Ktg. Nijmegen, 01-06-2007, nr. 464444CVEXPL06-5817
ECLI:NL:RBARN:2007:BA6373
- Instantie
Kantongerecht Nijmegen
- Datum
01-06-2007
- Zaaknummer
464444CVEXPL06-5817
- LJN
BA6373
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2007:BA6373, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 01‑06‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Onverschuldigde betaling; eigen fouten van de betaler; buitengerechtelijke kosten; rente; nodeloos gemaakte proceskosten. Gedaagde partij heeft in 1998 enige tijd een invaliditeitspensioen van het Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnijverheid genoten. Nadat dit recht eindigde heeft hij op 26 januari 1999 hiervan melding gemaakt bij SFB Uitvoeringsorganisatie. De hem nadien toegezonden cheques heeft hij niet geïnd. Later is het bedrag van het invaliditeitspensioen voor een aantal maanden tegelijk op zijn bankrekening overgemaakt. Cordares vordert het te veel betaalde terug met vergoeding van kosten en rente. Gedaagde partij erkent de vordering, maar legt de oorzaak van de onverschuldigde betaling bij Cordares. In het procesdossier ontbreken voor de beoordeling essentiële stukken, zoals de kennelijk overeengekomen afbetalingsregeling. In de gegeven omstandigheden (de herhaalde, nogal onoverzichtelijke organisatie- en naamswijzigingen bij Cordares, SFB Holding N.V., SFB Uitvoeringsorganisatie en SFB Pensioenen, terwijl ook sprake is van bemoeienis van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid en van UWV Bouwnijverheid) kan gedaagde partij in redelijkheid niet worden verweten dat hij in verwarring is geraakt - wat Cordares overigens onderkent. Vast staat dat hij zich daadwerkelijk heeft ingespannen om de vordering te voldoen; dat hij daarbij vergissingen heeft gemaakt komt voor risico van Cordares. Op brieven van zijn kant is herhaaldelijk niet adequaat gereageerd. De gevorderde hoofdsom wordt toegewezen; de kantonrechter stelt een afbetalingsregeling in maandelijkse termijnen vast. De buitengerechtelijke kosten en rente worden afgewezen. Cordares wordt veroordeeld in de proceskosten, nu deze nodeloos zijn gemaakt.
Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 464444 \ CV EXPL 06-5817 \ 282fh
uitspraak van 1 juni 2007
Vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap Cordares Pensioenen B.V.
gevestigd te Amsterdam
eisende partij
gemachtigde Boeder CS Gerechtsdeurwaarderskantoor
tegen
[gedaagde partij]
wonende te Ewijk
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna 'Cordares' en '[gedaagde partij]' genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het griffie-exemplaar van het tussenvonnis van 13 oktober 2006 en de daarin genoemde gedingstukken;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 5 december 2006;
- de conclusie van repliek met producties;
- de brief van [gedaagde partij] aan de kantonrechter van 5 februari 2007.
1. De feiten
1.1. Cordares is het voormalige Sociaal Fonds Bouwnijverheid.
1.2. Aan [gedaagde partij] is op grond van een regeling van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (verder te noemen: Bpf-Bouw) enige tijd een invaliditeitspensioen uitgekeerd.
1.3. Bij brief van 26 januari 1999 heeft [gedaagde partij] aan SFB Uitvoeringsorganisatie meegedeeld:
“Ik krijg van u een aanvullende invaliditeitsuitkering. Ik heb echter sinds 1 augustus werk gevonden via de reintergratieafd van het GAK te Helmond. U stuurt mij echter onterecht nog elke maand de cheque voor een uitkering. Deze worden niet verzilverd door mij. Ik verzoek u dus, nogmaals, om hiermee te stoppen.”
1.4. Bij brief van 12 december 2000 schrijft SFB Pensioenen te Amsterdam (verder: SFB Pensioenen) aan [gedaagde partij]:
“Met ingang van 01-12-2000 is uw invaliditeitspensioen gewijzigd van f 262,77 (€ 119,24) in f 0,00 (€ 0,00) bruto per maand.
Deze wijziging is het gevolg van een wijziging van uw WAO-uitkering. Bij de eerstvolgende betaling van uw invaliditeitspensioen kunt u op uw dagafschrift van bank of giro zien wat de verandering is van uw netto maandpensioen. Indien wij teveel invaliditeitspensioen hebben uitgekeerd zullen wij dit verrekenen met uw volgende uitkering. Is uw uitkering stopgezet dan zullen wij het teveel uitgekeerde invaliditeitspensioen bij u terugvorderen.”
1.5. Op 28 mei 2001 schrijft SFB Pensioenen aan [gedaagde partij]:
“Ingevolge de bepalingen van het reglement Invaliditeitspensioen (IP) is aan u met ingang van 28 april 1998 een invaliditeitspensioen toegekend.
Met ingang van 1 augustus 1998 is het uitkeringspercentage van uw arbeidsongeschiktheidsuitkering gewijzigd met als gevolg dat uw invaliditeitspensioen is gewijzigd.
Momenteel komt het invaliditeitspensioen niet tot uit betalen.
Bovenstaande betekent dat wij vanaf de ingangsdatum van de wijziging f 7.386,72 bruto tevee3l aan invaliditeitspensioen hebben uitgekeerd.
Onze afdeling Incasso zal binnenkort contact met u opnemen over de wijze van terugbetaling en zal u meedelen wat de hoogte is van het netto te vorderen bedrag.”
1.6. Op 20 december 2001 schrijft SFB Pensioenen aan [gedaagde partij]:
“Bij de afdeling Invorderen van SFB Uitvoeringsorganisatie Sociale Verzekeringen N.V. staat er ten name van u een vordering open wegens onverschuldigd betaalde uitkering krachtens het Invaliditeitspensioen (IP).
Per 1 januari 2002 zal de invorderring van deze vordering in behandeling worden genomen door het Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnijverheid (Bpf-Bouw)
Betalingen of correspondentie dient u per 1 januari 2002 richten aan:
SFB Groep
Afdeling Pensioenfonds
(…)
Vermeldt u dan wel altijd uw registratienummer of SoFi-nummer.
Betalingen ten behoeve van IP-vorderingen dient u per 1 januari 2002 over te maken op rekeningnummer 659736 ten name van SFB Holding N.V. onder vermelding: IP én uw registratienummer.
Let op: dit bericht heeft alleen betrekking op vordering van Invaliditeitspensioen. De overige vordering blijft in behandeling van UWV-Bouwnijverheid.”
1.7. Op 1 januari 2002 schrijft SFB Pensioenen aan [gedaagde partij], voor zover hier van belang:
“Hierbij doen wij u een opgave toekomen van de door u in 2001 terugbetaalde uitkering, voorzover deze geen betrekking heeft op een uitkering die na 1 januari 2001 betaalbaar werd gesteld.
Totaal betaald EUR 136,13.”
1.8. Een volgende brief van SFB Pensioenen aan [gedaagde partij], van 8 april 2002, bevat de volgende passages:
“Met u hebben wij een betalingsregeling getroffen om het door u teveel ontvangen Invaliditeitspensioen aan ons terug te betalen.
Wij zijn met u overeengekomen dat u € 45,38 per maand op ons gironummer 659736 ten name van SFB Holding N.V. onder vermelding van I.P. én uw registratienummer overmaakt.
Wij constateren echter dat u niet (meer) betaalt. Ook hebben wij van u geen enkele reactie ontvangen over de reden van niet betalen. Mogelijk is dat het terugbetalen van het aan u onverschuldigd betaalde Invaliditeitspensioen aan uw aandacht is ontsnapt.
Wij verwachten dan ook dat u per omgaande uw aflossingen zult hervatten.”
1.9. [gedaagde partij] schrijft op 21 april 2002 aan SFB Uitvoeringsorganisatie:
“Graag zou ik van u willen weten wat de huidige stand is van de terugbetaalsom. Naar mijn idee moet ik u nu nog betalen € 2194,69 ? € 272,26 = 1922,43”
1.10. Bij brief van 4 mei 2002 antwoordt SFB Pensioenen, voor zover te dezen van belang:
“Wij ontvingen uw brief van 21 april 2002 waarin u ons verzocht u het nog openstaande bedrag van uw vordering Invaliditeitspensioen mee te delen. Het openstaande bedrag is momenteel € 2058,56.
In onze brief van 8 april 2002 hebben wij u verzocht de betaling van uw maandelijkse aflossing van € 45,38 te hervatten. Wij hebben dit verzoek aan u gedaan omdat wij sinds januari 2002 geen bedrage op onze rekening hebben ontvangen.
U dient het maandelijkse bedrag van € 45,38 over te maken op ons gironummer 659736 ten name van SFB Holding N.V. onder vermelding van IP en uw registratienummer.
Uit uw brief van 10 februari 2002 hebben wij begrepen dat door u wel betalingen zijn overgemaakt. Wij verzoeken u dan ook om ons een kopie te zenden van de dagafschriften van uw rekeningnummer waarop de door u verrichte betalingen staan vermeld. Na ontvangst van uw afschriften kan door ons worden nagegaan op welk rekeningnummer uw betalingen zijn overgemaakt en kan uw vorderingsbedrag worden verminderd.”
1.11. SFB Pensioenen deelt [gedaagde partij] bij brief van 16 augustus 2002 mee dat het Bedrijfspensioenfonds voor de bouwnijverheid na de herinnering van 4 mei 2002 geen betaling van het afgesproken maandbedrag heeft ontvangen. De brief bevat het dringende verzoek zich te houden aan de overeengekomen betalingsregeling.
1.12. [gedaagde partij] schrijft op 31 augustus 2002 aan SFB Uitvoeringsorganisatie ter attentie van de directie:
“Ik heb met uw instelling een overeenkomst dat ik de teveel betaalde uitkering zou terugbetalen. Ik heb een regeling van € 45,38 per maand. Nu het volgende probleem;
Ik heb een aanvullende uitkering van uw instelling mogen ontvangen. Toen ik er geen recht meer op had heb ik de toegestuurde cheques niet meer geïnd. Dit betrof de periode vanaf oktober 1998. Tot mijn verbazing heeft uw instelling toen in de zomer van 1999 zonder vragen het niet opgenomen bedrag in een keer overgemaakt aan mij. Dit zonder vragen te stellen waarom ik niet meer incasseerde. Nu ik de afbetalingsregeling met u heb sta ik weer versteld van het feit dat mij het bedrag dat door mij is betaald weer is teruggestort op mijn rekening. U treft dus geen betalingen aan wat misschien de nodige gevolgen kan hebben voor mij. Ik kan u meedelen dat door mij heden wederom is betaald een bedrag van € 136,14.
Het kan in mijn ogen natuurlijk niet zo zijn dat ik betaal en vervolgens door uw medewerkers weer terug gestort krijg. De afd. incasso zal alleen maar zien dat het saldo niet minder wordt en daar conclusies aan verbinden. Dat dit voor mij zeer vervelend is zult u misschien wel kunnen begrijpen.”
1.13. SFB Pensioenen deelt bij brief van 18 oktober 2002 aan [gedaagde partij] opnieuw mee dat geen enkele betaling is ontvangen in mindering op de vordering van Bpf-Bouw, en dat [gedaagde partij] niet heeft gereageerd op het verzoek om toezending van bankafschriften waarop de betalingen vermeld zijn. Een bedrag van € 136,14 dat [gedaagde partij] zegt te hebben overgemaakt is ook niet ontvangen.
1.14. [gedaagde partij] stuurt aan SFB Uitvoeringsorganisatie op 26 oktober 2002 een kopie van een bankafschrift, waarop een betaling van € 136,13 aan SFB UOSV is vermeld. In de begeleidende brief schrijft hij dat hij uit een eerdere brief van SFB afleidt dat er in 2001 al werd betaald, zulks in tegenstelling tot de bewering van SFB dat er nog geen enkele betaling is ontvangen.
1.15. Bij brief van 22 februari 2003 vraagt [gedaagde partij] aan SFB Uitvoeringsorganisatie om een opgave van wat in 2002 is betaald en wat hij op de datum van de brief nog verschuldigd is. Hij zegt toe dat hij na deze opgaaf zal zorgdragen dat dit bedrag binnen een week op de rekening van SFB zal zijn bijgeschreven.
1.16. UWV Bouwnijverheid heeft op 25 februari 2003 twee bedragen van € 45,37, één bedrag van € 45,38 en één bedrag van € 136,13 overgemaakt op een bankrekening van [gedaagde partij], met vermelding van: GEEN IP VORDERING.
1.17. SFB Pensioenen deelt [gedaagde partij] bij brief van 23 april 2003 in antwoord op diens brief van 22 februari 2003 (zie onder 1.15) mee dat het openstaande bedrag op dat moment € 1.877,06 is en dat daarin de laatste terugstorting van € 90,76 in april 2003 is verrekend. SFB Pensioenen biedt haar excuses aan voor de wat trage afhandeling.
1.18. SFB Pensioenen stuurt [gedaagde partij] op 21 januari 2004 een brief die nagenoeg gelijkluidend is aan die van 8 april 2002 (zie hiervoor onder 1.8). De tweede alinea luidt echter:
“Wij zijn met u overeengekomen dat u € 45,38 per maand op rekeningnummer 496738186 ten name van SFB Holding inzake Bpf-bouw onder vermelding van I.P. én uw registratienummer overmaakt.”
1.19. Bij brief van 6 februari 2004 deelt SFB Pensioenen aan [gedaagde partij] mee dat de openstaande vordering van het Invaliditeitspensioen van het Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnijverheid nog € 1.604,78 bedraagt. De brief vervolgt:
“Wij hebben u meerdere malen moeten aansporen om uw betalingsregeling na te komen. Om deze reden komt de betalingsregeling, zoals destijds met u overeengekomen, te vervallen.
Wij verwachten van u dat u het restant van de vordering, € 1.604,78, uiterlijk 31 december 2004 aan ons heeft voldaan. Wij verzoeken u het bedrag van € 145,89 over te maken op rekeningnummer 496738186 ten name van SFB Holding inzake Bpf-bouw onder vermelding van IP en uw registratienummer en daarna nog 10 maandelijkse betalingen van € 145,88.”
1.20. Bij brief van 19 februari 2004 deelt SFB Pensioenen aan [gedaagde partij] mee dat een betaling van € 90,74 is ontvangen, maar dat dit niet toereikend is om het verschuldigde maandbedrag te dekken: in februari blijft te betalen € 55,15.
1.21. [gedaagde partij] antwoordt op 24 februari 2004:
“U schrijft dat u op 6 februari mij een brief hebt gestuurd, deze is door mij nimmer ontvangen. Vervolgens verrast u mij met een ophoging van mijn maandbedrag. Ik heb in. 2003 11 x mijn maandtermijn betaald aan u. Echter in december is dit door omstandigheden niet gebeurd. Dit heb ik samen met de termijn van januari in februari overgemaakt. Derhalve is er geen achterstand op dit moment en mijn inziens een verhoging van de aflossing niet te rechtvaardigen. Ik zal ook nu weer mijn oude termijn bedrag aan u overmaken. Dit niet om dwars te zijn maar omdat ik niet meer kan aflossen. Met al mijn verplichtingen is mijn inkomen ongeveer bijstandsniveau. Gezien het feit dat december niet overgemaakt is geweest omdat ik toen in zwaar weer zat (nu dus wel betaald) en de rest van het jaar wel goed betaald hebkan dit toch niet de reden zijn om mijn termijn bedrag te verhogen Hierdoor weet ik zeker dat ik binnen de kortste keren in de problemen kom. Hier hebben zowel u als ik niets aan omdat u uw geld terug wilt en ik dat ook op een goede manier wil betalen.
Verder wil ik even kwijt dat mijn contacten met uw instelling erg stroef verlopen, Ik heb voor 2 a 3 weken terug gebeld met uw instelling om te vragen wat het openstaand saldo is op dit moment. Ik heb hier geen antwoord op gekregen. Dit gebeurt vaker dat ik contact zoek en geen bericht of pas 1 ½ maand later of zo bericht krijg. Kijkt u maar bijvoorbeeld naar de historie waarin overduidelijk is gebleken dat ik betaalde en dat de betalingen weer werden retour gestuurd. Had alles gelopen zo u en ik hadden gewenst dan was er reeds geen sprake meer van een schuld aan uw instelling.
Ik ga er vanuit dat ik mijn oude maandbedrag weer kan betalen en wil u de toezegging doen dat ik zodra ik van de belasting geld heb teruggekregen (vim negatief loon) ik een deel versneld zal aflossen. Dit is de garantie dat er betaald word zo als u en ik dit graag zien. Verder blijft mijn vraag staan wat er op dit moment nog open staat aan te betalen bedrag. Ik heb begrepen dat ik netto terug betaal en zodoende dus geen aftrek kan hebben van belasting.”
1.22. De schriftelijke reactie hierop van SFB Pensioenen van 2 maart 2004 luidt als volgt:
“Wij hebben uw brief van 24 februari 2004 ontvangen.
In 2003 hebben wij 9 maandtermijnen van u ontvangen: op 29/01, 28/03 (dubbel), 30/04, 29/05, 01/07, 28/08, 08/10, 03/11.
Aangezien wij in december 2003 geen betaling van u hebben ontvangen, hebben wij u op 21 januari 2004 een herinneringsbrief gestuurd, waarin wij u verzoeken per omgaande te betalen.
Op 6 februari 2004, ruim veertien dagen na onze brief van 21 januari 2004, hadden wij nog geen betaling van u ontvangen. Wel heeft u telefonisch op 30 januari 2004 om een specificatie gevraagd, deze is verwerkt in de brief van 6 februari 2004.
Bijgaand ontvangt u een kopie van de brief van 6 februari 2004, zodat u op de hoogte bent van onze redenen om de betalingsregeling, zoals destijds met u afgesproken, te laten vervallen.
Wij handhaven onze beslissing om het bedrag van de betalingsregeling te verhogen naar € 145,89 per maand.
Om die reden verwachten wij per omgaande een betaling van € 55,15, zoals vermeld in de brief van 19 februari 2004.”
1.23. [gedaagde partij] antwoordt bij brief van 4 maart 2004:
“Uw brief dd 2 maart heeft mij bereikt.
Ik zal graag nog en keer hierop willen reageren. U schrijft, om daar maar mee te beginnen, dat u een kopie van de brief dd 19 februari hebt bijgevoegd. Helaas weer niet ontvangen. Verder hebt u het over het aantal betalingen wat in mijn ogen niet klopt. Ik geef u aan dat ik mijn afspraak met u van de betaling van € 45,37 handhaaf. Ik kan niet meer betalen. Mocht u het niet eens zijn dan zal de rechter maar een uitspraak moeten gaan doen. In het geval dat het zover komt zal door mij het volgende gevraagd gaan worden om uit te leggen.
1. Waarom hebt u in 1999 de gestopte uitkering, cheques werden niet meer geïnd, zonder vragen te stellen gestort terwijl er normaal een cheque werd gestuurd.
2. Waarom stort u iedere keer mijn afbetaling retour.
3. Uitgaande van ongeveer € 1900,= en een afbetaling van € 45,38 betekent dit in maanden 42x een betaling. Drie jaar betekent 36mnd.
4. Dit laatste betekent dat ik nu ongeveer klaar zou zijn met betalen ware het niet dat elk jaar, van de afgelopen 3 jaar, mijn betalingen retour worden gestort. Ook in 2003 is er € 272,25 retour gestort.
5. Waarom geeft u geen antwoord op de vraag wat er nog openstaat, dit is wel verklaarbaar als uw organisatie ongevraagd retour betalingen verricht waardoor het overzicht weg is.
6. U vermeld bij de retour stortingen dat er geen IP vordering is. Hoe kunt u mij laten betalen als u bij de retour stortingen dit vermeld.
7. Is er wel een schuld? afgaande wat u vermeld op uw omschrijving bij de retour storting.
Ik begrijp dat u geïrriteerd ben, maar wat denkt u van mij die al bijna klaar had kunnen zijn. Ik heb deze week weer gewoon E 45,38 gestort en ga er vanuit dat uw organisatie deze afspraak handhaaft. Tevens verzoek ik u voor de vierde maal dit prille jaar om een saldo overzicht. Ook verzoek ik u mij de genoemde brief van 19 februari toe te sturen.
Ik ga er vanuit dat we dit op een goede manier oplossen en dat het niet zover hoeft te komen dat we voor een rechter komen te staan alwaar toch het een en ander uitgelegd dient te worden.
1.24. Bij brief van 12 maart 2004 heeft SFB Pensioenen [gedaagde partij] verzocht om met ingang van de volgende betaling het maandbedrag - dat in de brief verder niet genoemd wordt - niet meer te storten op het gironummer maar op bankrekening nummer 49.67.38.186 ten name van SFB Holding inzake Bpf-bouw.
1.25. SFB Pensioenen schrijft vervolgens op 19 maart 2004 aan [gedaagde partij]:
“Wij hebben uw brief van 4 maart 2004 ontvangen. In deze brief stelt u een aantal zaken aan de orde. Wij kunnen u het volgende meedelen.
Wij hebben naar aanleiding van uw brief een onderzoek ingesteld naar de gang van zaken betreffende uw vordering Invaliditeitspensioen. De uitkomst van ons onderzoek delen wij u hieronder in punten mee:
1.
De reden van de storting in 1999 kunnen wij verklaren. Wij hebben van de Postbank bericht hebben ontvangen dat de cheques niet geïnd waren. Wij beschikten inmiddels over uw rekeningnummer, dus hebben wij het bedrag dat voor u gereserveerd stond, onverschuldigd aan u overgemaakt.
2.
Op uw tweede punt gaan wij verder niet in. Wij hebben u reeds meerdere malen laten weten dat er van onze kant geen retourstortingen hebben plaatsgevonden. Wij adviseren u om ons rekeningnummer goed te controleren bij betaling.
3 + 4.
Per heden, 19 maart 2004, bedraagt de netto vordering € 1.468,66. Bij een aflossing € 45,38 per maand bent u nog 33 maanden bezig met aflossen. Dit is bijna 3 jaar.
5.
De overige door u aangevoerde punten zijn hierboven reeds beantwoord.
Wij geven u nog 1 kans om te bewijzen dat u de betalingsregeling, zoals destijds met u over is overeengekomen, na te leven.
Dit betekent dat wij elke maand, voor de 25e, een betaling van € 45,38 van u ontvangen moeten hebben.
Bijkomend stellen wij dat als u 1 keer te laat of niet betaalt de betalingsregeling vervalt en u het resterende bedrag van de vordering in zijn geheel dient te voldoen.”
1.26. Incass, het incassosysteem van de Stichting Incasso Gerechtsdeurwaarders, heeft [gedaagde partij] op 28 september 2005 een aanmaning tot betaling gezonden voor een bedrag van € 1.034,77 inclusief kosten.
1.27. Bij brief van 26 februari 2005 deelt Bpf-Bouw aan [gedaagde partij] mee:
“Met u hebben wij een betalingsregeling getroffen om het door u te veel ontvangen Invaliditeitspensioen van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid aan ons terug te betalen.
U stort maandelijks uw bedrag aan aflossing op onze girorekening. Maar zoals wij al eerder berichten een nieuw rekeningnummer. Wij willen u dan ook dringend verzoeken de betaling op het nieuwe rekeningnummer de betalingen over te maken.
Het nieuwe rekeningnummer is 49.67.38.186 van SFB holding inzake BPF Bouw.”
1.28. Bpf-Bouw deelt in een brief gedateerd 2 januari 2005 aan [gedaagde partij] mee, voor zover hiervan belang:
“Met u hebben wij een betalingsregeling getroffen om het door u teveel ontvangen Invaliditeitspensioen aan ons terug te betalen.
Wij hebben u meerdere malen moeten aansporen om uw afspraak na te komen.
De totale vordering bedraagt op dit moment nog € 1.009,77. dit betekent dat wij nog 22 termijnen van € 45,38 en éénmaal € 11,41 van u tegoed hebben. Wij verwachten binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief de eerste termijn op rekeningnummer 496738186 ten name van Cordares Holding N.V. inzake Bpf-bouw onder vermelding van IP en uw registratienummer.
Wanneer wij constateren dat u geen gevolg geeft aan dit verzoek zat zonder verdere berichtgeving aan u de vordering warden overgedragen aan Gerechtsdeurwaarder-kantoor Boeder C.S. te Haarlem. De daarmee gemoeide extra kosten zullen bij u in rekening worden gebracht.
Indien dit verzoek gekruist is met een door u reeds gedane betaling dan kunt u deze brief als niet geschreven beschouwen.”
2. De vordering en het verweer
2.1. Cordares vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande verzet of hoger beroep, [gedaagde partij] zal veroordelen om aan haar te betalen € 1.583,87, te vermeerderen met de rente en kosten als naar de wet, daaronder begrepen een bedrag voor het gemachtigdensalaris.
2.2. De vordering is, tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven feiten, gegrond op de stelling dat aan [gedaagde partij] bedragen voor invaliditeitspensioen zijn uitgekeerd terwijl het recht daarop reeds was vervallen, zodat deze bedragen onverschuldigd betaald zijn, en dat van [gedaagde partij] in der minne geen betaling valt te verkrijgen. Het gevorderde bedrag omvat de hoofdsom ad € 1.034,77, incassokosten ad € 228,98 en rente ad € 320,12.
2.3. [gedaagde partij] voert gemotiveerd verweer. Het verweer zal voor zover nodig hierna worden besproken.
3. De beoordeling
3.1. De kantonrechter stelt op basis van de correspondentie tussen SFB Pensioenen en [gedaagde partij] en Bpf-Bouw en [gedaagde partij], die hiertoe in extenso is weergegeven, vooreerst het volgende vast. [gedaagde partij] heeft nadat zijn recht op invaliditeitspensioen vervallen was omdat de arbeidsongeschiktheidsuitkering waar dat recht aan verbonden was eindigde, op 26 januari 1999 hiervan melding gemaakt bij SFB Uitvoeringsorganisatie (zie hiervoor onder 1.3) en zulks kennelijk bij herhaling. De hem nadien toegezonden cheques, althans het merendeel hiervan, heeft hij niet geïnd. Later is het bedrag van het invaliditeitspensioen voor een aantal maanden tegelijk op zijn bankrekening overgemaakt.
3.2. Van enigerlei adequate reactie van Cordares op de melding van [gedaagde partij] blijkt niet uit het procesdossier. Gesteld noch gebleken is dat zij navraag heeft gedaan naar aanleiding van het feit dat de cheques niet geïnd werden; evenmin is toegelicht om welke reden dat is nagelaten, ook na de brief van [gedaagde partij] aan SFB Uitvoeringsorganisatie van 31 augustus 2002, waarin deze vraag uitdrukkelijk weer aan de orde wordt gesteld (zie onder 1.12).
3.3. Uit de eigen stellingen van Cordares volgt dat zij eerst op 12 december 2000 (zie onder 1.4) aan [gedaagde partij] mededeling heeft gedaan van een wijziging in zijn invaliditeitspensioen, terwijl blijkens die brief op dat moment nog niet is vastgesteld of hem te veel is uitgekeerd. Een bericht van deze strekking is [gedaagde partij] nog weer een klein half jaar later toegezonden (zie onder 1.5). Hoe en wanneer het te veel uitgekeerde zal worden ingevorderd is daarbij nog in het midden gelaten; SFB Pensioenen volstaat met een algemene aankondiging dat contact met [gedaagde partij] zal worden opgenomen.
3.4. Eerst op 20 december 2001 volgt een bericht aan [gedaagde partij] over de wijze waarop en aan wie hij moet terugbetalen (zie onder 1.6); voor zover hem eerder in deze zin mededeling is gedaan bevindt zich althans niets daarover in het dossier. Wel heeft hij in 2001 een begin gemaakt met terugbetalen (zie onder 1.7).
3.5. Kennelijk is te eniger tijd een betalingsregeling met [gedaagde partij] overeengekomen. Iets van dien aard heeft de kantonrechter niet in het dossier aangetroffen; ook wordt er in het chronologische overzicht dat Cordares in het geding heeft gebracht (productie 6 bij de conclusie van repliek) geen melding van gemaakt. De eerste aanwijzing die duidt op het bestaan van de regeling is een passage in de brief van SFB Pensioenen aan [gedaagde partij] van 8 april 2002.
3.6. Onder deze omstandigheden kan [gedaagde partij] in redelijkheid niet worden verweten dat hij in verwarring is geraakt - wat Cordares overigens onderkent. De herhaalde, nogal onoverzichtelijke organisatie- en naamswijzigingen bij Cordares, SFB Holding N.V., SFB Uitvoeringsorganisatie en SFB Pensioenen, terwijl in casu bovendien nog sprake is van bemoeienis van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid en van UWV Bouwnijverheid, zijn als de oorzaak van de verwarring aan te merken, evenals het feit dat herhaaldelijk de rechthebbende tot de betalingen van [gedaagde partij] is gewijzigd en hem instructies werden gezonden om voortaan andere bedragen over te maken op andere giro- of bankrekeningen.
3.7. Het kan [gedaagde partij] dan ook niet worden aangerekend dat hij in 2003 bedragen die bedoeld waren ter voldoening van de vordering, op de girorekening van UWV Bouwnijverheid heeft overgemaakt en dat hem niet aanstonds duidelijk was dat dat onjuist was en waarom. In het licht van de slotalinea van de reeds eerder aangehaalde brief van SFB Pensioenen aan [gedaagde partij] van 20 december 2001 én van de eigen stelling van Cordares in paragraaf 1.6 van haar conclusie van repliek is dit een begrijpelijk misverstand. Hierbij komt nog dat kennelijk tussen 8 april 2002 (zie de brief van SFB Pensioenen van die datum, hiervoor aangehaald onder 1.9) en 21 januari 2004 (idem, onder 1.18) een wijziging is doorgevoerd als gevolg waarvan de maandbedragen niet langer moesten worden overgemaakt op girorekening 659736 van SFB Holding N.V. maar op bankrekening 496738186 van SFB Holding inzake Bpf-bouw. Wanneer die wijziging heeft plaatsgevonden en op welke manier [gedaagde partij] daarover is geïnformeerd blijkt weer niet uit het dossier. Een nadere verklaring ontbreekt.
3.8. Het is genoegzaam duidelijk dat nog een vordering op [gedaagde partij] ter zake van onverschuldigd betaald invaliditeitspensioen bestaat. Zijn verweer dat uit de vermeldingen “GEEN IP VORDERING” bij de betalingen van UWV Bouwnijverheid van 25 februari 2003 zou moeten worden afgeleid dat geen vordering bestaat moet voor onjuist worden gehouden. Hij heeft immers de stelling van Cordares dat de onverschuldigd betaalde bedragen niet aan UWV Bouwnijverheid moesten worden overgemaakt, niet bestreden. Zulks is echter eerst in deze procedure voldoende komen vast te staan. Verder is duidelijk dat [gedaagde partij] zich daadwerkelijk heeft ingespannen om de vordering te voldoen (blijkens de correspondentie is de vordering tussen 19 maart 2004 en 21 juni 2005 teruggelopen van € 1.468,66 tot € 1.009,77), maar de weg is kwijtgeraakt in de bureaucratie aan de zijde van Cordares en de verder onder 3.6 genoemde, aan haar gelieerde instellingen.
3.9. Een en ander leidt tot het oordeel dat de gevorderde hoofdsom zal worden toegewezen - met dien verstande dat [gedaagde partij] de vordering mag voldoen in 22 maandelijkse termijnen van € 45,38 en één termijn van € 36,41 - maar dat de gevorderde incassokosten en rente niet voor toewijzing in aanmerking komen.
3.10. In het licht van het voorgaande komt de kantonrechter tevens tot het oordeel dat de kosten van deze procedure nodeloos zijn gemaakt. Op de voet van het bepaalde in artikel 237 lid 1 laatste volzin Wetboek van burgerlijke rechtsvordering zal daarom Cordares worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten worden begroot op nihil.
4. De beslissing
De kantonrechter
- veroordeelt [gedaagde partij] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 1.034,77 aan Cordares te betalen, en wel desgewenst in 22 maandelijkse termijnen van € 45,38 en één termijn van € 36,41;
- bepaalt dat [gedaagde partij] steeds zonder verdere voorwaarden extra betalingen in mindering op het totale bedrag mag doen, maar dat eventuele extra betalingen niet in mindering komen op daarna volgende termijnen;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af;
- veroordeelt Cordares in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde partij] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.I.M.W. Bartelds en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2007