Artikel 1:392 in verbinding met artikel 1:404 van het Burgerlijk Wetboek
Rb. Limburg, 02-02-2022, nr. C/03/293374 / FA RK 21-2273
ECLI:NL:RBLIM:2022:2754
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
02-02-2022
- Zaaknummer
C/03/293374 / FA RK 21-2273
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2022:2754, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 02‑02‑2022; (Beschikking)
Uitspraak 02‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Bijstandsverhaal / kinderalimentatie, behoefte kinderen terwijl ouders nooit hebben samengewoond, draagkracht man, geen afwijking zorgkorting.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Familierecht
Zaaknummer: C/03/293374 / FA RK 21-2273
Bijstandsverhaal / kinderalimentatie
Beschikking van 2 februari 2022
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HEERLEN,
zetelend te Heerlen,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde mr. M.M.C. Coolen,
t e g e n
[de man] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. B.H.M. Nijsten.
1. De procedure
1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
- a.
het verzoekschrift van de gemeente met bijlagen 1 tot en met 18, binnengekomen op 17 juni 2021;
- b.
het verweerschrift van de man, met bijlage 1, en;
- c.
de brief van de man van 13 januari 2022, met bijlagen 1 tot en met 4.
1.2.
Het verzoek en het verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 17 januari 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn (door de situatie rondom het virus COVID-19) via videobellen gehoord:
- a.
mr. Coolen namens de gemeente, en
- b.
mr. Nijsten namens de man.
2. Waar gaat het over?
2.1.
De man en mevrouw [de vrouw] (hierna: de vrouw) zijn de ouders van:
- -
[minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ;
- -
[minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] , en;
- -
[minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum 3] .
De kinderen staan ingeschreven op het adres van de vrouw.
2.2.
De gemeente verleent vanaf 1 oktober 2018 bijstand aan de vrouw op grond van de Participatiewet. Deze bijstand is mede bestemd voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.3.
De gemeente wil de aan de vrouw verleende bijstand met ingang van 1 februari 2021 en zolang de bijstandsverlening voortduurt op de man verhalen met een bedrag van € 227,05 per maand. De gemeente heeft de man meerdere malen verzocht om een bijdrage te leveren, dan wel om zijn gegevens te overleggen. Nadat de werkgever van de man zijn inkomensgegevens heeft verstrekt heeft de gemeente bij besluit van 5 februari 2021 de verhaalsbijdrage vastgesteld.
2.4.
De man is het niet eens met het verzoek en hij verzoekt het verzoek van de gemeente af te wijzen. Hij voert het volgende aan. De behoefte van de kinderen is gebaseerd op onjuiste gegevens en de man heeft onvoldoende draagkracht om de verzochte bijdrage te voldoen.
3. De beoordeling
conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de man vanaf 1 juli 2021 € 178,- per maand aan de gemeente moet betalen en vanaf 1 januari 2022 € 50,- per maand. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
ontvankelijkheid
3.2.
Op grond van de wet1.is (ook) de man als ouder onderhoudsplichtig ten opzichte van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en (ook) verplicht – naar draagkracht – bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding. De kosten van bijstand die de gemeente maakt aan de vrouw kunnen tot de grens van de onderhoudsplicht van de man voor de kinderen worden verhaald op de man2.. Om die reden kan de gemeente in haar verzoek worden ontvangen.
ingangsdatum
3.3.
De wet3.laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting en – in het verlengde daarvan – de verhaalsbijdrage. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.4.
Hier hanteert de rechtbank als ingangsdatum 1 juli 2021 (de eerste van de maand na indiening van het verzoekschrift), omdat de man vanaf dat moment in ieder geval rekening kon houden dat aan hem een verhaalsbijdrage zou worden opgelegd. Voor die datum had de gemeente de man al meerdere keren aangeschreven; eerst met het verzoek om financiële gegevens te overleggen en later om de bij besluit vastgestelde verhaalsbijdrage te voldoen.
3.5.
Omdat het inkomen van de man is gewijzigd en hij vanaf 27 december 2021 een WW-uitkering ontvangt, rekent de rechtbank in twee periodes:
van 1 juli 2021 tot en met 31 december 2021, en;
vanaf 1 januari 2022.
Om praktische redenen rekent de rechtbank vanaf 1 juli 2021 met de omstandigheid dat [minderjarige 3] al is geboren. De geboortedatum van [minderjarige 3] ligt namelijk kort na 1 juli 2021. Omdat de aanvangsdatum van het recht op een WW-uitkering van de man kort voor 1 januari 2022 ligt, rekent de rechtbank om diezelfde reden met de omstandigheid dat de man vanaf 1 januari 2022 een WW-uitkering ontvangt.
behoefte [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
3.6.
Uit de verklaring van de advocaat van de man tijdens de zitting en uit hetgeen uit de stukken blijkt is aannemelijk geworden dat de man en de vrouw nooit hebben samengewoond. In zo’n geval gaat de rechtbank, conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak, uit van het gemiddelde van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de vrouw en van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de man. Het inkomen van de man bedraagt in 2021 € 2.477,- per maand.4.Dat volgt uit de jaaropgaves van 2020, die volgens de advocaat van de man representatief zijn voor het inkomen van de man in 2021. De vrouw ontving in 2021 een bijstandsuitkering. Haar inkomen bedraagt in 2021 € 1.447,- per maand.5.Daarbij heeft de rechtbank gerekend met de fictie alsof ieder van hen alleenstaand ouder van de kinderen was. De gedachte achter de aanbeveling van de expertgroep is namelijk dat een vergelijking wordt gemaakt tussen de situatie dat het kind bij de ene ouder zou zijn opgegroeid en de situatie dat deze bij de andere ouder zou zijn opgegroeid.
3.7.
Nu de rechtbank weet wat ieder van de ouders van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te besteden heeft, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan zij ongeveer aan de kinderen uitgeven en wat dus hun behoefte is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat een ouder bij een inkomen van € 2.477,-, gemiddeld € 558,- per maand uitgeeft voor de kinderen. Bij een inkomen van € 1.447,- is dat bedrag gemiddeld € 260,- per maand. De behoefte van de kinderen is het gemiddelde van beide bedragen, dus € 409,- per maand.6.Dat is € 136,- per kind per maand. De rechtbank stelt de behoefte van ieder van de kinderen op dat bedrag vast. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is de behoefte in 2022 € 139,- per kind per maand.
draagkracht ouders
3.8.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd.
1 juli 2021 tot en met 31 december 2021
draagkracht vrouw
3.9.
De draagkracht van de vrouw stelt de rechtbank vast op € 0,- per maand. De Expertgroep alimentatie beveelt aan dat bij de verzorgende ouder die een bijstandsuitkering (al dan niet samen met een kindgebonden budget) ontvangt geen draagkracht wordt aangenomen. Als bij een verzorgende ouder met bijstand draagkracht wordt aangenomen, zou dat ertoe kunnen leiden dat de gemeente voor een deel van de kosten van het kind opdraait, terwijl de ouders als eerste financieel verantwoordelijk zijn voor hun kinderen. De rechtbank volgt deze aanbeveling van de Expertgroep.
3.10.
De rechtbank gaat hiermee ook voorbij aan het standpunt van de man dat de vrouw - de rechtbank begrijpt: de kinderen - niet behoeftig is en dat zij zelf in de behoefte van de kinderen kan voorzien. Hij heeft helemaal niet toegelicht waarom dat zo zou zijn en ook geen stukken aan de rechtbank laten zien waaruit dat zou blijken. Nu vaststaat dat de vrouw een bijstandsuitkering ontvangt, neemt de rechtbank aan dat de vrouw niet in staat kan worden geacht om een eigen inkomen te verdienen dat hoger is dan haar bijstandsuitkering. Bovendien dient de gemeente er alles aan te doen om de vrouw te ondersteunen in het vinden van betaalde werkzaamheden en rust op de vrouw de verplichting om daarnaar (steeds) te solliciteren.
draagkracht man
3.11.
Voor de berekening van de draagkracht van de man maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van de man is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een budget voor – primair – wonen van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. Voor 2021 ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1000)].
3.12.
Voor lagere netto besteedbare inkomens maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachttabel’ die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld.
3.13.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde jaaropgaves 2020 van het UWV en de werkgever van de man, waaruit een inkomen van in totaal € 23.803,- bruto per jaar staat genoemd. Het NBI is dan € 1.791,-.7.
3.14.
Volgens de hiervoor onder 3.11 vermelde methode heeft de man een draagkracht van € 178,- per maand.
zorgkorting
3.15.
Omdat de kinderen gemiddeld één weekend per twee weken bij de man langskomen en blijven slapen, maakt de man kosten (voor eten en drinken, energiekosten etc.) die de vrouw uitspaart. Daarmee draagt de man dus al een deel van de kosten van de kinderen. De door de man in het verweerschrift gestelde uitgebreide zorgregeling is niet met stukken onderbouwd of door de man ter zitting toegelicht. De rechtbank ziet daarom geen reden af te wijken van het percentage dat de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak aanbeveelt bij een weekendregeling. De rechtbank begroot de kosten van de kinderen voor de man op 15% van de behoefte van de kinderen: € 61,- per maand. Omdat er sprake is van een groot tekort aan draagkracht kan de man deze zorgkorting niet verrekenen met zijn vast te stellen bijdrage, maar moet hij met zijn volledige draagkracht bijdragen aan de kosten van de kinderen. Dit betekent dat de man een bedrag van € 59,- per kind per maand als verhaalsbijdrage moet betalen, in totaal € 178,- per maand.
vanaf 1 januari 2022
draagkracht vrouw
3.16.
De omstandigheden van de vrouw zijn niet gewijzigd. Haar draagkracht is, zoals onder 3.9 vermeld, € 0,- per maand.
draagkracht man
3.17.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van het overgelegde toekenningsbesluit van het UWV, waaruit blijkt dat de man op dit moment recht heeft op 75% van zijn maandloon van € 1.409,62 per maand. Dat is € 1.057,- bruto per maand. Het NBI is dan € 906,-.8.
3.18.
Volgens de hiervoor onder 3.12 vermelde methode heeft de man een draagkracht van € 50,- per maand.
zorgkorting
3.19.
Ook vanaf 1 januari 2022 is er een groot tekort aan draagkracht om de kosten van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te voldoen, zodat de man ook hier met zijn volledige draagkracht moet bijdragen. Dit betekent dat de man een bedrag van € 17,- per kind per maand als verhaalsbijdrage moet betalen, in totaal € 50,- per maand.
uitvoerbaar bij voorraad
3.20.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de verhaalsbijdrage betaald moet worden, ook als de man of de gemeente hoger beroep instelt.
proceskosten
3.21.
Ieder van partijen moet zijn eigen proceskosten betalen, omdat het hier om de vaststelling van een onderhoudsverplichting gaat.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1.
stelt de door de man te betalen verhaalsbijdrage over de periode vanaf 1 juli 2021 tot 1 januari 2022 vast op € 178,- per maand en vanaf 1 januari 2022 en zolang de bijstandsuitkering voortduurt op € 50,- per maand;
4.2.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet betalen;
4.4.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. J.C. Sluymer, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is op 2 februari 2022 in het openbaar uitgesproken door A.E. Sutorius-van Hees, rechter, in aanwezigheid van de griffier. | ||
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden. | ||
Bijlage 1: netto besteedbaar inkomen van de man ten behoeve van de behoefte
[De ontbrekende afbeelding wordt zo spoedig mogelijk toegevoegd.]
[De ontbrekende afbeelding wordt zo spoedig mogelijk toegevoegd.]
[De ontbrekende afbeelding wordt zo spoedig mogelijk toegevoegd.]
Bijlage 2: draagkracht van de man van 1 juli 2021 tot en met 31 december 2021
[De ontbrekende afbeelding wordt zo spoedig mogelijk toegevoegd.]
Bijlage 3: draagkracht van de man vanaf 1 januari 2022
[De ontbrekende afbeelding wordt zo spoedig mogelijk toegevoegd.]
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 02‑02‑2022
Artikel 61 juncto artikel 62 sub a van de Participatiewet
Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
Bijlage 1: behoefteberekening
Bijlage 1: behoefteberekening
Bijlage 1: behoefteberekening
Bijlage 2: draagkracht van de man van 1 juli 2021 tot en met 31 december 2021
Bijlage 3: draagkracht van de man vanaf 1 januari 2022