Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Rb. Oost-Brabant, 11-03-2021, nr. 01/879778-19
ECLI:NL:RBOBR:2021:1076
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
11-03-2021
- Zaaknummer
01/879778-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2021:1076, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 11‑03‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 11‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Doodslag op baby van 6 maanden n.a.v. toepassing geweld (voorheen: shaken baby-syndroom). Vrijspraak van poging doodslag in voorliggende periode. Gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/879778-19
Datum uitspraak: 11 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1982,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 november 2019, 31 januari 2020 en 25 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 oktober 2019.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 februari 2021 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 14 juni 2019 te Rosmalen, in elk geval in Nederland, opzettelijk zijn zoon, genaamd [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] ) van het leven heeft beroofd, door hem meermalen, althans eenmaal, opzettelijk (met kracht)
- vast te pakken en/of te houden, en/of
- (vervolgens) (hevig) door elkaar en/of heen en weer en/of op en neer te schudden, en/of
- tegen een oppervlak te slaan en/of te stoten , en/of
- (hard) op/tegen zijn hoofd te slaan/ stompen, en/of
- anderszins (hevig) geweld uit te oefenen op zijn hoofd en/of zijn lichaam,
waardoor een of meer bloedingen/bloeduitstortingen in de hersenen en/of in de netvliezen van beide oogbollen en/of onder het harde hersenvlies en/of hersenletsel en/of acceleratie-deceleratie trauma (voorheen bekend als shaken-baby-syndrome) is/zijn ontstaan, ten gevolge waarvan [slachtoffer] op 15 juni 2019 is overleden.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juni 2019 te Rosmalen, in elk geval in Nederland, aan zijn zoon, genaamd [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten
- meerdere, althans een bloeding(en) (in) achter de ogen en/of - meerdere, althans een bloeding(en) in de netvliezen van beide ogen en/of - meerdere, althans een bloeding(en) onder het harde hersenvlies en/of - acceleratie-deceleratie trauma (voorheen bekend als shaken-baby-syndrome), althans hersenletsel
door hem meermalen, althans eenmaal, opzettelijk en met kracht
- vast te pakken en/of te houden en/of
- (hevig) door elkaar en/of heen en weer en/of op en neer te schudden en/of
- (hard) tegen een oppervlak te slaan en/of te stoten en/of
- op/tegen zijn hoofd te slaan en/of te stompen en/of
- anderszins geweld uit te oefenen op zijn hoofd en/of zijn lichaam,
ten gevolge waarvan [slachtoffer] op 15 juni 2019 is overleden.
2. hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 22 mei 2019 tot en met 13 juni 2019 te Rosmalen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn zoon, genaamd [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] ) van het leven te beroven, met dat opzet hem meermalen, althans eenmaal, (met kracht) heeft
- - vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- (vervolgens) (hevig) door elkaar en/of heen en weer en/of op en neer geschud, en/of
- tegen een oppervlak geslagen en/of gestoten, en/of
- (hard) op/tegen zijn hoofd geslagen/ gestompt, en/of
- anderszins (hevig) geweld uitgeoefend op zijn hoofd en/of zijn lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsbeslissing.
De bronnen.1.
1. een dossier van de regiopolitie Eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche 's-Hertogenbosch, onderzoek OB1R019076 Powell, proces-verbaalnummer 2019122006, afgesloten d.d. 27 september 2019, aantal doorgenummerde bladzijden: 681. Dit dossier bevat een verzameling processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden;
2. een geschrift, te weten een rapport met bijlagen, genaamd “Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood”, van dr. [deskundige] (arts en forensisch patholoog, NFI-deskundige forensische pathologie bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag) van 8 augustus 2019;
3. een geschrift, te weten een rapport, genaamd “Medisch-forensisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een bijna 6 maanden oude jongen”, van dr. [deskundige] (forensisch arts KNMG, NFI-deskundige Forensische Geneeskunde bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag) van 28 januari 2020;
4. een geschrift, te weten een rapport, genaamd “Definitief deskundig verslag”, van prof. dr. [deskundige] forensisch patholoog bij het Centrum voor Gerechtelijke Geneeskunde van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen) van 10 september 2020.
Inleiding.
Op 14 juni 2019 om 12.432.uur heeft verdachte bij de meldkamer van de hulpdiensten melding gemaakt dat zijn zoon [slachtoffer] , op dat moment bijna zes maanden oud, nergens meer op reageert en naar adem snakt.3.Hierop zijn meerdere eenheden van de ambulance en de politie aangekomen bij de woning van verdachte en is [slachtoffer] zeer kort daarna vanwege zijn zorgelijke gezondheidstoestand per ambulancehelikopter overgebracht naar het Radboud UMC in Nijmegen.4.
De artsen van het Radboud UMC constateren bij [slachtoffer] een hoge bloeddruk, een trage hartslag en een slecht knijpend hart. Ook blijkt dat er vocht, bloedingen en zwellingen aanwezig zijn in zijn hersenen. Er wordt een zeer ernstig beeld geconstateerd waarbij er bijna geen hersenactiviteit meer wordt waargenomen en zwellingen alleen maar lijken toe te nemen. Verder worden er diverse nieuwe en oude bloedingen waargenomen op het netvlies van [slachtoffer] , hetgeen passend zou zijn in het toebrengen van letsel door het schudden van de baby. Ondanks alle ingrepen is [slachtoffer] op 15 juni 2019 om 03.35 uur komen te overlijden.5.Door de forensisch arts van de GGD Gelderland-Zuid is op grond van het vorenstaande een verklaring “niet natuurlijk overlijden” afgegeven.6.
Het vorenstaande heeft geleid tot het opsporingsonderzoek Powell. Gedurende het onderzoek is (medische) informatie over [slachtoffer] en zijn ouders opgevraagd en verkregen. Enkele artsen met verschillende disciplines hebben onderzoek verricht. Er heeft sectie plaatsgevonden op het lichaam van [slachtoffer] en naar aanleiding daarvan is een medisch forensisch onderzoek ingesteld. Uit al deze onderzoeken kwam het beeld naar voren dat [slachtoffer] zowel kort voor het reanimatiebehoeftig worden als op een eerder moment / eerdere momenten letsel heeft opgelopen door ingewerkt hevig geweld (trauma). Aanvankelijk werden beide ouders van [slachtoffer] als verdachte aangemerkt. Uiteindelijk heeft nader onderzoek er toe geleid dat alleen de vader van [slachtoffer] als verdachte vervolgd is.
Onderzoek naar, onder meer, de telefoon van verdachte, de zoekgeschiedenis van het Google account van verdachte, zijn medische gegevens en de verklaringen afgelegd door verdachte en zijn partner, in samenhang bezien met de overige (medische) onderzoeksresultaten, heeft tot de verdenking geleid dat verdachte:
1. op 14 juni 2019 in Rosmalen [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan doodslag (primair) dan wel dat hij [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld met de dood tot gevolg (subsidiair);
2. in de periode van 22 mei 2019 tot en met 13 juni 2019 in Rosmalen geprobeerd heeft om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven (poging doodslag).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de onder feit 1 primair ten laste gelegde doodslag en de onder feit 2 ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat verdachte integraal behoort te worden vrijgesproken van hetgeen hem wordt verweten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden die haar uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn gebleken.
De officier van justitie heeft op grond van de eerste bevindingen van de artsen in het Radboud UMC en het schouwverslag van de forensisch arts van de GGD Gelderland-Zuid een onderzoek gelast naar de toedracht van de geconstateerde letsels bij en doodsoorzaak van [slachtoffer] . Dat heeft geresulteerd in een aantal (deel)rapporten van verschillende artsen en deskundigen. De rechtbank zal hierna de belangrijkste elementen uit deze rapporten bespreken.
Het pathologisch onderzoek.7.
Op 17 juni 2019 heeft dr. [deskundige] , arts en forensisch patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut, sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer] . De bevindingen van de deskundige zijn neergelegd in haar rapport van 8 augustus 2019 en komen op het volgende neer.
De vastgestelde letsels.
Bij [slachtoffer] zijn (deels genezen) ribbreuken vastgesteld. Er was daarnaast sprake van een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (subduraal) en een uitbreiding van de bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen (subarachnoïdaal). Ook werden in beide oogbollen uitgebreide bloeduitstortingen in de netvliezen (retinabloedingen) vastgesteld die meer dan 95% van het oppervlak bedekten en alle lagen betroffen. Bovendien was er beiderzijds glasvochtbloeding. In beide oogzenuwen waren er bloeduitstortingen (subdurale en subarachnoïdale bloedingen van de opticusschede met uitbreiding intrapapillair). Voorts werden in beide ogen (links meer dan rechts) ijzerafzettingen in de oogzenuwen vastgesteld alsook verlittekening van het netvlies beiderzijds (temporale gliose van de retina). In de netvliezen werd geen ijzerafzetting aangetoond.
De mogelijke toedracht van de letsels.
Over de mogelijke toedracht van deze letsels heeft de deskundige in haar rapport opgenomen dat de vastgestelde ribbreuken bij leven door trauma waren ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend en/of comprimerend geweld op de romp. In het kader van niet-accidenteel letsel (toegebracht) noemt de deskundige het stevig vastpakken van de romp met druk van de vingers tegen de ribben en bewegen van de ribben richting de werkvelkolom en het borstbeen. Dit letsel zou ook kunnen zijn veroorzaakt door een accidenteel incident (niet toegebracht) zoals het vallen van een hoogte al dan niet op een structuur.
De vastgestelde bloeduitstortingen onder de hersenvliezen, in de oogbollen en de oogzenuwen waren bij leven ontstaan door ingewerkt hevig geweld op het hoofd. Dit letsel zou kunnen passen bij een niet-accidenteel (toegebracht) hoofdletsel. De deskundige geeft als voorbeeld het hevig heen en weer schudden (repeterend acceleratie-deceleratie trauma) en/of door stomp (botsende) gewelds(krachts)inwerking (op het hoofd slaan, stompen en/of gooien van een grote hoogte al dan niet met of tegen structuren). Deze letsels zouden ook kunnen passen bij accidenteel (niet toegebracht) hoofdletsel, bijvoorbeeld door een val van grote hoogte (hoog energetisch trauma). Simpele ‘huis-tuin-en keuken ongevallen’ (minimale accidenten) zijn onvoldoende om dergelijke ernstige en fataal verlopende letsels te verklaren.
De doodsoorzaak.
Het intreden van de dood wordt door de deskundige verklaard als gevolg van hoofdletsel dat kort voorafgaand aan het reanimatiebehoeftig worden is ontstaan en geleid heeft tot verscheuring van bloedvaten (ankervenen) tussen het harde hersenvlies en de zachte hersenvliezen (subduraal), bloeduitstorting onder het harde hersenvlies en onder de zachte hersenvliezen (subarachnoïdaal), uitgebreide bloeduitstortingen en overige afwijkingen in de oogbollen en de oogzenuwen, noodzaak tot hospitalisatie, hersenzwelling en herseninklemming. Vanwege de ongunstige prognose van [slachtoffer] ten gevolge van hetgeen hiervoor is aangehaald, was er noodzaak tot het beëindigen van de behandeling, waarop de dood intrad.
De deskundige heeft voorts een onderzoek gedaan naar mogelijk andere (medische) oorzaken die de geconstateerde letsels en de doodsoorzaak kunnen verklaren en concludeert dat medische-, toxicologische- en andere oorzaken voortvloeiend uit de medische voorgeschiedenis en geboorte uitgesloten zijn.
De waarschijnlijkheid van de oorzaak van de letsels.
Over de waarschijnlijkheid van de mogelijke toedracht van de letsels aan de ribben, in het hoofd en in de ogen/oogzenuwen concludeert de deskundige als volgt.
Gezien de jonge leeftijd van [slachtoffer] , de locatie van de ribbreuken en het ontbreken van een ziekelijke botafwijking (waardoor een verhoogd risico op botbreuken niet aan de orde is), is het (veel) waarschijnlijker dat de ribbreuken zijn toegebracht dan dat ze niet zijn toegebracht.
Over het hoofdletsel concludeert de deskundige dat gezien de uitgebreidheid van de sectie en aanvullende onderzoeken naar traumatische en medische oorzaken, de combinatie van bevindingen (het substraat van traumatische letsels in het hoofd, de ogen/oogzenuwen en de ribbreuken), bij een jong kind waarbij een andere (medische- en/of geboorte gerelateerde) oorzaak ontbreekt, de combinatie van bevindingen (zeer) veel waarschijnlijker is onder de hypothese dat hier sprake is van toegebracht letsel, dan van niet toegebracht letsel.
De datering van de letsels.
De deskundige heeft vervolgens met betrekking tot het moment waarop de letsels aan de ribben zijn ontstaan geconcludeerd dat deze goed kunnen passen bij een ouderdom van tenminste zeven dagen voor het overlijden.
Daarnaast zijn er aanwijzingen voor tenminste twee momenten waarop de bloeduitstortingen in het hoofd zijn ontstaan. De plaatselijke gele verkleuring aan de binnenzijde van het harde hersenvlies wijst op een vorderende ouderdom en daarnaast was er één recente bloeding die kort voorafgaand aan het reanimatiebehoeftig worden is ontstaan en de oorzaak is geweest van het reanimatiebehoeftig worden. Op grond van de bevindingen in de ogen/oogzenuwen zijn er ook aanwijzingen voor tenminste twee momenten waarop de letsels zijn ontstaan: één recent voor het reanimatiebehoeftig worden en overlijden (minder dan circa twee dagen voor overlijden) (gezien de afwezige ijzerkleuring in de bloeduitstortingen van de netvliezen) en een eerder moment van meer dan twee dagen voor overlijden (gezien de positieve ijzerkleuring in de bloeduitstortingen van de oogzenuwen).
De deskundige concludeert tot slot dat het recente moment van het oplopen van het hoofdletsel (net voorafgaand aan het reanimatiebehoeftig worden) uiteindelijk tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid. Kinderen kunnen na oplopen van dergelijk trauma (het recent voor overlijden opgetreden incident dat uiteindelijk fataal is geworden) niet meer normaal functioneren.
Het medisch forensisch onderzoek.8.
Door dr. [deskundige] , forensisch arts KNMG bij het Nederlands Forensisch Instituut, is een medisch forensisch onderzoek verricht. De deskundige heeft hiertoe alle relevante medische gegevens, pathologische bevindingen, foto- en videomateriaal waarop [slachtoffer] te zien is en de verklaringen van verdachte en zijn partner bestudeerd en forensisch geïnterpreteerd. In de kern genomen houden zijn bevindingen het navolgende in.
Stollingsafwijkingen.
Bij opname van [slachtoffer] bleken zijn stollingswaarden afwijkend. Deze combinatie van uitslagen werd door de behandelende artsen geïnterpreteerd als passend bij verbruik van stollingsfactoren als een gevolg van de bloedingen onder de hersenvliezen. Echter, op basis van nagekomen aanvullende stollingsuitslagen wordt geconcludeerd dat bij [slachtoffer] mogelijk een relevant stollingsfactor V-tekort (Factor V-deficiëntie) aanwezig was. Volgens de deskundige valt niet uit te sluiten dat dit tekort een bijdrage heeft geleverd aan het ontstaan van de gevonden bloeduitstortingen, waarbij er meer en/of grotere bloeduitstortingen bij bijvoorbeeld de hersenvliezen of onderhuids zijn ontstaan. Wat de netvliezen betreft, acht de deskundige de verlaagde Factor V als oorzaak van netvliesbloedingen onaannemelijk en wijst een vouw in het netvlies beiderzijds op een andere oorzaak, namelijk een doorgemaakte grote krachtsinwerking.
De bloedingen onder de hersenvliezen.
Samengevat waren bij [slachtoffer] zichtbaar bloedingen beiderzijds onder het harde hersenvlies (in de subdurale ruimte) van de grote hersenen, en bloedingen rechtsvoor, en op latere scans ook in de scheiding tussen de voorhoofds- en slaaphersenkwab in (de fissura Sylvii), onder het spinnenwebvlies (in de subarachnoïdale ruimte).
De deskundige rapporteert dat bloedingen onder het harde hersenvlies ontstaan als de ankervenen (brugvenen die het bloed afvoeren dat de hersenen van zuurstof en voedingsstoffen heeft voorzien) (af)scheuren. Er zijn meerdere verklaringen voor het ontstaan van subdurale bloeduitstortingen, zoals medische oorzaken, een krachtsinwerking of een combinatie daarvan. Subarachnoïdale bloedingen bij jonge kinderen worden meestal veroorzaakt door een krachtsinwerking en worden ongeveer even vaak gezien na toegebracht letsel als na een accidentele krachtsinwerking, aldus de deskundige.
De deskundige concludeert dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor medische oorzaken als verklaring voor de bloeduitstortingen onder de hersenvliezen. Ook krachtsinwerkingen opgetreden tijdens de geboorte kunnen de bloeduitstortingen niet verklaren. Evenmin kunnen het op het matras laten vallen, iets harder wiegen, of met het kind een trap afrennen zonder het hoofd te ondersteunen, de krachten opleveren die nodig zijn om beiderzijds een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (en onder het spinnenweb hersenvlies) te verklaren. Niet valt uit te sluiten dat bij een bloedingsneiging op basis van Factor V-tekort een restpercentage van 15%) zoals bij [slachtoffer] , bij geringere krachtsinwerkingen alsnog bloeduitstortingen onder de hersenvliezen zouden kunnen ontstaan. Er zijn echter geen gevallen bekend van bloedingen in het hoofd bij niet-mobiele zuigelingen bij een Factor V-activiteit boven de 2%.
De deskundige komt tot de conclusie dat de bloeduitstortingen onder de hersenvliezen – ook in het licht van het Factor V-tekort – iets waarschijnlijker zijn onder de hypothese van significante krachtsinwerking (bijvoorbeeld: repeterende acceleratie-deceleratie krachtsinwerking, een impacttrauma of een combinatie van beide) dan van een milde krachtsinwerking (bijvoorbeeld: op het matras laten vallen, iets harder wiegen of met het kind een trap afrennen zonder het hoofd te ondersteunen).
Hersenfunctiestoornissen, hersenschade.
Uit neuropathologisch onderzoek is gebleken dat er bij [slachtoffer] geen afwijkingen in
aanleg of in ontwikkeling van de hersenen waren, en er waren geen aanwijzingen voor een ziekte. Wel bleek dat traumatische (door krachtsinwerkingen) beschadiging van zenuwbanen (axonale schade) aanwezig was in vele gebieden van de hersenen (grote en kleine hersenen, hersenbalk, witte stof vezelbanen en hersenstam).
De deskundige concludeert dat de hersenbeschadiging (zich uitend in de ernstige hersenfunctiestoornissen, met uiteindelijk de dood tot gevolg) veel waarschijnlijker is onder de hypothese van een significante krachtsinwerking (repeterende acceleratie-deceleratie krachtsinwerkingen, een impacttrauma of een combinatie van beide, of een niet gemelde ernstige accidentele krachtsinwerking), dan onder de hypothese van een milde krachtsinwerking (zoals op het matras laten vallen, iets harder wiegen, of met het kind een trap afrennen zonder het hoofd te ondersteunen), of een medische aandoening. Deze krachtsinwerking moet na de geboorte hebben plaats gevonden.
De letsels aan de ogen en oogzenuwen.
De deskundige heeft zich vervolgens uitgelaten over de letsels aan de ogen en oogzenuwen. Naast de eerder geconstateerde netvliesbloedingen, is bij oogpathologie gebleken dat tevens beiderzijds een ‘retinal fold’ in het netvlies aanwezig was (een plooi als gevolg van plaatselijke netvliesloslating). Daarnaast is sprake van bloedingen onder de harde hersenvliezen en spinnenwebvliezen van de oogzenuwen beiderzijds. Ook waren in de zenuwlaag van het netvlies tekenen van beschadiging/verlittekening (gliose).
De deskundige beschrijft dat netvliesbloedingen een medische oorzaak hebben of door een krachtsinwerking kunnen zijn veroorzaakt. Netvliesbloedingen zijn zeer zelden beschreven bij stollingsstoornissen en/of stofwisselingsziekten. De deskundige vervolgt dat de meest waarschijnlijke verklaring voor het ontstaan van uitgebreide netvliesbloedingen (in één of beide ogen), krachtsinwerking is. Netvliesbloedingen als gevolg van een krachtsinwerking zullen zeer waarschijnlijk direct na de krachtsinwerking ontstaan en daarmee door een kundig arts direct aantoonbaar zijn. Valpartijen van beperkte hoogte acht de deskundige een onwaarschijnlijke oorzaak van de geconstateerde netvliesbloedingen. Accidentele valpartijen kunnen in zeldzame gevallen de oorzaak zijn, maar dan zijn de netvliesbloedingen vaak eenzijdig, beperkt in omvang, plaatselijk aanwezig en oppervlakkig. Fysieke krachten die door acceleratie (versnelling) en deceleratie (vertraging) ontstaan, zoals tijdens een heftig schudincident of door forse impact op of tegen het hoofd, leiden geregeld tot netvliesbloedingen, aldus de deskundige. Een toenemende uitgebreidheid (in meerdere netvlieslagen en verspreid over het gehele netvlies) is daarbij in toenemende mate gecorreleerd met een niet-accidentele (toegebracht) oorzaak. De specifiteit van netvliesbloedingen die zeer groot in aantal, in meerdere lagen en tot aan de periferie, aanwezig zijn, is hoog voor toegebracht hersenletsel.
Indien naast netvliesbloedingen ook ‘vouwen’ worden vastgesteld (gebieden met plaatselijke netvliesloslating) dan is dit zeer sterk geassocieerd met repeterende acceleratie-deceleratie krachtsinwerking, een impacttrauma of een combinatie van beide of een hoog energetische krachtsinwerking (een auto ongeval bij hoge snelheid of een val van grote hoogte). Gliose betreft littekenweefsel van zenuwcellen als gevolg van eerdere (niet nader te dateren) beschadiging daarvan.
De deskundige concludeert vervolgens dat er geen medische oorzaken bij [slachtoffer] gevonden zijn die een dusdanig uitgebreid patroon van netvliesbloedingen met netvliesloslating en zenuwbeschadiging beiderzijds kunnen verklaren. De uitgebreide netvliesbloedingen in de vliezen om de oogzenuwen heen, samen met de ‘retinal fold’ (plooi als gevolg van plaatselijke netvliesloslating) beiderzijds en tekenen van zenuwbeschadiging/verlittekening (gliose) in de zenuwlaag van het netvlies bij [slachtoffer] zijn veel waarschijnlijker bij de hypothese van een significante krachtsinwerking (bijvoorbeeld: repeterende acceleratie-deceleratie krachtsinwerking, een impacttrauma, een combinatie van beide of een niet gemelde ernstige accidentele krachtsinwerking), dan onder de hypothese van een milde (beperkte) krachtsinwerking (bijvoorbeeld: op het matras laten vallen, iets harder wiegen of met het kind een trap afrennen zonder het hoofd te ondersteunen). Een Factor V-tekort (restpercentage van 15%) wijzigt deze bewijswaarde niet, aldus de deskundige.
De ribbreuken.
De deskundige merkt ten aanzien van de ribbreuken op dat deze zeldzaam zijn bij jonge kinderen vanwege de flexibiliteit van hun borstkas. Botbreuken kunnen ontstaan ten gevolge van botafwijkingen, botziekte of door een directe hevige accidentele krachtsinwerking of niet accidentele krachtsinwerking. Bij [slachtoffer] zijn er geen aanwijzingen voor een botziekte of botafwijking met verhoogde kans op het ontstaan van botbreuken. Gezien de leeftijd van [slachtoffer] bij het ontdekken van de ribbreuken, de positie in de ribbenboog en de normaal verlopen geboorte, is de geboorte als oorzaak uitgesloten. Daarmee blijft een krachtsinwerking ná de geboorte als verklaring over.
De deskundige concludeert dat de aanwezigheid van ribbreuken bij [slachtoffer] dan ook waarschijnlijker is onder de hypothese van significante krachtsinwerking, dan onder de hypothese van een milde krachtsinwerking.
De eindconclusie van het medisch forensisch onderzoek.
De eindconclusie van de deskundige luidt dat ziektes ofwel medische aandoeningen op basis van anamnestische gegevens en de resultaten van klinisch- en laboratoriumonderzoek en de sectiebevindingen uitgesloten kunnen worden als verklaring voor de combinatie van bevindingen bij [slachtoffer] . De geconstateerde letsels zijn niet ontstaan door toedoen van [slachtoffer] of bij gebruikelijke verzorgingshandelingen. Dit betekent dat een krachtsinwerking als verklaring resteert.
Een krachtsinwerking tijdens de geboorte is uitgesloten als verklaring voor de combinatie van bevindingen bij [slachtoffer] gezien zijn leeftijd op 14 juni 2019 en het ontbreken van aanwijzingen voor neurologische problematiek in de periode tussen de geboorte op [geboortedatum 2] en mei/juni 2019, de radiologische dateringen en de sectiebevindingen/dateringen. Daarmee resteert een krachtsinwerking (toegebracht of accidenteel) na de geboorte.
De combinatie van bevindingen is niet passend bij het op een matras laten vallen, iets harder wiegen of met het kind een trap afrennen zonder het hoofd te ondersteunen. Indien sprake is geweest van een accidenteel trauma moet sprake zijn geweest van een ernstig hoogenergetisch trauma, zoals bijvoorbeeld een val van aanzienlijke hoogte of een ernstig verkeersongeval.
De deskundige beoordeelt de combinatie van bevindingen als veel waarschijnlijker onder de hypothese niet-accidentele krachtsinwerking (toegebracht letsel) dan onder de hypothese accidentele krachtsinwerking. Factor V-tekort wijzigt deze bewijswaarde niet. Niet uit te sluiten valt, dat dit Factor V-tekort een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de gevonden bloedingen, waarbij er meer en/of grotere bloeduitstortingen zijn ontstaan. Echter, er moeten substantiële krachtsinwerkingen hebben plaatsgevonden om het geheel aan bevindingen te verklaren.
Over het moment waarop de letsels mogelijk zijn ontstaan heeft de deskundige opgemerkt dat het niet mogelijk is om de combinatie van bevindingen in het hoofd, na een ernstige krachtsinwerking, betrouwbaar te dateren op basis van de medische bevindingen. Het geven van een indicatie voor het moment van ontstaan, blijkt nauwkeuriger mogelijk met behulp van de klinische verschijnselen van ernstige letsels dan het dateren van minder ernstig hersenletsel. Een directe aanvang van klinische symptomen, zoals een onmiddellijke daling van het bewustzijnsniveau, onregelmatige of bemoeilijkte ademhaling is medisch logisch verklaarbaar. Het direct ontstaan (ordegrootte: seconden) van klinische symptomen na een gewelddadige handeling bij ernstig toegebracht schedel-/hersenletsel is zeer aannemelijk. Hoe ernstiger de verschijnselen, het klinische beloop en restverschijnselen, des te onwaarschijnlijker is het dat er tussen het ontstaan van het letsel en het ontstaan van de verschijnselen een symptoomvrije periode is geweest. Het veroorzakend mechanisme bij ernstig acuut hersenletsel moet dan qua moment geplaatst worden na het laatste moment van normaal functioneren en vlak voor het optreden van ernstige klinische verschijnselen. Voor de nadere vaststelling van dit moment moet worden uitgegaan van de afgelegde verklaringen.
De deskundige concludeert dat uitgaande van de verklaringen van de ouders een acute verandering in het neurologisch functioneren van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden aan het einde van de ochtend op 14 juni 2019. Een acuut veranderd neurologisch functioneren volgt vrijwel direct op de veroorzakende krachtsinwerking. Het laatste moment van geobjectiveerd normaal functioneren moet in elk geval hiervoor liggen. [slachtoffer] was volgens beide ouders in normale doen aan het begin van de ochtend van 14 juni 2019 en dronk omstreeks 07.30 uur de fles. Omstreeks 12.44 uur toonde [slachtoffer] sterk afwijkend functioneren. De veroorzakende krachtsinwerking voor de acute verandering van het neurologisch functioneren van [slachtoffer] moet dan ook plaats hebben gevonden op de ochtend van 14 juni 2019, na het laatste moment van normaal functioneren.
Op basis van neuro-/oogpathologische datering zijn er voorts één of meerdere eerdere momenten van substantiële krachtsinwerking circa twee tot vier weken eerder. De aanwezigheid van meerdere ribbreuken met radiologisch verschillende genezingskenmerken zou hier ook bij kunnen passen.
Contra-expertise9.
Op verzoek van de verdediging is een contra-expertise verricht door prof. dr. [deskundige] , forensisch patholoog bij het Centrum voor Gerechtelijke Geneeskunde van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen. De deskundige heeft zijn bevindingen neergelegd in het door hem uitgebrachte rapport van 10 september 2020 en deze houden het volgende in.
De deskundige concludeert dat de vastgestelde constellatie van letsels (subduraal hematoom, hypoxemische encefalopathie met axonale schade, bilaterale retinale- en oogzenuwbloedingen en ribfracturen) geen gekende medische oorzaak heeft anders dan trauma. Een schudincident, een schud-/impactincident alsook een hevig impactincident kunnen de vastgestelde constellatie van klinische en pathologische bevindingen veroorzaken en verklaren. Er zijn daarentegen geen louter medische problemen die hieraan ten grondslag kunnen liggen. De deskundige concludeert dan ook dat het veel meer waarschijnlijk is dat de letsels en/of afwijkingen het gevolg zijn geweest van een krachtsinwerking dan dat deze het gevolg zijn geweest van een medische oorzaak.
Over het moment van het ontstaan van de letsels vervolgt de deskundige dat gesteld kan worden dat de hersenschade is veroorzaakt door een incident onmiddellijk voor het optreden van klinische symptomen. Uit wetenschappelijk onderzoek van de deskundige is gebleken dat er geen lucide interval (periode zonder symptomen) optreedt na abusive head trauma (voorheen: shaken baby syndroom) in de aanwezigheid van retinale bloedingen, zoals in dit geval. Een eerste subdurale bloeding (oud letsel) moet zich hebben gevormd ten minste twee à drie weken voor 15 juni 2019.
Met betrekking tot het Factor V-tekort als mogelijke oorzaak van de netvlies- en hersenbloedingen wordt door de deskundige geconcludeerd dat deze discussie weinig relevant is, omdat de hypoxemische encefalopathie en de diffuse axonale hersenschade vastgesteld bij neuropathologisch onderzoek absoluut niet kunnen worden verklaard door een Factor-V tekort en dit de belangrijkste mechanismen van het overlijden betreffen.
De betrouwbaarheid van de deskundigenrapporten.
De rechtbank gaat uit van de deskundigheid van de rapporteurs van de hiervoor besproken rapporten. Dr. [deskundige] en prof. dr. [deskundige] zijn geregistreerd in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen op het gebied forensische pathologie. Dr. [deskundige] is werkzaam bij het NFI als tekenbevoegde deskundige op het gebied van forensische geneeskunde. Gezien de opleiding en toetsing door het NFI en het feit dat dr. [deskundige] werkzaam is binnen het geaccrediteerde kwaliteitssysteem van de NFI, wordt hij door de rechtbank als deskundige (in de zin van de wet) beschouwd. De deskundigheid van de rapporteurs is door de verdediging niet in twijfel getrokken.
Gelet op de deskundigheid van de rapporteurs, zal de rechtbank ook uitgaan van de (juistheid van) de bevindingen en conclusies van deze deskundigen zoals neergelegd in de door hen opgestelde rapporten, tenzij er gegronde redenen zijn om daar aan te twijfelen.
De verdediging kan zich niet verenigen met de onderzoeksbevindingen van de hiervoor genoemde deskundigen, met name niet met de bevindingen die betrekking hebben op de doodsoorzaak. De verdediging is van mening dat een andere (medische) oorzaak voor de dood van [slachtoffer] niet is uitgesloten en dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar alternatieve oorzaken. De verdediging baseert zich daarbij op een rapport van [deskundige] van 29 januari 2020 dat op verzoek en in opdracht van de verdediging is opgemaakt. Tevens verwijst de verdediging naar de getuigenverklaringen van [getuige 1] (de moeder van [slachtoffer] ) en [getuige 2] (de grootmoeder van [slachtoffer] ) bij de rechter-commissaris. De verdediging heeft verder aangevoerd dat het rapport van prof. dr. [deskundige] geen toegevoegde waarde heeft in de onderhavige zaak, omdat dit rapport zeer summier van aard is en geen antwoorden geeft op specifieke vragen van de verdediging.
De rechtbank heeft het door de verdediging ingebrachte rapport van [deskundige] op de zitting van 31 januari 2020 aan het procesdossier toegevoegd. De rechtbank heeft op deze zitting evenwel geoordeeld dat op dat moment niet was aangetoond dat [deskundige] , kijkend naar de specifiek in deze zaak vereiste deskundigheid (radiologie, oogheelkunde, patholoog-anatomie en kindergeneeskunde), een deskundige is in de zin van de wet.
Op de zitting van 25 februari 2021 heeft de verdediging het rapport van [deskundige] uitvoerig aan de orde gesteld, maar is de verdediging niet ingegaan op de deskundigheid van [deskundige] . De verdediging heeft geen onderbouwde argumenten naar voren gebracht waaruit geconcludeerd kan worden dat de deskundigheid van [deskundige] in deze zaak is gegeven. Dit maakt dat de rechtbank tot het oordeel komt dat [deskundige] niet als deskundige kan worden aangemerkt. [deskundige] is niet ingeschreven in het deskundigenregister. Evenmin kan hij op grond van de beschikbare informatie over zijn werkzaamheden als deskundige worden aangemerkt, omdat niet is gebleken dat zijn expertise zich uitstrekt tot de in deze zaak vereiste deskundigheid. Gelet hierop zal de rechtbank het rapport van [deskundige] buiten beschouwing laten bij de beoordeling van de zaak, in die zin dat de rechtbank in de inhoud van het rapport van [deskundige] geen aanleiding ziet te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen zoals neergelegd in de eerdergenoemde rapporten van dr. [deskundige] , dr. [deskundige] en prof. dr. [deskundige] .
De rechtbank is het met de verdediging eens dat het rapport van prof. dr. [deskundige] summier is (zijn bevindingen beslaan ongeveer 2 pagina’s), maar de verdediging miskent dat de omvang van het rapport niets zegt over de deskundigheid van prof. dr. [deskundige] , de volledigheid van zijn onderzoek en de juistheid van de door hem toegepaste methode(n) en getrokken conclusies. De rechtbank stelt vast dat de deskundige in het bezit is gesteld van alle relevante stukken in deze zaak en op grond daarvan een gedegen onderzoek heeft kunnen verrichten. De vragen die aan deze deskundige zijn voorgelegd, zijn naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam beantwoord.
De getuigenverklaringen van de moeder en grootmoeder van [slachtoffer] leiden er niet toe dat getwijfeld moet worden aan de uitkomsten van de eerdergenoemde rapporten. Nog daargelaten dat zij niet medisch onderlegd zijn, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit die verklaringen niet dat de door de hiervoor genoemde rapporteurs uitgevoerde onderzoeken en hun bevindingen gebrekkig en onvolledig zijn. Daarnaast blijkt uit de rapporten dat de medische voorgeschiedenis van [slachtoffer] , familieanamnese en een mogelijke stollingsstoornis in de uitgevoerde onderzoeken zijn betrokken, waarbij telkens de conclusie was dat medische aandoeningen uitgesloten konden worden als verklaring voor de combinatie van bevindingen (hersenletsel, oogletsel en ribbreuken, zoals eerder omschreven). Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien hoe de verklaringen van de moeder en grootmoeder van [slachtoffer] tot andere onderzoeksbevindingen zouden kunnen leiden.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat het rapport van prof. dr. [deskundige] in september 2020 aan de verdediging is verstrekt. Indien de verdediging de mening was toegedaan dat deze deskundige geen gedegen onderzoek heeft verricht en/of onvoldoende antwoord heeft gegeven op de vragen van de verdediging, dan had het op de weg van de verdediging gelegen om de rechter-commissaris te verzoeken aanvullende vragen te stellen aan deze deskundige. De verdediging had daar alle tijd en gelegenheid voor, maar heeft dat achterwege gelaten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven om aan de deskundigheid van dr. [deskundige] , dr. [deskundige] en prof. dr. [deskundige] , het door hen gedane onderzoek en hun onderzoeksbevindingen te twijfelen. Dit geldt temeer nu de bevindingen van deze deskundigen over het geconstateerde letsels, de toedracht daarvan, het ontstaansmoment en de doodsoorzaak eensluidend zijn.
Tussenconclusie.
De rechtbank is van oordeel dat de genoemde deskundigenrapportages op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke motivering. De rechtbank neemt deze conclusies dan ook over.
Op basis van deze rapportages stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van zeer ernstig hoofd-/hersenletsel dat bij leven is ontstaan. Er zijn geen medische, toxicologische, of andere oorzaken voortvloeiend uit de medische voorgeschiedenis en geboorte die dit letsel kunnen verklaren. Evenmin kan dit verklaard worden door milde beperkte krachtsinwerkingen (op het matras laten vallen, iets harder wiegen of met het kind een trap afrennen zonder het hoofd te ondersteunen) en andere ‘huis-tuin-keuken ongevallen’. Het geconstateerde letsel is ook niet ontstaan door toedoen van [slachtoffer] of bij gebruikelijke verzorgingshandelingen. Uit de medische gegevens van de huisarts en de verklaringen van de ouders van [slachtoffer] is evenmin gebleken dat [slachtoffer] betrokken is geweest bij een incident met een hoog energetisch trauma, zoals bijvoorbeeld een val van grote hoogte of een ernstig verkeersongeval.10.
De rechtbank concludeert dan ook dat [slachtoffer] om het leven is gekomen door niet-accidenteel, ofwel toegebracht hoofd-/hersenletsel passend bij een schudtrauma (het hevig heen en weer schudden, repeterend acceleratie-deceleratie trauma) en/of door stomp (botsende) krachtsinwerking (op het hoofd slaan, stompen en/of gooien van een grote hoogte al dan niet met of tegen structuren).
Dit hoofd-/hersenletsel is ontstaan ná het laatste moment van normaal functioneren van [slachtoffer] en zeer kort voorafgaand aan de veranderingen van het neurologisch functioneren van [slachtoffer] en het reanimatiebehoeftig worden. Op grond van de verklaringen van de ouders van [slachtoffer] en de 112-melding concludeert de rechtbank dat [slachtoffer] op 14 juni 2019 (in ieder geval) om 07.30 uur normaal functioneerde, zoals hierna nader uiteengezet, en dat omstreeks 12.45 uur de melding werd gedaan van het optreden van klinische verschijnselen bij [slachtoffer] .11.De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat op 14 juni 2019 tussen 07.30 uur en 12.45 uur op [slachtoffer] een significante niet-accidentele krachtsinwerking is toegepast, ten gevolge waarvan hij zeer ernstig hoofd-/hersenletsel heeft opgelopen en waaraan hij op 15 juni 2019 om 03.35 uur is komen te overlijden.
Door wie is het letsel toegebracht?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld wie strafrechtelijk verantwoordelijk geacht kan worden voor het toebrengen van het bij [slachtoffer] vastgestelde letsel dat uiteindelijk tot zijn dood heeft geleid.
Bij de beantwoording van deze vraag zijn de verklaringen van verdachte en diens partner (de moeder van [slachtoffer] ) van groot belang. Deze verklaringen houden in de kern genomen in dat [slachtoffer] op 13 juni 2019 tussen 20.00 uur en 21.00 uur naar bed is gegaan. [slachtoffer] was toen niet ziek en er zijn geen bijzonderheden bij [slachtoffer] opgevallen. Op 14 juni 2019 zijn verdachte, zijn partner en [slachtoffer] omstreeks 06.30 uur wakker geworden. Moeder heeft [slachtoffer] aangekleed en hem de fles gegeven. [slachtoffer] heeft toen 75cc gedronken. Verdachte heeft de fles overgenomen, waarna [slachtoffer] nog eens 30cc bij hem heeft gedronken. Moeder en verdachte hebben toen geen bijzonderheden gemerkt aan [slachtoffer] . Hij was jengelig, maar dat was hij wel vaker. Er was in ieder geval geen reden voor acute zorg. Moeder is omstreeks 07.30 uur naar haar werk vertrokken en [slachtoffer] was vanaf dat moment alleen in huis met zijn vader, verdachte. Er is die ochtend niemand anders in de woning van verdachte geweest. Omstreeks 12.45 uur heeft verdachte de 112-melding gedaan, omdat [slachtoffer] een vreemd geluid maakte, nergens op reageerde en helemaal slap was.12.Op de zitting van 25 februari 2021 heeft verdachte gepersisteerd bij deze verklaring.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte op 14 juni 2019 na 07.30 uur tot het moment van de 112-melding omstreeks 12.45 uur zich als enige met [slachtoffer] in de woning heeft bevonden. Aangezien de veroorzakende krachtsinwerking voor de acute verandering van het neurologisch functioneren van [slachtoffer] plaatsgevonden moet hebben op deze ochtend, na het laatste moment van normaal functioneren, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte het bij [slachtoffer] vastgestelde fatale letsel heeft veroorzaakt.
Verdachte heeft consistent ontkend dat hij [slachtoffer] iets heeft aangedaan. Volgens verdachte heeft er die ochtend niets plaatsgevonden dat het ontstane fatale letsel kan verklaren. Verdachte stelt dat een andere (medische) oorzaak ten grondslag moet hebben gelegen aan het letsel bij en het overlijden van [slachtoffer] . Deze stelling van verdachte past echter niet in de hiervoor uiteengezette bevindingen van de deskundigen. Alternatieve scenario’s voor het letsel en de doodsoorzaak zijn door de deskundigen onderzocht. Van een medische oorzaak is niet gebleken en andere oorzaken zijn uitgesloten. De rechtbank hecht dan ook geen geloof aan de verklaring van verdachte dat er op die bewuste ochtend niets is voorgevallen en concludeert dat kort voor het reanimatiebehoeftig worden van [slachtoffer] een geweldsincident heeft plaatsgevonden dat door verdachte wordt verzwegen; niet alleen voor de rechtbank, maar bovenal voor zijn eigen partner, de moeder van [slachtoffer] .
Had verdachte (voorwaardelijk) opzet op het gevolg (de dood van [slachtoffer] )?
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven.
De rechtbank stelt evenals de officier van justitie voorop dat op grond van de bewijsmiddelen niet vast is komen te staan dat verdachte de bedoeling had om [slachtoffer] van het leven te beroven (het zogenoemde ‘boos/vol’ opzet).
De rechtbank zal daarom moeten beoordelen of verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad.
Volgens vaste jurisprudentie is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier: de dood – aanwezig indien verdachte zich willens en wetens (bewust) heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat een baby bijzonder kwetsbaar is en dat de kwetsbaarheid groter is naarmate de baby jonger is. Bij een baby zijn in de eerste levensmaanden spieren, weefsels en botten nog zo weinig ontwikkeld en draagkrachtig, dat bij het oppakken van en in de omgang met een baby behoedzaamheid is geboden. Een babylichaam, in het bijzonder het relatief grote en zware hoofd, dient zoveel mogelijk te worden ondersteund. Dit impliceert dat er een reële kans bestaat dat het krachtig schudden van het hoofd en/of impacttrauma op het hoofd, met als gevolg schade aan de nek of in de hersenen, kan leiden tot de dood van een baby.
[slachtoffer] , een baby van zes maanden, is komen te overlijden door zeer ernstig hoofd-/ hersenletsel. Dit letsel is veroorzaakt door het toebrengen van een heftig trauma. Vanwege de ontkennende proceshouding van verdachte is onduidelijk gebleven welke handelingen door verdachte precies zijn verricht. Wel staat vast, zo volgt uit de eerdergenoemde rapporten, dat er hierbij een aanzienlijke kracht op [slachtoffer] is toegepast. De geweldshandelingen die kunnen leiden tot ernstig hersenletsel zoals bij [slachtoffer] geconstateerd, zijn van dien aard, dat omstanders dergelijke handelingen direct als gevaarlijk zouden kwalificeren. Naar het oordeel van de rechtbank kan het toepassen van een aanzienlijke kracht op een baby van zes maanden naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan hier niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard.
De rechtbank komt tot het oordeel dat bewezen is dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Eindconclusie.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank het ten laste gelegde onder feit 1 primair (doodslag) bewezen acht zoals hierna weergegeven in de bewezenverklaring.
Ten aanzien van feit 2.
Hiervoor is al aan de orde gekomen dat bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] door dr. [deskundige] genezende ribbreuken, een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies met een oudere component, ijzerafzettingen in de oogzenuwen van beide ogen en verlittekening van het netvlies van beide ogen zijn vastgesteld. Dr. [deskundige] alsook de deskundige dr. [deskundige] concluderen dat dit aanwijzingen zijn voor een eerder incident dat bij leven (en enkele dagen tot weken) vóór het fatale incident op 14 juni 2019 heeft plaatsgevonden. Beide deskundigen achten het (zeer) (veel) waarschijnlijker dat het bij dat eerdere incident ontstane letsel is toegebracht dan dat dit niet is toegebracht.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het verwijt dat verdachte in de ten laste gelegde periode aan [slachtoffer] letsel heeft toegebracht en daarmee geprobeerd heeft om hem van het leven te beroven. Bij de beantwoording van deze vraag neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Incident 24 mei 2019.
Op 24 mei 2019 heeft [slachtoffer] ziekteverschijnselen vertoond, bestaande uit explosief/projectiel braken waarbij zijn oogjes wegdraaiden, hij, aldus verdachte, dwars door je heen keek en ruim tien minuten lang geen contact meer maakte en nergens op reageerde. [slachtoffer] is diezelfde dag onderzocht door de huisarts, die geen bijzonderheden heeft geconstateerd. [slachtoffer] oogde niet ziek en lag er rustig bij. Er waren geen afwijkingen aan de longen, hart en buik en [slachtoffer] had verder goed oogcontact en zijn temperatuur was ook in orde. De dagen erna gaf [slachtoffer] meermalen explosief/projectiel over, dronk slechter en was ontroostbaar. [slachtoffer] is in de periode van 8 juni 2019 tot 14 juni 2019 meermalen door een arts van de huisartsenpost van het Jeroen Bosch Ziekenhuis en een kinderarts beoordeeld, maar telkens werden er geen bijzonderheden geconstateerd.
De bevindingen van de deskundigen.
Door dr. [deskundige] is gerapporteerd dat op basis van neuro-/oogpathologische datering er sprake moet zijn geweest van één of meerdere eerdere momenten van substantiële krachtsinwerking circa 2 tot 4 weken voor het fatale incident op 14 juni 2019. De aanwezigheid van meerdere ribbreuken met radiologisch verschillende genezingskenmerken zou hierbij kunnen passen. De deskundige concludeert vervolgens dat qua aard en timing een eerdere veroorzakende krachtsinwerking (onder meer) past bij de niet-specifieke verschijnselen met braken en onwelzijn van [slachtoffer] op 24 mei 2019.
Prof. dr. [deskundige] , die een contra-expertise heeft ingesteld, concludeert dat het aanhoudend braken van [slachtoffer] vanaf 24 mei 2019 het gevolg kan zijn geweest van aanhoudende verhoogde intracerebrale druk. Dat het braken als ‘projectiel braken’ wordt omschreven versterkt dit vermoeden. De deskundige vervolgt dat het algemeen bekend is dat de intracerebrale druk na een hoofdtrauma kan stijgen om verschillende redenen, waaronder de aanwezigheid van een subduraal hematoom. Het belangrijkste symptoom hiervan is aanhoudend braken. Een tweede belangrijk symptoom is hoofdpijn. Een kind van ongeveer zes maanden kan geen pijn aangeven en het beschreven ontroostbaar gedrag zou hiervan een uiting kunnen zijn. De deskundige sluit af met de conclusie dat gezien het begin van de klachten op 24 mei 2019 en het feit dat er op deze dag ook sprake was van neurologische uitval, een eerste incident van ‘abusive head trauma’ op deze dag sterk kan worden vermoed. Een eerste subdurale bloeding moet zich hebben gevormd ten minste 2 tot 3 weken voor het fatale incident op 14 juni 2019. Het incident van 24 mei 2019 past in dit tijdskader.
Eindconclusie.
De rechtbank kan op grond van de bevindingen van de deskundigen niet met zekerheid vaststellen wanneer het eerdere geweld bij [slachtoffer] is toegepast dat geleid heeft tot de bij hem in de periode voorafgaande aan zijn overlijden geconstateerde letsels. Zo rapporteert dr. [deskundige] over meer dan twee dagen met betrekking tot de letsels in de ogen en tenminste zeven dagen met betrekking tot de ribbreuken. Dr. [deskundige] spreekt over 2 tot 4 weken en prof. dr. [deskundige] concludeert 2 tot 3 weken.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat gedurende de ten laste gelegde periode niet alleen verdachte de zorg had over [slachtoffer] , kan de rechtbank niet zonder redelijke twijfel vaststellen dat verdachte verantwoordelijk is voor de bij [slachtoffer] geconstateerde letsels, ontstaan vóór 14 juni 2019. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 2 ten laste gelegde.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1. primair
op 14 juni 2019 te Rosmalen opzettelijk zijn zoon, genaamd [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] ) van het leven heeft beroofd, door hem opzettelijk met kracht
- vast te pakken en/of te houden en/of
- (vervolgens) (hevig) door elkaar en/of heen en weer en/of op en neer te schudden en/of
- tegen een oppervlak te slaan en/of te stoten en/of
- (hard) op/tegen zijn hoofd te slaan/stompen en/of
- anderszins (hevig) geweld uit te oefenen op zijn hoofd en/of zijn lichaam,
waardoor bloedingen/bloeduitstortingen in de hersenen en in de netvliezen van beide oogbollen en onder het harde hersenvlies en hersenletsel is/zijn ontstaan, ten gevolge waarvan [slachtoffer] op 15 juni 2019 is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het primair tenlastegelegde onder feit 1 en feit 2 gevorderd dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft bepleit dat de rechtbank bij een bewezenverklaring zal volstaan met oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, eventueel aan te vullen met een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegd strafbaar feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doden van [slachtoffer] , zijn bijna 6 maanden oude zoontje, door hevig geweld op hem uit te oefenen. Hierdoor heeft [slachtoffer] bloedingen onder het harde hersenvlies, uitbreiding hiervan onder de zachte hersenvliezen, uitgebreide bloeduitstortingen en afwijkingen in de oogbollen en oogzenuwen en hersenschade opgelopen. [slachtoffer] is overleden aan de complicaties van dit zeer ernstige hoofd-/hersenletsel dat door zijn eigen vader is toegebracht. [slachtoffer] is nog geen zes maanden oud geworden. [slachtoffer] had zijn hele leven nog voor zich. Dat leven is hem door het handelen van zijn eigen vader ontnomen. [slachtoffer] was volkomen weerloos en bovendien volledig afhankelijk van zijn vader aan wie op dat moment de zorg voor [slachtoffer] was toevertrouwd. Als vader diende verdachte [slachtoffer] zorg, geborgenheid en bescherming te bieden. Verdachte is hierin in zeer ernstige mate tekortgeschoten en heeft het vertrouwen van [slachtoffer] en zijn moeder (de partner van verdachte) op grove wijze beschaamd. Het overlijden van [slachtoffer] brengt vanzelfsprekend ook in de naaste omgeving veel verdriet met zich. Ook de maatschappij, niet in de laatste plaats de hulpverleners die in de laatste uren van [slachtoffer] leven getracht hebben zijn leven te redden, ervaart bij een dergelijk feit gevoelens van schok, verontwaardiging en verdriet.
Doodslag behoort tot de ernstigste delicten die onze rechtsorde kent. Het recht op leven behoort tot de fundamenteelste rechten die in onze rechtsorde dienen te worden beschermd. Het aan iemand opzettelijk het leven ontnemen rechtvaardigt een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zowel uit het oogpunt van vergelding, als uit speciaal en generaal preventief oogpunt. De rechtspraak hanteert daarom als uitgangspunt voor een voltooide doodslag een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
De rechtbank weegt bij de strafoplegging in matigende zin mee dat verdachte verder zal moeten leven met het feit dat zijn zoon [slachtoffer] door zijn toedoen is overleden. Ook bevat het dossier geen aanwijzingen dat verdachte van plan was of de intentie had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Er is sprake van zogenaamd voorwaardelijk opzet.
De rechtbank weegt anderzijds in strafverzwarende zin mee dat verdachte op geen enkel moment openheid van zaken heeft gegeven over wat er zich die bewuste ochtend heeft afgespeeld. Hierdoor laat verdachte niet alleen de rechtbank, maar ook de moeder van [slachtoffer] , (zijn partner) en andere naasten in het duister tasten over wat er met [slachtoffer] die ochtend is gebeurd. Verdachte heeft aldus geen inzicht gegeven in zijn handelen en ook geen verantwoordelijkheid genomen voor het door hem begane feit. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte – blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 15 januari 2021 – niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. In het strafblad van verdachte zijn daarom geen strafverzwarende omstandigheden gelegen.
In de rapporten van psycholoog [deskundige] en psychiater [deskundige] ziet de rechtbank geen feiten of omstandigheden waar bij de strafoplegging rekening mee moet worden gehouden. Beide gedragsdeskundigen concluderen dat bij verdachte geen ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aanwezig was ten tijde van het plegen van het feit en achten hem volledig toerekeningsvatbaar voor het in dit vonnis bewezenverklaarde feit.
Naar het oordeel van de rechtbank heffen de strafverzwarende omstandigheden de omstandigheden ten voordele van verdachte op. Daarom zal de rechtbank, alles afwegende, een straf opleggen die gelijk is aan het hiervoor genoemde uitgangspunt binnen de rechtspraak.
De rechtbank zal op grond van het voorgaande aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank ziet, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Zij is zich er terdege van bewust dat de op te leggen straf verstrekkende gevolgen zal hebben voor verdachte en zijn partner.
De rechtbank zal hiermee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De reden hiervoor is dat de rechtbank verdachte vrijspreekt voor feit 2. De rechtbank is van oordeel dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van verdachte eerder geschorst tot op de dag van de einduitspraak in deze zaak. Dit betekent dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte per vandaag herleeft. Verdachte kan dus per direct weer in voorlopige hechtenis worden genomen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde onder feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
doodslagDe rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. W.M.T. Keukens, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun en mr. S.A.E.M. van Dorst, griffiers,
en is uitgesproken op 11 maart 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑03‑2021
Proces-verbaal van bevindingen analyse gsm d.d. 19 september 2019, Bron 1, p. 632.
Bron 1, p. 325-332.
Bron 1, p. 234-235.
Bron 1, p. 253-256.
Bron 1, p. 257-259.
Bron 2.
Bron 3.
Bron 4.
Bron 1, p. 357-358 (medische gegevens huisartsenpraktijk [huisartsenpraktijk] ), p. 215-227 (verklaring [getuige 1] , moeder van [slachtoffer] ) en p. 19-24 én 68-150 (verklaring verdachte).
Bron 1, p. 325-332 (112-melding), p. 216 (verklaring [getuige 1] , moeder van [slachtoffer] ) en p. 23 en 108 (verklaring verdachte).
Bron 1, p. 216 (verklaring [getuige 1] , moeder van [slachtoffer] ) en p. 90-109 (verklaring verdachte).