HR, 25-11-2022, nr. 21/04814
ECLI:NL:HR:2022:1741
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-11-2022
- Zaaknummer
21/04814
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1741, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑11‑2022; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2021:765
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑02‑2022
- Vindplaatsen
V-N 2022/53.17 met annotatie van Redactie
NLF 2022/2448 met annotatie van Nick van den Hoek
NTFR 2022/3768 met annotatie van mr. R.J. de Jong
FED 2023/12 met annotatie van E. THOMAS
Belastingblad 2023/30 met annotatie van Redactie
Uitspraak 25‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Proceskostenvergoeding; rechtsbijstand beroepsmatig verleend?
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/04814
Datum 25 november 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN DE BELASTINGSAMENWERKING GOUWE-RIJNLAND
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 18 maart 2021, nr. BK-20/004261., op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 19/4791) betreffende aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten van invordering.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door [A] , heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het Dagelijks bestuur van de belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland (hierna: de Belastingsamenwerking) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de vertegenwoordiging van belanghebbende
2.1
Net als in feitelijke instanties treedt [A] op als gemachtigde van belanghebbende. Ter zake van deze rechtsbijstand maakt belanghebbende aanspraak op vergoeding van proceskosten in cassatie.
2.2
De Belastingsamenwerking heeft in feitelijke instanties betwist dat sprake is van het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand door een derde. Daartoe heeft de Belastingsamenwerking onder meer aangevoerd [A] nog nooit te hebben gezien, dat [A] niet is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat op internet geen bedrijf van [A] is te vinden en dat aannemelijk is dat hij met pensioen is voor zover het gaat om [A] met geboortejaar 1949. Voorts heeft de Belastingsamenwerking aangevoerd dat belanghebbende onder de naam [B] een incassobureau en bureau voor juridisch advies drijft en dat hij zelf optreedt als professionele gemachtigde in fiscale procedures. Op de door [A] verzonden brieven staat het zelfde kantooradres, telefoonnummer en faxnummer vermeld als dat van [B].
2.3
Op grond van deze door belanghebbende onvoldoende betwiste stellingen, oordeelt de Hoge Raad dat niet aannemelijk is dat [A] beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend aan belanghebbende. Het verzoek tot vergoeding van proceskosten moet om die reden worden afgewezen.
3. De beoordeling van het belang bij het beroep in cassatie
3.1
Wegens het onbetaald blijven van een aanslag in de lokale heffingen (watersysteemheffing en zuiveringsbelasting) voor het jaar 2017 heeft de Belastingsamenwerking aan belanghebbende op 22 september 2018 € 7 aanmaningskosten in rekening gebracht. Het daartegen gerichte bezwaar is ongegrond verklaard. Daarbij is opgemerkt dat het bezwaar ondanks herhaald verzoek niet is gemotiveerd en dat geen machtiging is overgelegd. De Rechtbank Den Haag heeft het tegen deze uitspraak ingestelde beroep op 1 november 2019 ongegrond verklaard.
3.2
Ondertussen was op 16 februari 2019 een dwangbevel uitgevaardigd voor de in 3.1 bedoelde aanslag. Daarbij is naast de in 3.1 bedoelde aanmaningskosten van € 7 een bedrag van € 62 betekeningskosten gevorderd. Tegen het in rekening brengen van deze kosten heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is afgewezen op 12 juni 2019. Daarbij is overwogen dat belanghebbende binnen de gestelde termijn zijn bezwaar niet heeft gemotiveerd en evenmin heeft gereageerd op de vraag of hij gehoord wenste te worden. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende beroep ingesteld. De Rechtbank heeft op 20 februari 2020 het beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
3.3
Het hoger beroep tegen de in 3.1 bedoelde uitspraak van de Rechtbank Den Haag heeft het Hof Den Haag behandeld op de zitting van 19 juni 2020. Tijdens deze zitting bereikten belanghebbende en de Belastingsamenwerking een compromis. Dat hield in dat (1) de openstaande kosten met betrekking tot de aan belanghebbende voor de jaren 2017, 2018 en 2019 opgelegde aanslagen in de lokale heffingen zouden worden verminderd tot nihil, (2) belanghebbende alle daarop betrekking hebbende procedures zou intrekken, (3) de Invorderingsambtenaar toezegt eventuele in verband met die procedures door belanghebbende betaalde griffierechten te vergoeden en (4) de Invorderingsambtenaar voor deze procedures in totaal € 200 aan proceskosten vergoedt. In zijn uitspraak van 3 juli 2020 is het Hof Den Haag partijen in dit compromis gevolgd en heeft het dienovereenkomstig beslist.2.
3.4
De Invorderingsambtenaar heeft in overeenstemming met het compromis de openstaande kosten verminderd naar nihil en de toegezegde vergoedingen betaald aan belanghebbende.
3.5
Belanghebbende heeft evenwel niet het beroep in de verschillende procedures ingetrokken, maar voortgezet. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof Den Haag van 3 juli 2020 beroep in cassatie ingesteld. Dat is op 9 juli 2021 met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie niet-ontvankelijk verklaard.3.Voordien had het Hof op 18 maart 2021 het in 3.2 bedoelde hoger beroep ter zake van de – inmiddels tot nihil teruggebrachte – kosten van in totaal € 69 ongegrond verklaard. Tegen deze laatste uitspraak is het onderhavige beroep in cassatie gericht.
3.6
De middelen betogen onder meer dat het compromis zoals dat is vastgelegd in de in 3.3 bedoelde uitspraak van 3 juli 2020 niet ‘rechtsgeldig uitvoerbaar’ was omdat belanghebbende tegen de uitspraak tijdig cassatieberoep heeft ingesteld. Volgens belanghebbende gaf het Hof met zijn thans in cassatie bestreden uitspraak van 18 maart 2021 ten onrechte opnieuw een oordeel over het gesloten compromis, aangezien het oordeel daarover was voorbehouden aan de Hoge Raad. Het Hof had daarom zijn oordeel over het compromis moeten aanhouden totdat de Hoge Raad had beslist op het tegen de uitspraak van 3 juli 2020 ingestelde cassatieberoep, aldus de klachten. Nu de Hoge Raad met zijn arrest van 9 juli 2021 heeft beslist op dat cassatieberoep en het compromis uitvoerbaar is geworden, is het belang van belanghebbende volgens de middelen gelegen in de vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten.
3.7
De klachten bestrijden niet dat het hierboven genoemde compromis in elk geval na het arrest van 9 juli 2021 uitvoerbaar is geworden. Reeds daarom valt niet in te zien welk belang – afgezien van de proceskosten – nog kan zijn gediend met vernietiging van de thans bestreden uitspraak van het Hof. Mede gelet op hetgeen hiervoor in 2.3 is geoordeeld, moet het beroep in cassatie daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 25‑11‑2022
Beroepschrift 08‑02‑2022
[…], 08-02-2022
Edelhoogachtbare Vrouwe(n)/He(e)r(en),
Namens eiser tot cassatie, [X], woonachtig te [Z], dient ondergetekende [A], gemachtigde te […], hierbij de cassatiemiddelen beroep in cassatie in tegen de -in aanhef dezes vernoemde- (tussen)uitspraak in hoger beroep.
Cassatiemiddelen;
Het Gerechtshof Den Haag, verder Hof, en de rechtbank Den Haag, verder rechtbank hebben in hun voorliggende uitspraken de navolgende verkeerde veronderstellingen c.q. wetgeving gehanteerd en procedures gevolgd;
1.
Eiser verzoekt om alle ingediende stukken in de bezwaar, beroeps- en hoger-beroepsprocedure hier als onverkort ingelast te beschouwen en deel uit te laten maken van deze cassatie procedure.
2.
Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard onder verwijzing naar een andere uitspraak van het Hof d.d. 03-07-2020 met nummer BK-19/00770. Tegen deze uitspraak is door eiser beroep in cassatie ingesteld bij Uw Raad welke procedure onder nummer 20/02511 behandeld is en op d.d. 09-07-2021 Arrest is gewezen waarbij het beroep in cassatie niet ontvankelijk is verklaard.
3.
Het Hof gaat onder r.o. 6 echter voorbij aan het rechtsmiddel wat door het Hof in de procedure BK-19/00770 door het Hof is verleend. Eiser heeft binnen de verleende wettelijke termijn gebruik gemaakt van dit rechtsmiddel. Hierdoor is de uitspraak d.d. 03-07-2020, met daarin opgenomen het compromis, niet in kracht van gewijsde gegaan en derhalve niet rechtsgeldig uitvoerbaar.
4.
Het Hof gaat onder r.o. 7 echter met de hier bestreden uitspraak opnieuw een oordeel geven over de eerder door hetzelfde Hof gedane uitspraak. Dit oordeel is echter voorbehouden aan Uw Raad zoals het verleende rechtsmiddel aanwijst.
5.
Eiser is van mening dat zolang Uw Raad het ingestelde cassatiemiddel in behandeling heeft, dit een opschortende werking heeft ten aanzien van de bestreden uitspraak d.d. 03-07-2020 met daarin het opgenomen compromis.
6.
Het Hof had derhalve inhoudelijk het hoger beroep in behandeling moeten nemen en daarover uitspraak moeten doen of als alternatief de hoger procedure moeten opschorten totdat Uw Raad Arrest heeft gewezen.
7.
Na Uw Arrest d.d. 09-07-2021 waarin eiser niet ontvankelijk is verklaard heeft de uitspraak, met daarin opgenomen het gesloten compromis, van het Hof d.d. 03-07-2020 met nummer BK-19/00770 formele rechtskracht verkregen waarna eiser het alsdan opgeschorte hoger beroep met nummer BK-20/00426 had kunnen intrekken zoals in het compromis is overeengekomen. Echter niet eerder zoals het Hof heeft geconcludeerd.
8.
Het Hof is hierbij ook niet consequent. Immers wanneer, zoals het Hof concludeert, de hoger beroepsprocedure direct ingetrokken had moeten worden volgens de eerder gedane uitspraak d.d. 03-07-2020 kan het Hof deze procedure niet ongegrond verklaren en de voorliggende uitspraak van de rechtbank bevestigen.
9.
Het Hof bevestigd de uitspraak van de rechtbank zonder enige nadere motivering waardoor deze uitspraak niet in stand kan blijven. Inhoudelijk neemt het Hof de door eiser ingediende gronden d.d. 05-06-2020 en aanvullende gronden d.d. 05-02-2021 hoger beroep ten onrechte niet inhoudelijk in behandeling waardoor er sprake is van een premature en niet aan de wettelijke eisen voldoen zijnde uitspraak in hoger beroep.
10.
Zoals eiser heeft bepleit in beroep en hoger beroep heeft de onderhavige dwangbevel invorderingskosten geen rechtsgeldige grondslag en is de voorliggende bezwaarprocedure niet correct uitgevoerd. Een belangrijk punt hierbij is dat eiser nimmer is uitgenodigd voor een hoorgesprek waardoor de uitspraak op bezwaar d.d. 12-06-2019 reeds niet rechtsgeldig prematuur is uitgesproken.
11.
Aangezien inmiddels Uw Raad Arrest d.d. 09-07-2021 heeft gewezen in de procedure met nummer 20/02511 heeft het gesloten compromis in de voorliggende uitspraak van het Hof met nummer BK-19/00770 formele rechtskracht verkregen en is het derhalve uitvoerbaar geworden. Aangezien eiser een gegrond cassatieberoep bepleit is het belang voor eiser gelegen in een vergoeding voor zijn gemaakte proceskosten.
12.
Eiser biedt aan onder protest tot gehoudenheid al zijn stellingen te willen bewijzen met alle middelen rechtens.
Met conclusie;
Op grond van het voorgaande moge ondergetekende Uw Raad eerbiedig in overweging geven, de uitspraak op het hoger-beroep van het gerechtshof Den Haag, waarvan beroep in cassatie, te vernietigen, en zelf in de zaak te voorzien, althans om na vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof de zaak naar een (ander) gerechtshof te verwijzen om alsnog overeenkomstig Uw aanwijzingen tot juiste afdoening van de geschillen te komen.
Gegeven de conclusie verzoekt belanghebbende om een proceskostenvergoeding vast te stellen conform het Besluit proceskosten bestuursrecht alsmede om vergoeding van het betaalde griffierecht inclusief de eventueel verschuldigde wettelijke rente.
Inmiddels verblijft ondergetekende,
Hoogachtend,