onderzoek valt op dat de handvaardigheden van de rechter hand vertraagd zijn, echter wel mogelijk en ook goed uitgevoerd worden. Ook bij het testen van de diadochokinese valt op dat deze rechts vertraagd uitgevoerd wordt. De forearm-rolling test en de proef van Barré zijn ongestoord. Er bestaat een normale tonus en er is geen spieratrofie. Onderzoek van de kracht toont geen afwijkingen. Bij sensibel onderzoek wordt een hypaesthesie aangegeven aan de ulnaire zijde van de rechter hand en aan digitorum 5 van de rechts hand. De coördinatie testen zijn ongestoord en de proef van Romberg is ongestoord bij afleiden. De reflexen (bicepspees-, tricepspees-, radius-, kniepees-), achillespees) zijn symmetrisch laag opwekbaar en de voetzoolreflex is beiderzijds in plantair flexie.
Aanvullend onderzoek: (de onderzoeken zijn niet door ondergetekende beoordeeld)
X-CWK 08.06.2002: geen afwijkingen
X-LWK 08.06.2002: geen afwijkingen
MRI-CWK 07.10.2002: geen afwijkingen
MRI-CWK 06.12.2002: geen afwijkingen
EMG 11.03.2003: geen afwijkingen
CT-schedel 09.04.2003: geen afwijkingen
Neuropsychologisch onderzoek 06-07.2003: geen aanwijzingen voor een geheugenstoornis, daarnaast aanwijzingen voor onderpresteren. Er lijkt sprake van persoonlijkheidsproblematiek.
(…)
Conclusie:
Er is sprake van een Whiplash Associated Disorder graad II.
(…)
Beantwoording van vragen:
(…)
- 1.
Hoe luidt de (ongevals)anamese. Wat zijn de huidige klachten van de heer [verzoeker], wat zijn uw onderzoeksbevindingen en hoe luidt uw diagnose?
Zie de tekst hierboven (anamnese, lichamelijk onderzoek, conclusie)
(…)
2a. Dienen deze klachten/verschijnselen als gevolg van het ongeval gezien te worden?
Ja. De klachten waren niet aanwezig voor het ongeval en zijn snel na het ongeval ontstaan. Daarnaast is het ongevalsmechanisme (flexie- extensietrauma) duidelijk geassocieerd met het ontwikkelen van een Whiplash Associated Disorder (WAD).
(…)
2b. Zijn er nog andere factoren c.q. pre-existente ziekten of aandoeningen hierop van invloed en zo ja, in welke mate?
Ja. De heer [verzoeker] was reeds bekend met chronische onderrugklachten en langdurige problemen ten aanzien van zijn linker knie. Om deze reden was hij ook gedeeltelijk afgekeurd. Deze pre-existente klachten van het bewegingsapparaat kunnen de klachten na een flexie- extensieletsel versterken. Gezien het feit dat de klachten van de heer [verzoeker] na het ongeval zich niet concentreren op de onderrug en hierover ook in de verslagen niet over gesproken wordt lijkt de invloed van deze klachten op de huidige klachten klein. De CBO-richtlijn geeft aan dat de invloed van reeds bestaande klachten op de kans op het ontwikkelen van WAD onbekend is (CBO pagina 38). Daarnaast was de heer [verzoeker] verwikkelt in een slepend conflict met de gemeente Heerlen. Dit conflict zorgde voor de nodige psychische spanning bij de heer [verzoeker] waardoor de psychologische impact van het ongeval en de klachten die daarna opgetreden zijn niet moet worden onderschat. Door de diversiteit in de diverse onderzoeken wordt binnen de CBO-richtlijn aangegeven dat de exacte invloed van psychosociale factoren niet bekend is (CBO pagina 40). In één onderzoek van goede kwaliteit wordt gesteld dat “eerdere psychologische problemen” een relatie heeft met de kans op het ontwikkelen van WAD (CBO pagina 40).
(…)
3a. Acht u wat betreft de ongevalsgevolgen een medische eindtoestand bereikt?
Ja. Vijf jaar na het ongeval is er sprake van een medische eindtoestand.
(…)
4. Wilt u eventuele functiestoornissen als gevolg van het ongeval vaststellen en uitdrukken in een percentage blijvende functionele invaliditeit van de gehele mens en dit ongeacht enig beroep, alles volgens de richtlijnen van de AMA-guide 5e editie aangevuld met de richtlijnen van de NOV?
Conform de richtlijn 2007 van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie kan er op neurologische gronden geen percentage vastgesteld worden. (…)
5a. Welke beperkingen zegt betrokkene te ondervinden bij:
1.de beroepsuitoefening en opleiding:
Ten tijde van het ongeval was de heer [verzoeker] bezig om werk te vinden als leerkracht. Door de klachten is dit proces gestopt en is hij niet in staat om werk te vinden of een opleiding te volgen.
2.de activiteiten van het dagelijks leven in het algemeen, de zelfverzorgingsactiviteiten of huishoudelijke bezigheden.
De heer [verzoeker] is in staat tot volledige zelfverzorging. Activiteiten in het huishouden worden uitgevoerd echter trager dan voorheen.
3.de
eventuele hobby, recreatie en sportbeoefening?
Door de klachten ervaart de heer [verzoeker] een sterke belemmering in het uitoefenen van zijn hobby’s en recreatieve bezigheden waaronder computeren en werken aan auto’s. Hij heeft moeite om voorheen eenvoudige zaken te begrijpen en te overzien. Alle handelingen worden sterk vertraagd uitgevoerd.
(…)
5b. Acht u de door betrokkene aangegeven beperkingen aannemelijk, op grond van uw onderzoeksresultaten, als zijn het gevolg van het ongeval? Wilt u dit toelichten?
Ja. De beperkingen zijn een gevolg van de eerder genoemde symptomen zoals vermoeidheid, concentratiezwakte, geheugenproblemen etc. welke allen symptomen zijn van WAD (zie 2a).
(…)
5c. Zijn er anderszins beperkingen waarmee betrokkene rekening dient te houden gelet op uw onderzoeksbevindingen op uw vakgebied.
Nee.
(…)
5d. Wilt u de door u bevestigde beperkingen zo nauwkeurig mogelijk omschrijven en toelichten ten behoeve van een eventueel arbeidsdeskundig onderzoek?
Als gevolg van WAD ondervindt de heer [verzoeker] moeite met taken waarbij concentratie, aandacht en geheugen van belang zijn. Daarnaast heeft hij moeite met het overzien van complexere zaken en is de snelheid van informatieverwerking sterk vertraagd. Tevens zijn er problemen ten aanzien van de fysieke belastbaarheid, met name betreffende nek- en schoudergordelmusculatuur.
(…)”
- 2.8.
Het rapport van Van Mourik, gedateerd 20 februari 2008, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
- 1.
A. De heer [verzoeker] heeft last van zijn nek en rechter schouder en arm naar aanleiding van een ongeval uit juni 2002. Vele behandelingen hebben plaatsgevonden. Deze behandelingen hebben geen enkel effect gehad.
- B.
De heer [verzoeker] is bekend met knieklachten links en rugklachten. Daarnaast heeft hij vanaf 1989 last van zijn nek en rechter schouder. (…)
- D.
Bij lichamelijk onderzoek zijn de nekexcursies licht beperkt; er zijn geen radiculaire prikkelingsverschijnselen van de nek.
De schouderexcursies zijn symmetrisch ongestoord; de kracht is symmetrisch goed. Radiologisch onderzoek toont aan de nek minimaal degeneratieve afwijkingen, passend bij de leeftijd en een lichte knikstand; radiologisch onderzoek van de schouder (conventioneel en een mri-scan) toont geen afwijkingen aan het rechter schoudergewricht.
- E.
De beschrijvende diagnose is: aspecifieke nekklachten na een verkeersongeval.
- F.
Voor de klachten van betrokkene vind ik op dit moment geen objectiveerbare verklaringen; de bewegingsexcursies van nek en rechter schouder zijn goed en röntgenologisch onderzoek toont geen relevante afwijkingen.
- G.
Het huidig percentage blijvende functionele invaliditeit is op basis van de 5e editie van de AMA-gids en de aanvullende richtlijnen van de NOV 0%.
- H.
Naar mijn mening zijn er geen beperkingen als gevolg van het ongeval wat betreft activiteiten van het dagelijks leven, vrije tijdsbesteding, huishoudelijke werkzaamheden en loonvormende arbeid.
- I.
De huidige toestand van betrokkene is zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is. (…)
- 3.
A. Betrokkene heeft sinds 1976 problemen met zijn linker knie en zijn rug. (…)”
- 2.9.
De advocaat van London heeft het rapport van neuroloog Hengstman voorgelegd aan een andere neuroloog, dr. [Y] (hierna: [Y]), die in zijn brief van 19 november 2009 hierover onder meer als volgt rapporteert:
“(…)
Zoals gebruikelijk begint het rapport met de anamnese. Dit wordt echter voorafgegaan door een korte weergave van de voorgeschiedenis. Waar dit op is gebaseerd is onduidelijk (anamnese? Medische gegevens?)
De anamnese is een weergave van het beloop van de klachten zoals de onderzochte dit vertelt. Indien echter in de anamnese inconsistenties naar voren komen dient hierop in het rapport te worden ingegaan, ook is het gebruikelijk dit met de onderzochte te bespreken. In de anamnese van het rapport wordt genoteerd dat onderzochte een retrograde amnesie van een uur en een post-traumatische amnesie van ongeveer 5 tot 6 uur heeft. Dit zou fors schedeltrauma suggereren, ware het niet dat uit de overige ter beschikking staande gegevens een ander beeld naar voren komt. Zo wordt in het neuropsychologisch rapport van 2003 genoteerd “post-traumatische amnesie van enkele minuten”. Het is onjuist dat een dergelijke inconsistentie in het geheel niet wordt besproken.
De inventarisatie van de op het moment van onderzoek bestaande klachten is summier. De door onderzochte ervaren beperkingen worden niet beschreven.
Een wezenlijke omissie is het volledig weglaten van de verdere gezondheidstoestand en de beroepsanamnese van betrokkene. Uit de stukken maak ik op dat onderzochte een militair pensioen heeft na een val uit een klimrek in 1976. Hierna heeft hij, voorzover op te maken uit de stukken, een aantal opleidingen gevolgd maar geen werkzaamheden meer verricht tot het ongeval in 2002. Op dit alles had uitvoerig ingegaan moeten worden, immers, klachten uit het verleden hebben invloed op de beoordeling van klachten in het heden. Daarnaast hebben blijkbaar langere tijd problemen met de buren aanleiding gegeven tot klachten. Ook hieraan wordt in dit deel van het rapport voorbijgegaan.
Bij het neurologisch onderzoek wordt een beperkte retroflexie van de halswervelkolom gevonden en een beperkte rotatie, dit wordt niet gekwantificeerd. Er wordt een gevoelsstoornis in de rechter onderarm gevonden. In het rapport wordt op de betekenis van deze bevindingen niet ingegaan, met name niet op de gevoelsstoornis, mede daar deze bij eerder verricht neurologisch onderzoek (2003) in veel geringere mate is gevonden.
(…)
De gegevens uit de behandelende sector worden op minimale wijze geïnventariseerd en niet besproken. Er zijn geen gegevens bij de huisarts opgevraagd omtrent de gezondheidstoestand van betrokkene in de jaren voor 2002, hetgeen een omissie is, zoals boven beargumenteerd.
Het rapport bevat geen samenvatting en zeker geen beschouwing. Zonder enige argumentatie wordt geconcludeerd dat er sprake is van een whiplash associated disorder graad II. Op eventuele bijkomende factoren, zoals eerder bestaande klachten wordt niet ingegaan. Bij de beantwoording van de vraagstelling wordt dan gesteld dat “de klachten” van onderzocht voor het ongeval niet aanwezig waren (waarvoor geen argumenten worden aangedragen) en dus als ongevalsgevolg moeten worden gezien.
Vervolgens wordt (vraag 2b) gesteld dat de invloed van de psychische klachten door het slepend conflict met de gemeente niet mag worden onderschat. Dit feit komt hier uit de lucht vallen en wat voor invloed dit op het ervaren functieverlies heeft wordt niet uitgewerkt.
In versie 1 van het rapport wordt vervolgens geconcludeerd dat er op grond van de diagnose een percentage functieverlies van de gehele mens is van 4% en de beperkingen die betrokkene aangeeft worden aannemelijk geacht. Dit laatste is niet onderbouwd.
Vervolgens is de neuroloog erop gewezen dat de richtlijnen van de NVN van 2007 aangeven dat aan het whiplashsyndroom op neurologisch gebied geen percentage functieverlies kan worden toegekend. Hij neemt dit over in versie 2 van het rapport, maar handhaaft de beperkingen. Dat kan niet; als er geen functieverlies is op neurologisch vakgebied zijn er evenmin door de neuroloog beperkingen vast te stellen. Op grond van de ter beschikking staande gegevens acht ik het onwaarschijnlijk dat er op neurologisch gebied een aandoening aanwezig is waaruit wel beperkingen voort zouden vloeien.
(…)”
- 2.10.
Op 5 oktober 2011 heeft London bij de rechtbank te Maastricht, sector civiel, een verzoekschrift ingediend met het verzoek tot het bevelen van een (nieuw) voorlopig deskundigenonderzoek. Bij faxbericht van 17 november 2011 heeft die rechtbank aan partijen bericht:
“Een goede procesorde eist dat de beslissing van de rechtbank Amsterdam in de deelgeschilprocedure op het primaire verweer van London wordt afgewacht alvorens een mondelinge behandeling van het onderhavige verzoekschrift zinvol kan zijn. In de deelgeschilprocedure gaat het immers om een “bodemzaak”, die niet doorkruist mag worden door de beslissing van een andere rechter. Of een nader nieuw voorlopig deskundigenrapport gerechtvaardigd is zal toch (mede) afhangen van voornoemde beslissing van de rechtbank Amsterdam.
De rechtbank houdt derhalve de behandeling aan tot na voormelde uitspraak van de rechtbank Amsterdam. (…)”
3. Het deelgeschil
3.1.
Het verzoek van [verzoeker] aan de rechtbank houdt in dat [verzoeker] verzoekt om een verklaring voor recht dat
- -
het causaal verband (in de zin van – zoals ter zitting is toegelicht – conditio sine qua non verband en in de zin van de toerekening ex artikel 6:98 BW) tussen de in het rapport van neuroloog Hengstman als ongevalsgevolg genoemde klachten en beperkingen enerzijds en het ongeval waarvoor London aansprakelijkheid erkend heeft anderzijds vaststaat, en
- -
het rapport van neuroloog Hengstman naast het rapport van orthopeed Van Mourik als uitgangspunt geldt voor de bepaling van het verlies van verdienvermogen, de huishoudelijke hulp, het verlies van zelfwerkzaamheid en het smartengeld,
met veroordeling van London in de kosten van de procedure op de voet van artikel 1019aa van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek het volgende ten grondslag. Volgens [verzoeker] moet deze deelgeschilprocedure voorrang krijgen boven de door London gestarte verzoekschrift-procedure bij de rechtbank te Maastricht met als doel de benoeming van een nieuwe neuroloog. [verzoeker] stelt voorts dat London na kennisneming van de rapportages van Hengstman en Van Mourik haar causaliteitsverweer heeft laten varen, althans handelt in strijd met de goede trouw door zich daar nu alsnog op te beroepen, nu zij op basis daarvan de schaderegeling met [verzoeker] heeft hervat, zonder voorbehoud een ruim en aanvullend voorschot aan [verzoeker] heeft betaald en met [verzoeker] zelfs al overeenstemming had bereikt over de benoeming van een arbeidsdeskundige ter nadere vaststelling van de schade. Voorts stelt [verzoeker] dat de door London geuite kritiek op het rapport van Hengstman onvoldoende zwaarwegend en onvoldoende steekhoudend is om de waarde van dat rapport aan te tasten. Zowel Hengstman als Van Mourik hebben op juiste en inzichtelijke wijze gerapporteerd en partijen hebben de gelegenheid gekregen op- en aanmerkingen te maken op hun conceptrapporten, waarna deze op- en aanmerkingen in de definitieve rapporten zijn verwerkt. De rapporten zijn volgens [verzoeker] begrijpelijk en consistent. [verzoeker] stelt dat het rapport van Hengstman basis biedt voor zowel vaststelling van het door hem gestelde sine qua non-verband als voor volledige toerekening van de door hem gestelde schade aan London. Op basis van de rapportages van Hengstman en Van Mourik kan een arbeidsdeskundige aan de slag en kan de beslissing op het deelgeschil bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, aldus [verzoeker]. Indien de rechtbank met London zou oordelen dat het rapport van Hengstman geen uitsluitsel biedt voor de invloed van pre-existente klachten op de gestelde schade, stelt [verzoeker] dat nader deskundigen-onderzoek zou moeten plaatsvinden door bijvoorbeeld een psycholoog.
3.3.
London voert gemotiveerd verweer. Zij betwist dat zij haar causaliteitsverweer zou hebben prijsgegeven als gevolg van haar buitengerechtelijke onderhandelingen met [verzoeker] teneinde tot een definitieve schaderegeling te komen. London meent dat het door haar bij de rechtbank Maastricht – reeds voorafgaand aan het deelgeschilverzoek geëntameerde –
voorlopige deskundigenverzoek aan de rechtbank te Maastricht aan toewijzing van het onderhavige verzoek van [verzoeker] in de weg staat. Een toewijzende beslissing op het
deelgeschil zou immers de gerechtvaardigde wens van London om haar (proces- en onderhandelings)positie nader in beeld te brengen middels een beschikking door de rechtbank te Maastricht, kunnen doorkruisen, hetgeen niet het effect mag zijn van de deelgeschilprocedure. London voert aan dat de fundamentele kritiek die zij heeft op het rapport van Hengstman ook in geval van een toewijzende beslissing op het thans voorgelegde deelgeschil een breekpunt zal blijven in de onderhandelingen zodat London zich daar niet bij zal kunnen neerleggen. Zowel de wijze waarop het rapport van Hengstman tot stand is gekomen als de diagnose die erin wordt gesteld, geeft aanleiding tot dusdanige kritiek en zwaarwegende bezwaren dat het rapport van Hengstman als ontoereikend moet worden gekwalificeerd, aldus London. London heeft haar bezwaren kenbaar gemaakt bij brief van 3 januari 2008 van haar medisch adviseur aan Hengstman naar aanleiding van diens conceptrapportage. Hengstman heeft hierin, zonder nadere toelichting, geen aanleiding gezien tot bijstelling van zijn definitieve rapportage, met uitzondering van het percentage functionele invaliditeit (bijgesteld van 4% naar nihil), hetgeen laakbaar is. London voelt zich gesteund in de steekhoudendheid en zwaarwegendheid van haar bezwaren tegen het rapport van Hengstman door de op haar verzoek opgestelde reactie van neuroloog Van de Doel op dat rapport (r.o. 2.9). London betwist derhalve dat op grond van het rapport van Hengstman het causaal verband tussen het ongeval en de door [verzoeker] gestelde klachten en beperkingen kan worden vastgesteld. Indien – quod non, aldus London – op basis van het rapport van Hengstman reeds een conditio sine qua non-verband zou worden aangenomen, laat het rapport de nodige vraagtekens open ten aanzien van de invloed van de pre-existente klachten van [verzoeker] op de door hem gestelde klachten en beperkingen, hetgeen van belang is voor de mate van toerekening aan London van de door [verzoeker] gestelde schadepost verlies aan verdienvermogen, temeer nu [verzoeker] voorafgaand aan het ongeval reeds arbeidsongeschikt was. Aldus nog steeds London. London verzoekt de rechtbank dan ook om het deelgeschilverzoek af te wijzen, met veroordeling van [verzoeker] in de zijdens London gemaakte kosten in deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
het deelgeschil
4.1.
De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen vragen in een deelgeschilprocedure de rechter om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w Rv).
4.2.
De rechtbank begrijpt dat hetgeen partijen in het onderhavige geval in de kern verdeeld houdt, ziet op de betekenis van het rapport van Hengstman voor de vraag of en zo ja, in hoeverre de klachten en beperkingen die [verzoeker] stelt, zijn aan te merken als ongevalsgevolg. De rechtbank is van oordeel dat de aard van dit dispuut zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure.
4.3.
De vraag die voorts beantwoord dient te worden is of de beslechting van dit deelgeschil de weg vrij zal maken voor verdere schikkingsonderhandelingen tussen partijen en aldus zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
Ter beantwoording van deze vraag acht de rechtbank de uitkomst van haar inhoudelijke beoordeling van het deelgeschilverzoek doorslaggevend. De rechtbank zal thans dan ook eerst tot die beoordeling overgaan.
prijsgegeven causaliteitsverweer?
4.4.
Gezien de in de onderhavige procedure ingenomen standpunten en het starten van voormelde rekestenprocedure in Maastricht door London, kan – anders dan gesteld door [verzoeker] – niet gezegd worden dat London haar causaliteitsverweer heeft laten varen dan wel prijsgegeven. Integendeel, London presenteert haar bezwaren tegen het rapport van neuroloog Hengstman als een fundamenteel breekpunt in de onderhandelingen. De enkele stelling van [verzoeker] dat London reeds over de schadevaststelling heeft onderhandeld, uitgaande van causaliteit, leidt er nog niet toe dat London in strijd met de goede trouw handelt door in deze procedure nog een beroep te doen op dit causaliteitsverweer. De onderhandelingen in dit kader hadden immers nog niet geleid tot een vaststellingsovereenkomst, ook niet ten aanzien van het onderdeel van de causaliteit, zodat het – zonder een meer specifieke toelichting, die ontbreekt – London (en [verzoeker]) vrij stond daar op terug te komen.
het rapport van neuroloog Hengstman
4.5.
De rechtbank zal dan ook thans overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het rapport van Hengstman. De rechtbank neemt bij de beoordeling van dat rapport de volgende maatstaf in acht.
Een deskundigenrapport dient antwoord te geven op de vraag naar de medische klachten en
beperkingen en de medische causaliteit met het ongeval op een zodanig begrijpelijke wijze,
dat de rechtbank aan de hand daarvan een juridisch oordeel kan vellen. De deskundige is vrij
in de wijze waarop hij zijn onderzoek inricht. Zijn rapport dient deugdelijk gemotiveerd te
zijn, hetgeen onder meer inhoudt dat de deskundige inzichtelijk maakt hoe hij tot zijn
oordeel is gekomen en hoe zijn oordeel zich verhoudt tot de gebruikelijke zienswijzen en
richtlijnen binnen zijn beroepsgroep, alsmede dat hij een eventuele afwijking daarvan
deugdelijk motiveert. Indien een deskundigenbericht dat is uitgebracht op verzoek van de
rechtbank op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de conclusies van de deskundige
deugdelijk zijn onderbouwd en voortvloeien uit de door hem in het rapport vermelde
gegevens, zal de rechtbank het oordeel van de deskundige, die juist vanwege zijn specifieke
deskundigheid op het terrein van het onderzoek is benoemd, niet snel naast zich neerleggen.
Van de partij die een dergelijk deskundigenbericht bekritiseert, mag verlangd worden dat hij
zijn stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere
deskundige in het geding te brengen, waarin de conclusies van de door de rechtbank
benoemde deskundige op overtuigende wijze worden weersproken. In dat
geval zullen er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren aangaande de wijze van
totstandkoming of de inhoud van het deskundigenbericht moeten zijn, wil de rechtbank
besluiten dat zij een dergelijk bericht naast zich neerlegt.
4.6.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de bezwaren die London heeft geuit tegen het concept-rapport van Hengstman (r.o. 2.6), nu de rapportage (behalve ten aanzien van het percentage functieverlies) naar aanleiding daarvan niet is aangepast, zijn gehandhaafd in de onderhavige procedure en dat deze bezwaren worden bevestigd door de door London terzake geraadpleegde neuroloog [Y] (r.o. 2.9). De rechtbank onderschrijft de zwaarwegendheid en steekhoudendheid van deze bezwaren en overweegt hieromtrent als volgt.
4.7.
Met betrekking tot de beantwoording door Hengstman van de vraag naar de ongevalsgerelateerde klachten, komt Hengstman tot de diagnose Whiplash Associated Disorder (WAD) graad II.
In reactie op het bezwaar van London dat geen sprake is van neurologisch objectiveerbare afwijkingen, heeft Hengstman verklaard dat volgens de NVvN-richtlijn het postwhiplash-syndroom moet worden gezien als een chronisch pijnsyndroom zonder neurologisch substraat. Neurologisch objectiveerbare afwijkingen dienen in principe afwezig te zijn bij het stellen van de diagnose WAD graad II, aldus Hengstman.
Zoals terecht is opgemerkt door London, neemt dit niet weg dat de klachten die door de deskundige worden geduid als ‘WAD graad II’ door hem geobjectiveerd dienen te worden. Juist op basis van deze expertise is de neurologisch deskundige immers benoemd. Deze medische objectivering van de door de benadeelde ervaren klachten is onontbeerlijk voor de rechtbank teneinde te beoordelen of de medische klachten aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Deze medische objectivering ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank in onderhavig rapport.
Het antwoord van Hengstman op de vraag (2) naar de klanten luidt: ‘Zie de tekst hierboven (anamnese, lichamelijk onderzoek, conclusie)’. Onder het kopje ‘lichamelijk onderzoek’ staat een scala aan klachten, zonder dat duidelijk wordt of en zo ja hoe Hengstman deze naar aanleiding van de daaraan voorafgaande anamnese heeft geobjectiveerd. De conclusie dat sprake is van ‘WAD graad II’ vloeit naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet logisch en begrijpelijk hieruit voort.
In antwoord op vraag 5b noemt Hengstman de door [verzoeker] ervaren klachten ‘vermoeidheid, concentratiezwakte en geheugenproblemen’ symptomen van WAD. Naar aanleiding van het bezwaar van London dat dit haaks staat op het (in het rapport gememoreerde) feit dat bij een neuropsychologisch onderzoek op 6 juli 2003 werd geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een geheugenstoornis, verklaart Hengstman dat in zijn rapport wordt weergegeven dat sprake is van geheugenklachten en dat geen melding wordt gemaakt van een geheugenstoornis. De rechtbank is van oordeel dat dit niet wegneemt dat Hengstman, temeer gelet op voormelde constateringen in 2003, zijn diagnose dat sprake is van ‘geheugenklachten’ nader had dienen te specificeren qua ernst en frequentie. Dit geldt tevens voor de klachten ‘concentratiezwakte’ en ‘vermoeidheid’. Dit geldt voor laatstgenoemde klacht temeer nu deze niet voorkomt in de anamnese die vooraf is gegaan aan – en waarnaar Hengstman zelf terugverwijst in – zijn antwoord op de vraag naar de klachten.
De rechtbank stelt tevens vast dat voor de door Hengstman in antwoord op vraag 2 omschreven nek- en schouderklachten geen ondersteuning van objectieve aard wordt gevonden in het rapport van orthopeed Van Mourik, terwijl de aard van deze klachten toch (juist) verklaard zou kunnen worden vanuit diens vakgebied. Van Mourik geeft weer dat [verzoeker] last heeft van zijn nek en rechter schouder, maar hij vindt daarvoor geen objectiveerbare verklaringen. Daarbij komt het bezwaar van London dat Hengstman geen rekening heeft gehouden met het feit dat in de jaren voor het ongeval sprake is geweest van recidiverende nekklachten en evenmin heeft vastgesteld of bij [verzoeker] onbespied gewaande waarneming sprake is van nekbewegingsstoornissen. Hengstman laat dit bezwaar onbesproken, terwijl het op zijn weg had gelegen hierop in te gaan in zijn definitieve rapportage. Dit geldt temeer gelet op het volgende.
London heeft voorts het bezwaar opgeworpen dat Hengstman zijn conclusies trekt zonder (kenbaar) aandacht te schenken aan in het verleden gedane vaststellingen. London geeft in dit verband aan dat op 12 november 2003 een neuropsycholoog schrijft dat de resultaten van de maligneringstest wijzen op fors onderpresteren. De klinisch psycholoog stelt dat er vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de validiteit van de beschreven onderzoeksresultaten gezien de klinische indruk en op basis van de maligneringstest, aldus London. De rechtbank stelt vast dat deze constateringen door Hengstman niet zijn weersproken, laat staan in zijn rapport betrokken, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen in het kader van zijn voorbedoelde gehoudenheid tot objectivering. Dit geldt temeer nu Hengstman in zijn rapport wel memoreert dat bij neuropsychologisch onderzoek op 6 juli 2003 aanwijzingen zijn gevonden voor onderpresteren en er daarbij sprake leek van een persoonlijkheidsproblematiek. In dit verband wordt voorts in ogenschouw genomen dat, zoals ook door London is aangevoerd, uit het rapport niet blijkt dat Hengstman bij het opstellen van het rapport de beschikking heeft gehad over het volledige medisch dossier. Hengstman verklaart in reactie op dit bezwaar weliswaar dat alle benodigde informatie is opgevraagd en in het rapport verwerkt, maar dit is in het rapport niet kenbaar gemaakt. In het rapport wordt immers niet gespecificeerd welke medische informatie vooraf is ingezien. Juist gelet op de in het rapport wel gememoreerde bevindingen van het neuropsychologische onderzoek in 2003 en het mogelijke belang daarvan voor de vaststelling van de klachten en de vraag of en zo ja, in hoeverre deze ongevalsgevolg zijn, had het in de rede gelegen dat Hengstman had gemotiveerd hoe zijn bevindingen zich tot deze eerdere bevindingen verhouden.
Gelet op het vorenstaande kan de rechtbank Hengstman niet volgen in zijn bevindingen omtrent de ongevalsgerelateerde klachten.
4.8.
Hieruit volgt reeds dat de rechtbank de bevindingen van Hengstman ten aanzien van de ongevalsgerelateerde beperkingen evenmin zal kunnen volgen, aangezien deze beperkingen voortvloeien uit voormelde bevindingen van Hengstman omtrent de
klachten. Daarbij wordt overwogen dat, als aangevoerd door London, de door Hengstman vastgestelde beperkingen van [verzoeker], het gevolg kunnen zijn van een breed scala aan aandoeningen waaraan [verzoeker] zou kunnen lijden of hebben geleden, waaronder fybromyalgie, chronische pijn, overbelasting en psychische stress, zonder dat Hengstman duidelijk maakt welke beperking(en) hij aan welke klacht(en) koppelt, laat staan dat inzichtelijk wordt gemotiveerd welke van die beperkingen ongevalsgevolg zijn.
Daarbij neemt de rechtbank bovendien in aanmerking het door London geuite bezwaar dat ingevolge de NVvN-richtlijn 2007 indien geen sprake is van neurologisch objectiveerbare afwijkingen niet alleen geen functieverlies kan worden aangenomen maar evenmin beperkingen. Hengstman heeft in zijn reactie op dit bezwaar verklaard zich als neuroloog te conformeren aan die richtlijn. Hij heeft vervolgens het functieverliespercentage bijgesteld tot nihil, maar zijn bevindingen omtrent de beperkingen ongewijzigd gelaten. Als onbetwist staat vast dat hier sprake is van een afwijking van de NVvN-richtlijn. De rechtbank overweegt dat uit de verplichting van een deskundige om onpartijdig en naar beste weten te rapporteren, niet zonder meer voortvloeit dat hij steeds gehouden zou zijn met toepassing van een richtlijn van zijn beroepsgroep te rapporteren. Hij kan daarvan afwijken mits hij dit motiveert en indien er in zijn beroepsgroep verschil van inzicht bestaat, hij daarvan melding maakt. Hengstman heeft verklaard (in bijlage B van zijn rapport) dat klachten en symptomen ook zonder objectiveerbare afwijkingen op neurologisch gebied leiden tot een sterke beperking in het functioneren van een patiënt. De rechtbank is van oordeel dat dit in het onderhavige geval in het licht van het vooroverwogene een onvoldoende motivering is voor het in afwijking van voormelde richtlijn aannemen van beperkingen.
4.9.
De slotsom van dit alles is dat het deskundigenrapport van Hengstman naar het
oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk, logisch en consistent is qua opbouw,
inhoud en uitkomsten, zodat het rapport niet voldoet aan de onder r.o. 4.5. weergegeven
criteria. De rechtbank acht voormelde bezwaren tegen het rapport zodanig zwaarwegend en
steekhoudend dat de bevindingen en conclusies van Hengstman omtrent de door hem
geduide ongevalsgerelateerde klachten en beperkingen niet gevolgd kunnen worden.
4.10.
Hieruit volgt dat de rechtbank op grond van het rapport van Hengstman geen causaal verband tussen de door [verzoeker] gestelde klachten en beperkingen en het ongeval kan aannemen, zoals door [verzoeker] wordt voorgestaan. Dit brengt mee dat dit rapport evenmin als uitgangspunt kan dienen voor de bepaling van de door [verzoeker] gevorderde schade. Derhalve kan het onderhavige verzoek van [verzoeker] niet voor toewijzing in aanmerking komen.
het effect van de beslissing op de voortgang van de onderhandelingen
4.11.
Daarmee wordt toegekomen aan de nadere beoordeling van de vraag of deze inhoudelijke beoordeling van het rapport van Hengstman, leidend tot afwijzing van het deelgeschilverzoek, partijen verder op weg kan helpen bij hun buitengerechtelijke onderhandelingen met zicht op het sluiten van een vaststellingsovereenkomst.
De rechtbank is op basis van de wederzijdse stellingen van partijen van oordeel dat dit het geval is. De door London opgeworpen bedenkingen hiertegen zagen met name op een eventuele toewijzing van het verzoek, waarvan thans dus geen sprake zal zijn. Het voor London fundamentele breekpunt voor verdere onderhandelingen (uitgaan van het rapport van Hengstman) is met de voorliggende afwijzende beslissing van de baan. Aan de zijde van [verzoeker] wordt met de onderhavige afwijzende beslissing duidelijkheid verschaft dat het rapport van Hengstman geen basis biedt voor verdere onderhandelingen. London heeft zich ter zitting positief uitgelaten over het doorzetten van de buitengerechtelijke onderhandelingen op basis van nieuwe neurologische rapportage. Uit de stellingen van [verzoeker] maakt de rechtbank niet op dat [verzoeker] bij deze stand van zaken de onderhandelingen zal willen staken, noch dat [verzoeker] de weg naar nadere deskundigenrapportage in dat kader zal afsluiten. Op basis van deze beslissing kunnen de thans gestaakte onderhandelingen derhalve worden vlotgetrokken.
Dat er tussen partijen mogelijk nog andere geschilpunten zijn en dat de beslechting van dit deelgeschil niet meebrengt dat direct een vaststellingsovereenkomst kan worden gesloten, is niet doorslaggevend. Evident is dat nu voormelde impasse wordt doorbroken, nadere deskundigenrapportage partijen verder zal helpen in de door beide partijen voorgestane weg in de richting van een vaststellingsovereenkomst. De weg naar de – door London reeds gewenste – benoeming van een nieuwe neurologische deskundige, via doorzetten van het voorlopige deskundigenverzoek bij de rechtbank te Maastricht door London dan wel een buitengerechtelijke deskundigenbenoeming op basis van een gemeenschappelijk verzoek van partijen, staat open. Het ligt in de rede dat partijen daarbij streven naar overeenstemming over de persoon van en de stellen vragen aan de te benoemen deskundige. Daarbij zou kunnen worden betrokken de mogelijkheid van multidisciplinaire benoeming (bijvoorbeeld tevens een benoeming van een psychiater en/of [neuro]psycholoog) gelet op de variëteit aan wederzijds gestelde (al dan niet pre-existente) klachten en beperkingen en de daarover gerezen geschilpunten en vragen.
4.12.
Nu derhalve de verwachting gerechtvaardigd is dat de beslechting van het deelgeschil in afwijzende zin de weg kan openen voor verdere onderhandelingen die uiteindelijk tot een vaststellingsovereenkomst kunnen leiden, is de rechtbank van oordeel dat een inhoudelijke behandeling van het verzoek, zoals hierboven heeft plaatsgevonden en leidend tot een afwijzing, voldoet aan de criteria en doelstellingen van de deelgeschilprocedure.
het reeds ingediende voorlopige deskundigenverzoek
4.13.
De rechtbank overweegt voorts dat de beletselen die London heeft opgeworpen tegen een behandeling van het deelgeschil terwijl reeds voorafgaand daaraan een voorlopig deskundigenverzoek is ingediend bij de rechtbank te Maastricht, gericht waren op een eventuele toewijzende beslissing op het deelgeschil. Nu daarvan geen sprake is, behoeven die beletselen geen verdere bespreking. Ook overigens ziet de rechtbank in deze samenhang geen processueel bezwaar om te komen tot voormelde beslissing. Daarbij is tevens in ogenschouw genomen dat de behandeling van voormeld rekest door de rechtbank te Maastricht is aangehouden in afwachting van de onderhavige (bodem)beslissing.
conclusie
4.14.
Gelet op het bovenstaande zal het deelgeschilverzoek van [verzoeker] integraal worden afgewezen. Hetgeen voorts nog door partijen over en weer is aangevoerd zal niet leiden tot een ander oordeel en behoeft derhalve geen bespreking.
de kosten
4.15.
[verzoeker] verzoekt om begroting door de rechtbank van alsmede veroordeling van London in de kosten van rechtsbijstand ten behoeve van deze procedure, vermeerderd met vastrecht, op grond van artikel 1019aa Rv juncto artikel 6:96 BW.
4.16.
London heeft hiertegen aangevoerd dat het verzoek onterecht is ingesteld omdat [verzoeker] ervan op de hoogte was dat London reeds een verzoekschrift tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek had ingediend bij de rechtbank Maastricht, zodat geen sprake is van redelijke kosten.
4.17.
Uit het vooroverwogene volgt dat niet kan worden gezegd dat het verzoek volstrekt onnodig of onterecht is ingediend. De rechtbank zal derhalve overgaan tot begroting van de kosten van de behandeling van het verzoek op de voet van artikel 1019aa Rv.
4.18.
[verzoeker] voert aan dat zijn advocaat aan het opstellen van het verzoekschrift 21 uur heeft besteed en dat zijn uurtarief EUR 225,00 bedraagt, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 19% BTW. [verzoeker] begroot de totale kosten op basis hiervan op
EUR 6.243,93, te vermeerderen met vastrecht, en merkt hierbij nog op dat de tijdsbesteding wegens de mondelinge behandeling hierin nog niet begrepen is.
4.19.
Het verweer van London dat de kosten van [verzoeker] op nihil dienen te worden begroot omdat de verzoeken van [verzoeker] op grond van artikel 1019z Rv moeten worden afgewezen, wordt gelet op het voorgaande verworpen. De rechtbank is wel met London van oordeel dat het aantal door [verzoeker] opgevoerde uren in verband met het opstellen van het verzoekschrift bovenmatig moet worden geacht. De rechtbank zal de door de advocaat van [verzoeker] hieraan bestede tijd derhalve begroten op 12 uur. Ten behoeve van de tijdsbesteding wegens de mondelinge behandeling op 24 november 2011 zal hier nog 2 uur bij worden opgeteld. Het uurtarief van EUR 225,00, vermeerderd met 6% kantoorkosten en 19% BTW heeft London niet betwist en komt de rechtbank redelijk voor. Het door [verzoeker] betaalde griffierecht bedraagt EUR 260,00. De kosten zullen gelet op het voorgaande op de voet van artikel 1019aa Rv worden begroot op EUR 4.197,50 (EUR 225,00 x 14 + 6% + 19% + EUR 260,00).
4.20.
Gelet op het feit dat de aansprakelijkheid van London in deze zaak vast staat, zal de rechtbank London overeenkomstig het verzoek daartoe van [verzoeker] veroordelen tot betaling van de met het deelgeschil gemoeide kosten van [verzoeker], zoals hiervoor in r.o. 4.19. door de rechtbank begroot.
4.21.
Uit het voorgaande volgt eveneens dat de door London gevorderde schadeloosstelling voor de kosten die zij in het kader van deze procedure heeft gemaakt zal worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst het verzochte af;
5.2.
begroot de kosten van de behandeling van dit verzoek aan de zijde van [verzoeker] op EUR 4.197,50;
5.3.
veroordeelt London tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van EUR 4.197,50;
5.4.
verklaart de beslissing omtrent de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. van Eekeren en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2012.?