Rb. Rotterdam, 27-03-2013, nr. 418065 / HA RK 13-91
ECLI:NL:RBROT:2013:BZ5996
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
27-03-2013
- Zaaknummer
418065 / HA RK 13-91
- LJN
BZ5996
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2013:BZ5996, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 27‑03‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 162 Burgerlijk Wetboek Boek 6; art. 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
JA 2013/94
Uitspraak 27‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Deelgeschil. Whiplashklachten. Juridisch causaal verband. Partijen verschillen van mening over uitleg van het deskundigenbericht. Verzoek grotendeels toegewezen. Kostenbegroting. Proceskostenveroordeling.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Handel
zaaknummer / rekestnummer: C/10/418065 / HA RK 13-91
Beschikking van 27 maart 2013
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. J.H. van der Wouden te Rotterdam,
tegen
naamloze vennootschap
LONDON VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
advocaat mr. M.R. Lauxtermann te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en London genoemd worden
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoekschrift, met producties, binnengekomen op 5 februari 2013,
- -
het verweerschrift, met producties, d.d. 28 februari 2013,
- -
de mondelinge behandeling ter zitting van 13 maart 2013.
2. De vaststaande feiten
2.1.
Op 25 februari 2009 is [verzoekster] een verkeersongeval overkomen. Daarbij is de bestuurder van een bij London verzekerde auto achterop de voor een voetgangersoversteekplaats gestopte auto gereden, waarvan [verzoekster] inzittende was (hierna: het ongeval).
2.2.
Sinds het ongeval heeft [verzoekster] pijnklachten in hoofd, nek, schouder en onderrug. Daarnaast heeft zij last van duizeligheid, snellere vermoeidheid, vergeetachtigheid, prikkelbaarheid en onvermogen om langdurig te blijven zitten of liggen.
2.3.
London heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. In dat kader heeft London een bedrag van in totaal € 7.500,00 aan voorschotten onder algemene titel betaald. Daarnaast heeft London de volledige kosten van buitengerechtelijke bijstand tot aan het onderhavige verzoekschrift aan [verzoekster] voldaan.
2.4.
[Bedrijf 1] heeft in opdracht van London op 13 juli 2009 [verzoekster] bezocht en naar aanleiding daarvan een rapport opgesteld.
2.5.
Op verzoek van partijen heeft [Persoon 1] (hierna: [Persoon 1]), neuroloog, op 29 oktober 2012 een rapport over [verzoekster] uitgebracht. Dit rapport houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“[…]
ANAMNESE:
[…]
Er is ook nog altijd sprake van pijn laag in de rug die echter niet uitstraalt in enige richting.
[…]
In het verleden, in 2007 bezocht zij een uroloog die haar ook liet onderzoeken in verband met pijn in haar flanken. Er is toen een MRI scan van lumbosacrale wervelkolom gemaakt waarop geen afwijking werd gezien De klachten waarvoor zij toen werd onderzocht waren in 2009 al volledig hersteld.
[…]
INLICHTINGEN:
[…]
[Persoon 2], huisarts te Rotterdam
[…]
Huisartsenjournaal d.d. 04.04.2007
(De naam van de huisarts wordt niet vermeld) De brief bevat aantekeningen over de periode 04.04.2007 tot en met 13.12.2007.
Relevant hieruit:
21.11.2007: bericht van neuroloog, pseudoradiculair syndroom, geen wortelcompressie
Huisartsenjouraal d.d. 19.02.2008
(De naam van de huisarts wordt niet vermeld) De brief bevat aantekeningen over de periode 19.02.2008 tot en met 01.06.2010.
Relevant hieruit:
27.02.2009:SEH bericht na kop-staart botsing
17.03.2009: rug en schouder spierpijn na aanrijding van achteren.
23.04.2009: telefonisch consult via huisartsenpost in verband met hoofdpijn
01.06.2009: valt regelmatig flauw, laag Hb.
[…]
[Persoon 3], uroloog Sint Fransciscus Gasthuis te Rotterdam
Brief d.d. 10.10.2007 Veel pijn rechterflank doortrekkend naar links en onderbuik, houdingsafhankelijk. 2x urineweginfectie gehad. Bij controle geen mictie klachten meer maar wel rugklachten in verband daarmee verwijzing naar polikliniek neurologie.
[Persoon 4], neuroloog Sint Franciscus Gasthuis te Rotterdam
Brief d.d. 16.11.2007 Sedert 1 maand pijn in de rug en rechterbeen met uitstraling tot aan de knie. Ook pijn rechteronderbuik en rechterflank. Bij neurologisch onderzoek geen afwijkingen. X-lumbosacrale wervelkolom: geen afwijkingen
MRI lumbosacrale wervelkolom: geen afwijkingen van betekenis.
Er is geen nieuwe afspraak meer gemaakt.
SAMENVATTING:
[…]
Zij wordt op 17.03.2009 gezien door haarhuisarts die haar verwijst naar de fysiotherapeut. Deze behandeling is effectief in die zin dat verbetering optreedt maar geen volledig herstel. [Verzoekster] geeft aan dat na het staken van de fysiotherapie de klachten weer in toenemende mate zijn teruggekomen. Zij heeft haar arbeid na het ongeval geleidelijk kunnen hervatten. Nadien heeft zij een nieuwe functie en is tegenwoordig werkzaam als medewerker wijkbeheer. In verband met de huidige problematiek zijn nooit röntgenfoto’s of scans gemaakt en is zij ook niet onderzocht door een neuroloog. In 2007 was zij al wel eens gezien door een neuroloog in verband met klachten van pijn in rug, buik en flank. Toen werden geen neurologische afwijkingen gevonden en waren de bevindingen hij aanvullend röntgen en MRI onderzoek van de lumbosacrale wervelkolom ook normaal.
Als resterende klacht geeft [verzoekster] aan:
Hoofdpijn gelokaliseerd beiderzijds temporaal; pijn in nek en hals; pijn laag in rug; snel vergeten; snel geïrriteerd raken; snel vermoeid raken; onvermogen langdurig achtereen te zitten; onvermogen langdurig te blijven liggen; zwarte vlekken voor de ogen bij bukken en daarbij duizeligheid bij overeind komen.
Als afwijkingen bij algemeen lichamelijk en neurologisch onderzoek herken ik:
Bloeddruk in liggende houding 140/90mmHg dalend tot 120/80mmHg bij overeind komen; drukpijn occipitaal op de punten van Kehrer ter plaatse van de aanhechting van de nekmusculatuur gefaseerd bereiken van eindstanden bij testen beweeglijkheid nek; kloppijn cervicaal mediaan; drukpijn cervicaal paramediaan beiderzijds; licht versterkte lumbale lordose; licht beperkte lateroflexie op lumbaal niveau naar links en rechts symmetrisch; kloppijn thoracale wervelkolom mediaan; drukpijn thoracale wervelkolom paramediaan beiderzijds.
DIAGNOSE:
Myogene hoofdpijn in de zin van spanningshoofdpijn.
Myogene pijn cervicale wervelkolom, thoracale wervelkolom en lumbale wervelkolom.
Geringe orthostatische hypotensie.
BESPREKING:
Middels de inlichtingen vanuit de behandelende sector is eenduidig gedocumenteerd dat op 25.02.2009 een achterop aanrijding plaatsvond waarna sprake bleek van pijn in hoofd, schouders en nek. In de week daarop zijn ook pijnklachten opgetreden op lumbaal en thoracaal niveau. Al deze pijnklachten bestaan nog altijd. Bij neurologisch onderzoek heb ik een licht gestoorde houding herkend in de zin van een iets versterkte lumbale lordose. Er bestond kloppijn mediaan cervicaal en thoracaal en drukpijn paramediaan ter plaatse van de rnusculatuur beiderzijds op de cervicaal en thoracaal niveau. Bij neurologisch onderzoek heb ik geen aanwijzingen herkend voor uitval of prikkelingsverschijnselen van het centrale dan wel het perifere zenuwstelsel. De radiculaire provocatieproeven waren allen negatief. Ook de pijnklachten worden derhalve door mij geduid als myogeen De pijnklachten zijn opgetreden sedert het ongeval van 25.02.2009 maar het persisteren ervan mag nu niet meer aan dit ongeval worden toegeschreven. Voor zover deze pijnklachten een gevolg waren van dit ongeval moet worden aangenomen dat hiervan herstel heeft plaatsgevonden binnen het aansluitende half jaar. De klachten over vergeetachtigheid, snelle geïrriteerdheid, snelle vermoeidheid kan ik niet duiden als ongevalsletsel. Er is geen direct trauma van het hoofd of de schedel opgetreden, geen bewusteloosheid en geen amnesie. Ook heb ik bij neurologisch onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor enig cerebraal letsel. De klacht van het zien van zwarte vlekken voor de ogen bij bukken en duizeligheid bij weer overeind komen kan worden verklaard door de geringe bioeddrukdaling die ik heb kunnen meten na overeind komen. Het betreft hier een geringe orthostatische hypotensie.
BEANTWOORDING VRAAGSTELLING
- 1.
De situatie met ongeval
[…]
Consistentie
- d.
is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
Naar mijn oordeel is inderdaad sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten die uit het medisch dossier naar voren komen en mijn bevindingen bij onderzoek.
[…]
Medische eindsituatie
- h.
Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
De huidige toestand van onderzochte acht ik inderdaad zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is. Ik verwacht in de toekomst met betrekking tot de neurologische symptomatologie geen relevante verslechtering of verbetering.
[…]
- 2.
De situatie zonder ongeval
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval
- a.
Bestonden voor het ongeval bij onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
Voor het ongeval bestonden bij onderzochte niet reeds klachten en afwijkingen op mijn vakgebied die zij thans nog heeft.
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
- c.
Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest, of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval onderzochte niet was overkomen?
Op mijn vakgebied, neurologie kan ik geen klachten of afwijkingen aanwijzen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan indien het ongeval onderzochte niet was overkomen.
[…]
3.
Overig
- a.
Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
Ik heb naar aanleiding van mijn bevindingen als enige opmerkingen relevant voor het verdere verloop van de zaak een advies dat ik betrokkene ook heb gegeven namelijk het oefenen en trainen van houding en spierconditie zoals bijvoorbeel Mensendiecktherapie of fysiofitness.
[…]”
3. Het geschil
3.1.
Het verzoek luidt – verkort en zakelijk samengevat – om:
primair:
voor recht te verklaren dat de klachten zoals omschreven in het expertiserapport van [Persoon 1] in juridisch causaal verband staan met het ongeval van 25 februari 2009 en London te veroordelen tot medewerking aan een nader deskundigenonderzoek door een verzekeringsgeneeskundige;
subsidiair:
London te veroordelen tot medewerking aan een neuro-psychologisch onderzoek
Dit alles onder begroting van en veroordeling van London in de kosten van deze procedure.
3.2.
London voert verweer, dat strekt tot afwijzing van het verzoek.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang – ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[verzoekster] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In genoemd artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade.
4.2.
Het verzoek, zoals dat ter zitting is toegelicht, strekt er -in essentie en primair- toe te bepalen dat de gestelde klachten aan het ongeval moeten worden toegerekend. Aan het verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat zij sedert en ten gevolge van het ongeval lijdt aan -kort gezegd- whiplashklachten, zich uitend in (onder meer) hoofdpijn, nekpijn, pijn in de lage rug, duizeligheid, vergeetachtigheid en concentratiestoornissen, met als gevolg dat zij wordt beperkt in (onder meer) haar arbeidsvermogen. [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat op grond van de overgelegde medische informatie, in het bijzonder het rapport van [Persoon 1], de door haar gestelde klachten en het causaal verband tussen die klachten en het ongeval voldoende zijn aangetoond.
4.3.
London betwist dat de door [verzoekster] gestelde klachten kwalificeren als letsel in de zin van artikel 6:107 BW en het bestaan van causaal verband tussen die klachten en het ongeval. In dat verband voert London (onder meer) aan dat [Persoon 1] niet een erkend ziektebeeld heeft kunnen vaststellen en dat hij heeft uitgemaakt dat een deel van de klachten niet kan worden geduid als ongevalsletsel en dat voor zover het andere deel het gevolg zou zijn van enig ongevalsletsel, deze geacht moeten zijn na zes maanden na het ongeval te zijn geweken. Voorts voert London aan dat de klachten van [verzoekster] heel goed verklaard kunnen worden door haar persoonlijke situatie alsook door haar werkplek en werkhouding, terwijl uit de overgelegde medische informatie valt af te leiden door [verzoekster] ook vóór het ongeval vergelijkbare (niet medisch verklaarde) klachten werden geuit.
4.4.
In de eerste plaats dient, gezien de betwisting van London op dit punt, te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
4.5.
Gezien het doel van de deelgeschilprocedure, te weten het bevorderen van de buitengerechtelijke onderhandelingen in het kader van de afhandeling van letsel- en overlijdensschade, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv). De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.
4.6.
Het verzoek strekt er toe een oordeel te geven over het causaal verband tussen de gestelde klachten en het ongeval. Naar [verzoekster] heeft gesteld, is het haar in de onderhavige procedure in eerste instantie te doen om een beslissing in het meningsverschil tussen partijen over de interpretatie van het deskundigenbericht van [Persoon 1] te verkrijgen en niet om benoeming van een verzekeringsarts en/of neuro-psycholoog te bewerkstelligen. [verzoekster] onderkent dat, als het louter om zulke benoemingen gaat, het vragen van een voorlopig deskundigenbericht de aangewezen route is.
4.7.
Uit het vorenstaande volgt dat nader (medisch) onderzoek of nadere bewijslevering niet noodzakelijk is voor het nemen van een beslissing op het primaire verzoek betreffende het causaal verband. Aannemelijk is dat wanneer een beslissing over het causaal verband tussen de gestelde klachten en het ongeval is gegeven, en dus nadat duidelijk is wat op dit punt tussen partijen rechtens heeft te gelden, partijen de buitengerechtelijke onderhandelingen kunnen voortzetten. Daarmee is het belang van [verzoekster] gegeven. Dit alles afgewogen tegen de investering in tijd, geld en moeite, bestaat er geen grond om het verzoek van [verzoekster] op voorhand af te wijzen.
4.8.
Op grond van het vorenstaande wordt de vraag of de (primair) verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst bevestigend beantwoord. Dat London, zoals zij aanvoert, niet zonder meer zal berusten in het oordeel dat er in casu een juridisch causaal verband zou bestaan, kan niet tot een ander oordeel leiden omdat zulks de regeling van artikel 1019w Rv e.v. illusoir zou maken.
4.9.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of de gestelde klachten in (juridisch) causaal verband staan met het ongeval. Het verzoek betreft de klachten zoals omschreven in het rapport van [Persoon 1], die hiervoor onder 2.5 onder het kopje “Samenvatting” zijn weergegeven. Alvorens op het door [verzoekster] voorgelegde verzoek betreffende het causaal verband wordt beslist, dient te worden beoordeeld of de gestelde klachten een letsel in de zin van artikel 6:107 BW opleveren. Hiervoor is het volgende van belang.
4.10.
Het verweer van London, dat erop neerkomt dat de gestelde klachten niet relevant zijn omdat zij niet door middel van reguliere onderzoeksmethoden en overeenkomstig de door de betreffende beroepsgroep vastgestelde richtlijnen als passend in een erkend ziektebeeld kunnen worden vastgesteld, gaat niet op. Immers, juridisch gezien is voor het bewijs van het bestaan van gezondheidsklachten (die naar hun aard subjectief zijn), zoals in het navolgende nader zal worden toegelicht, niet noodzakelijk dat bij het slachtoffer op basis van de geldende standaarden een erkend ziektebeeld wordt vastgesteld.
4.11.
De rechtbank zal, nu partijen tijdens de buitengerechtelijke onderhandelingen in gezamenlijk overleg hebben besloten tot een neurologische expertise, waarbij beide partijen zich hebben kunnen uitlaten over de persoon van de deskundige en de aan deze te stellen vragen, en partijen ook thans aan de deskundigheid van [Persoon 1] niet twijfelen, zijn rapport als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van het onderhavige geschil. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat het rapport van [Persoon 1] voldoet aan de daaraan te stellen eisen en er ook overigens tegen dit rapport geen bezwaren zijn geuit.
4.12.
De rechtbank stelt op basis van het rapport van [Persoon 1] vast dat de door [verzoekster] gepresenteerde klachten gekwalificeerd dienen te worden als -kort gezegd- whiplashklachten. Inherent aan dergelijke klachten is dat deze moeilijk objectiveerbaar zijn, omdat bij deze klachten een anatomisch substraat ontbreekt, dat wil zeggen dat de klachten veelal niet aantoonbaar zijn op medisch beeldmateriaal. De medische beoordeling van het bestaan van deze klachten berust daarom vooral op de anamnese van de patiënt.
4.13.
Enige objectivering van de -subjectieve- klachten is echter wel mogelijk en ook vereist. Daarvoor is noodzakelijk en voldoende dat bij zorgvuldige beoordeling van alle (medische) informatie kan worden vastgesteld dat aannemelijk is dat de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Dit in de jurisprudentie ontwikkelde criterium komt er op neer dat de rechter er, op grond van de beschikbare medische informatie, van overtuigd moet zijn dat het gaat om klachten die de betrokkene daadwerkelijk heeft zonder dat zij tracht de situatie ernstiger te doen overkomen dan deze is. Anders dan London meent bestaat op dit punt bestendige jurisprudentie in deze zin.
Nu het aan de rechter is om het causaal verband tussen een onrechtmatige daad en de volgens het slachtoffer van die onrechtmatige daad daaruit voortvloeiende schade vast te stellen en, volgens het slachtoffer -in casu [verzoekster]-, de klachten leiden tot beperkingen die weer leiden tot materiële schade in de vorm van verlies aan verdienvermogen komt het aan op het rechterlijk oordeel (en niet op een medische diagnose).
4.14.
Het rapport van [Persoon 1] biedt voldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van gezondheidsklachten in vorenbedoelde zin. Uit het rapport blijkt dat [Persoon 1] heeft beschikt over het medisch dossier van [verzoekster], waaronder inlichtingen van de door [verzoekster] sinds het ongeval geraadpleegde (para)medische behandelaars en dat naar zijn oordeel sprake is van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van [verzoekster], de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en zijn bevindingen bij het onderzoek. Het gaat daarbij om de door [verzoekster] genoemde nek- en hoofdpijn, pijn in de lage rug, duizeligheid, vergeetachtigheid, snelle geïrriteerdheid en snelle vermoeidheid. [verzoekster] heeft deze klachten in de periode na het ongeval steeds benoemd in de contacten met haar (para)medisch behandelaars/bedrijfsarts en zij heeft fysiotherapie ondergaan gericht op het verminderen van deze door haar ervaren klachten. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een consistent, consequent en samenhangend patroon van “whiplashachtige” klachten. Verder kan uit de medische gegevens worden afgeleid dat de hiervoor genoemde klachten sinds het ongeval onafgebroken hebben voortgeduurd. Ter zitting heeft [verzoekster] gesteld dat zij sinds het ongeval te maken heeft met (onder meer) beperkingen in haar werk, terwijl voorheen nooit van belemmeringen sprake is geweest.
4.15.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en in aanmerking genomen dat [verzoekster] een kop-staart-botsing is overkomen en dat juist een dergelijk ongeval tot het ontstaan van whiplashklachten kan leiden, heeft [verzoekster] het bestaan van haar klachten voldoende aannemelijk gemaakt. Voor het oordeel dat de klachten niet reëel zijn of zijn ingebeeld, voorgewend of overdreven bestaan onvoldoende aanknopingspunten.
4.16.
Vervolgens wordt toegekomen aan de beoordeling van de vraag of de klachten van [verzoekster] door het ongeval zijn veroorzaakt. Daarbij wordt voorop gesteld dat in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om medisch moeilijk objectiveerbare klachten, aan het bewijs van het oorzakelijk verband tussen het ongeval en de klachten (waarbij een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de situatie met ongeval en de situatie zonder ongeval) in de gegeven omstandigheden geen al te hoge eisen kunnen worden gesteld. Dit betekent dat een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet aanwezig hoeft te zijn. Indien komt vast te staan dat het slachtoffer voor het ongeval de klachten niet had, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, zal het bewijs van het (juridisch) causaal verband tussen de klachten en het ongeval daarmee veelal geleverd zijn.
4.17.
Uit de overgelegde medische informatie volgt dat de klachten van [verzoekster] zijn aangevangen meteen na het ongeval, dat zij sedertdien steeds in meerdere of mindere mate aanwezig zijn geweest en nog immer voortduurden ten tijde van de expertise van [Persoon 1].
De beschikbare medische gegevens bevatten geen enkele aanwijzing dat [verzoekster] in het verleden vergelijkbare problemen met haar gezondheid heeft ondervonden. Anders dan London heeft betoogd kunnen de rugklachten waarvoor [verzoekster] eind 2007 door een neuroloog is onderzocht niet als vergelijkbaar met haar huidige rugklachten worden aangemerkt. Bij de rugklachten in 2007 was immers sprake van pijn in rug en rechterbeen met uitstraling tot aan de knie terwijl de anamnese van [Persoon 1] pijn laag in de rug die niet in enige richting uitstraalt vermeldt. Voorts is de vraag of voor het ongeval bij [verzoekster] reeds klachten op zijn vakgebied bestonden die zij thans nog heeft (vraag 2 sub a) door [Persoon 1] ontkennend beantwoord. Tot slot is hetgeen [verzoekster] ter zitting over de rugklachten in 2007 heeft verklaard – te weten dat die voortkwamen uit een nierbekkenontsteking waarvoor zij toen door de uroloog is behandeld, waarna die klachten snel verdwenen – ook volledig in lijn met het relaas daarover dat is opgenomen in het door London overgelegde bezoekverslag van [Bedrijf 1] van 16 juli 2009.
Bij gebreke van relevante klachten voor het ongeval ontbreken aanknopingspunten dat de klachten het gevolg zijn van de werkplek en werkhouding van [verzoekster], te meer nu zij na het ongeval een andere functie heeft gekregen en haar klachten zich ondanks dat nog steeds voordoen. Aan het beroep van London op een melding van de huisarts van [verzoekster] van mei 2008, die zou inhouden dat de hinder na werkhervatting zou zijn toegenomen, dient te worden voorbijgegaan nu de betreffende melding door London niet in het geding is gebracht en die melding in het rapport van [Persoon 1] in het kader van de medische voorgeschiedenis niet als relevante inlichting is vermeld.
4.18.
Het rapport van [Persoon 1] vermeldt dat de klacht van [verzoekster] over het zien van zwarte vlekken voor de ogen bij bukken en duizeligheid bij het weer overeind komen verklaard kan worden door geringe bloeddrukdaling die hij heeft gemeten na het overeind komen (een geringe orthostatische hypotensie). In de door [verzoekster] geciteerde reactie van haar medisch adviseur op het rapport van [Persoon 1] wordt die gezondheidsklacht, anders dan de overige klachten van [verzoekster], niet genoemd als klacht die past binnen het post whiplash syndroom. Derhalve kan, bij gebreke van een nadere onderbouwing daarvoor, het oorzakelijk verband tussen het ongeval en die gezondheidsklacht niet worden vastgesteld.
4.19.
In het medisch dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden om te kunnen concluderen dat [verzoekster], indien het ongeval haar niet was overkomen, de overige hiervoor genoemde klachten ook zou hebben ontwikkeld. [Persoon 1] heeft de hem hierover gestelde vraag (vraag 2 sub c) als volgt beantwoord: “Op mijn vakgebied, neurologie kan ik geen klachten of afwijkingen aanwijzen die er ook zouden geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan indien het ongeval onderzochte niet was overkomen.”
4.20.
Het standpunt van London dat de klachten van [verzoekster] niet aan het ongeval zijn toe te rekenen, volgt de rechtbank dus slechts ten aanzien van de onder 4.18 vermelde gezondheidsklacht. Naast het voorgaande wordt daartoe overwogen dat voor het aannemen van een (juridisch) causaal verband geen specifieke, medisch aantoonbare verklaring aanwezig hoeft te zijn. Gelet hierop is -anders dan London meent- de omstandigheid dat [Persoon 1] voor de klachten van [verzoekster] geen neurologisch substraat heeft gevonden niet van doorslaggevende betekenis.
4.21.
Dat de klachten van [verzoekster], zoals London heeft gesteld en [verzoekster] niet heeft weersproken, wellicht mede kunnen worden veroorzaakt door haar persoonlijke omstandigheden (stress) en/of haar werkplek en werkhouding doet aan het voorgaande niet af. Immers, voor juridische causaliteit is niet noodzakelijk dat klachten een direct gevolg zijn van het ongeval. Ook klachten die een indirect gevolg zijn van het ongeval en die eventueel mede samenhangen met pre-existente klachten en/of de persoonlijkheidstructuur van het slachtoffer zullen veelal aan de aansprakelijke partij kunnen worden toegerekend. Uitgangspunt is dat London [verzoekster] dient te nemen zoals zij is, dus inclusief eventuele pre-existente kwetsbaarheid en eventuele persoonlijke predispositie tot ontwikkeling of het in stand houden van bepaalde klachten. Dit is slechts anders in geval van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien [verzoekster] zich van haar kant, mede in aanmerking genomen haar persoonlijkheidsstructuur, onvoldoende inspant om een bijdrage te leveren aan het herstelproces. Dat daarvan sprake is, is gesteld noch gebleken. Hetgeen onder 4.15 is gesteld geldt ook hier.
4.22.
Op grond van het vorenstaande zal de door [verzoekster] verzochte verklaring voor recht als na te melden worden toegewezen.
4.23.
Tussen partijen is niet in geschil dat (nader) onderzoek door een verzekeringsarts in de rede ligt en de rechtbank volgt partijen daarin. Uit het bestaan van klachten volgt immers niet zonder meer het bestaan van beperkingen, terwijl van beperkingen voorts niet zonder meer gezegd kan worden dat zij leiden tot schade in de zin van verlies aan verdienvermogen, zoals hier kennelijk volgens [verzoekster] aan de orde. Het verzoek van [verzoekster] London te veroordelen haar medewerking aan een dergelijk onderzoek te verlenen zal dan ook worden toegewezen.
4.24.
Ingevolge artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) in aanmerking worden genomen. Of de kosten redelijk zijn, hangt ervan af of het redelijk is dat de kosten zijn gemaakt en of de omvang van de kosten redelijk is.
4.25.
Gelet op de kenmerken van de onderhavige zaak, de complexiteit, het financieel belang en de ervaring en kennis van de advocaat komt een uurtarief van € 210,= (exclusief 3% kantooropslag en 21% BTW) redelijk voor.
4.26.
Voor wat betreft het aantal uren dat is besteed aan het opstellen van het verzoekschrift gaat de rechtbank uit van het urentotaal van 8,5 uur zoals gespecificeerd in de bij het verzoekschrift overgelegde urenstaat. Ook wanneer partijen, zoals London heeft aangevoerd, daarvoor uitvoerig over de betekenis van het rapport van [Persoon 1] hebben gediscussieerd, kan uit het aantal van 8,5 uren niet worden afgeleid dat aan het opstellen van het verzoekschrift onevenredig veel tijd is besteed. De voormelde kosten komen de rechtbank derhalve redelijk voor.
4.27.
London heeft het door [verzoekster] gestelde aantal uren (3) dat in verband met het onderhavige deelgeschil is besteed aan de voorbereiding van de zitting en reistijd niet, althans onvoldoende, betwist. Gezien de omvang van het verzoek- en verweerschrift en de daarbij overgelegde producties komt dit aantal uren redelijk voor. De zitting zelf heeft ongeveer 2,5 uren geduurd.
4.28.
Het vorenstaande in aanmerking nemende begroot de rechtbank de kosten op een totaalbedrag van € 3.664,08 inclusief BTW en kantooropslag, zijnde 14 uur maal € 261,72 (uurtarief van € 210,- vermeerderd met 3% kantooropslag en 21% BTW).
4.29.
Er zijn geen juridische redenen die zich verzetten tegen toewijzing van het verzoek van [verzoekster] om London in de kosten van deze procedure te veroordelen. Evenmin is gebleken van praktische redenen die zich daartegen verzetten. Dat, zoals London heeft aangevoerd, niet kan worden uitgesloten dat de eerder betaalde voorschotten onder algemene titel toereikend zijn om de aan het deelgeschil verbonden kosten te dekken is daarvoor onvoldoende. Indien London die kans ondanks de vaststelling van het juridisch causaal verband in deze procedure reëel acht, mocht van haar worden verwacht dat zij nader zou onderbouwen dat ook in dat geval te verwachten is dat de eerder betaalde voorschotten de door [verzoekster] (naast de buitengerechtelijke kosten) geleden schade zullen overtreffen. London heeft dat echter nagelaten. Voorts is denkbaar dat achteraf komt vast te staan dat de aan het ongeval toerekenbare schade relatief beperkt is, maar dat betekent niet dat de eerder in redelijkheid gemaakte buitengerechtelijke kosten alsnog als niet redelijk moeten worden aangemerkt. Anders dan London meent verzet de omstandigheid dat niet kan worden uitgesloten dat er een wanverhouding ontstaat tussen de totale omvang van de buitengerechtelijke kosten en de overige schade zich derhalve niet tegen de proceskostenveroordeling.
5. De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat de volgende in het expertiserapport van 29 oktober 2012 van de neuroloog [Persoon 1] omschreven klachten van [verzoekster] in juridisch causaal verband staan met het ongeval van 25 februari 2009:
- -
hoofdpijn gelokaliseerd beiderzijds temporaal, pijn in nek en hals, pijn laag in de rug,
- -
snel vergeten, snel geïrriteerd raken, snel vermoeid raken,
- -
onvermogen langdurig achtereen te blijven zitten en onvermogen langdurig te blijven liggen,
veroordeelt London tot medewerking aan een nader deskundigenonderzoek door een verzekeringsgeneeskundige dat inhoudt de opstelling van een belastbaarheid/beperkingspatroon op basis van voornoemde klachten,
begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv op € 3.664,08,
veroordeelt London tot betaling aan [verzoekster] van de kosten van deze procedure, welke zijn begroot op € 3.664,08
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2013.?
2515/2294