Einde inhoudsopgave
Leidraad Invordering 2008
1.1.5 Awb en algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2022
- Bronpublicatie:
28-09-2022, Stcrt. 2022, 24558 (uitgifte: 30-09-2022, regelingnummer: 2022-226090)
- Inwerkingtreding
01-10-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-09-2022, Stcrt. 2022, 24558 (uitgifte: 30-09-2022, regelingnummer: 2022-226090)
- Vakgebied(en)
Invordering (V)
In de invordering wordt zoveel mogelijk gehandeld in overeenstemming met de Awb en het Besluit Fiscaal bestuursrecht, ondanks het feit dat artikel 3:40, titels 4.1 tot en met 4.3, artikel 4:125, titel 5.2, de hoofdstukken 6 en 7, en afdeling 10.2.1 Awb niet van toepassing zijn op de wet.
Dit betekent onder meer dat de beslistermijnen uit de Awb inclusief de mogelijkheden tot verlenging van toepassing zijn, tenzij de wet, de regeling of deze leidraad anders bepaalt. Voor beschikkingen op aanvraag geldt daarom een termijn van acht weken met de mogelijkheid hiervan af te wijken door een redelijke termijn te noemen (zie artikel 4:13, 4:14 en 4:15 Awb).
Voor het beslissen op bezwaarschriften geldt een verdagingstermijn van maximaal zes weken en de mogelijkheid tot verder uitstel in gezamenlijk overleg (artikel 7:10 Awb). Voor het beslissen op beroepschriften bij administratief beroep geldt een verdagingstermijn van maximaal zes weken en de mogelijkheid tot verder uitstel in gezamenlijk overleg (artikel 7:24 Awb).
Het uitgangspunt met betrekking tot de Awb-conforme werkwijze geldt niet voor de regeling inzake de dwangsom bij niet tijdig beslissen (artikel 4:17 Awb). Het laatste betekent dat bij de uitvoering van de wet de dwangsom uitsluitend van toepassing is op de volgende gevallen:
- —
bezwaarschriften tegen beschikkingen vaststelling executiewaarde bodemzaak als bedoeld in artikel 22bis, negende lid, van de wet;
- —
bezwaarschriften tegen beschikkingen betalingskorting als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet;
- —
bezwaarschriften tegen beschikkingen invorderingsrente als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet;
- —
bezwaarschriften tegen beschikkingen aansprakelijkstelling als bedoeld in artikel 49, eerste lid, van de wet;
- —
bezwaarschriften tegen beschikkingen kostenvergoeding bij een onrechtmatig opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, van de wet;
- —
bezwaarschriften tegen beschikkingen bestuurlijke boete als bedoel in artikel 63b van de wet;
- —
bezwaar- en beroepschriften als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen; en
- —
bezwaarschriften tegen voor bezwaar vatbare beschikkingen als bedoeld in de regeling.
Naast het zoveel mogelijk handelen in overeenstemming met de Awb moet de ontvanger bij zijn handelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht nemen, ook als sprake is van privaatrechtelijke handelingen (beslag, executoriale verkoop en dergelijke). Dit betekent onder meer dat als de belastingschuldige in een verzoek aan de Belastingdienst aannemelijk heeft gemaakt dat er gegronde twijfels zijn bij de verschuldigdheid van een onherroepelijk geworden belastingaanslag, de ontvanger de belastingaanslag marginaal toetst. Onder een onherroepelijk vaststaande belastingaanslag wordt in dit verband verstaan een belastingaanslag waartegen geen bezwaar of beroep meer open staat en waarvoor evenmin een ambtshalve beoordeling mogelijk is in verband met termijnoverschrijding. Wanneer bij de marginale toetsing blijkt dat een belastingaanslag in materiële zin niet verschuldigd kan worden geacht, neemt de ontvanger voor een dergelijke aanslag geen invorderingsmaatregelen. Onder invorderingsmaatregelen worden niet alleen dwangmaatregelen zoals de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, maar ook de verrekening van een belastingaanslag met belastingteruggaven begrepen. Uitgangspunt hierbij is dat de marginale toetsing zich beperkt tot feiten die de ontvanger bekend zijn op het moment dat hij tot invordering overgaat. De verrekening van een belastingaanslag waarvan is gebleken dat die in materiële zin niet verschuldigd is met een belastingteruggave wordt niet ongedaan gemaakt, tenzij het verzoek daartoe heeft plaatsgevonden binnen één maand nadat de verrekening is bekendgemaakt.